Leesfragment: Het Boek Ont

19 februari 2012 , door Anton Valens
|

24 februari wordt de nieuwe roman van Anton Valens, Het Boek Ont, gepresenteerd bij Athenaeum. Wij publiceren voor.

Met de overgang van de gulden naar de euro breekt voor Isebrand Schut de financiële ijstijd aan. Na oneervol ontslag als callcentermedewerker probeert hij zijn leven op de rit te krijgen door een zelfhulpgroep op te richten. De ambities van de leden van Man&Post strekken echter verder dan het saneren van hun administratie: de Limburger Jean-Luc wil van de wietplantage in zijn woonkamer af, de psychiatrisch verpleegkundige Sylvio probeert als vj naam te maken in het Groninger uitgaanscircuit en de voorman Ebel Formsma staat op de bres voor de ondergrondse toiletten op de Grote Markt.    

Wanneer de flamboyante en bemiddelde organisatieadviseur Meckering uit Nieuw-Buinen zich bij de groep meldt, wordt Isebrand uit zijn inertie getild. Meckering, met zijn fenomenaal onnavolgbare redeneerkunst, neemt hem mee op een lange reis naar de oorsprong van het voorvoegsel 'ont'. 

Het Boek Ont is een bij vlagen hilarische, bloedmooi geschreven roman waar het talent van Anton Valens van elke pagina af spat. Man&Post is een onvergetelijke vriendenclub.

Man&Post

motto (Sylvio):

er wordt beweerd dat op grond van een gering gezichtsvermogen vrijstelling van radioluistergeld kan worden verkregen

Wie slecht in de slappe was zit, is dankbaar voor alles. Heeft tante Jo oude pannen over? Geef maar mee. Een zak overhemden voor de kledingbak: mag ik eerst even grabbelen? Zo was het gekomen dat Isebrand drie zitbanken in zijn kamer had staan. Een was groezelig grijs met vaalpaarse banen en toegerust met dikke armsteunen die vettig glansden. De ander, een driezitter, was oud en beschadigd maar had veel meer allure, bekleed met roodbruin leer. De derde was een modernistisch design uit de jaren zeventig, smal, elegant en rustend op buizen pootjes, bijna een brits, wit van kleur. Je kon er niet in wegzakken maar hij zat heerlijk stevig vanwege de uitgebalanceerde proporties. Dit was Isebrands leefomgeving, en dus tevens het decor van Man&Post.
Het was de afspraak dat iedere sessie van Man&Post door een motto voorafgegaan werd en dat de deelnemers rouleerden in het aanbrengen van dat motto. Bovenstaand motto kwam uit Sylvio’s koker en niemand snapte er wat van. Hij zei dat het een citaat uit Kruseman’s brievenboek was, maar die verklaring was niet erg verhelderend.
Sylvio Enklaar ontving wisselende inkomsten van maar liefst vier verschillende uitzendbureaus die in verzorgers en (nacht)verplegers handelden. Hij koesterde geen spaargeld of bezittingen. Zijn vaste lasten bestonden vooral uit de huur van een stacaravan op het terrein van caviaopvang Beertje even buiten Middelstum en daarbij behorende servicekosten. Verder brandstof, belasting en verzekering voor een bestelbus. Sylvio was eigenlijk de enige van Man&Post die zelf de kost verdiende, geen geringe prestatie in deze tijd en plaats. De broeder, een brede, gedrongen kerel met een kale kickbokskop en een norse, welhaast vijandige uitstraling, had twee dochtertjes bij een ‘reuzenvrouw’ in Stadskanaal, met wie hij uit ‘ethische overwegingen’ geen contact onderhield. Hij droeg een vermiljoenrood trainingsjasje met de opdruk cccp. Hij sprak over ’t algemeen langzaam en met een vrij sterk Groninger accent.

Start

‘Laten we beginnen, heren. Sylvio, hoe zit je er vanavond bij?’
Isebrand had de opbouw van de meetings van Man&Post geënt op de bijeenkomsten van de lichaamsgerichte therapie die hij in de periode van het verbetertraject had bijgewoond. ‘Hoe zit je erbij?’ was het standaardzinnetje bij de korte openingsronde (één minuut per persoon, de tijd werd bijgehouden met een keukenwekker).
‘Gewoon.’
‘Hoe gewoon?’ vroeg Isebrand door. De verpleger zat er altijd ‘gewoon’ bij, maar ‘gewoon’ kon bij hem een baaierd aan betekenissen hebben. Hij haalde de schouders op, ontweek de blik van de groepsleider en mompelde iets.
‘Gewoon?’ raadde Isebrand.
Sylvio knikte.
‘Dus je zit er gewoon gewoon bij?’
‘Ja.’
‘Oké. Goed, Sylvio. Als je niets toe te voegen hebt, ga ik verder met je buurman. Jean-Luc, hoe zit je erbij?’
Jean-Luc de la Salle wiebelde met zijn benen. Hij leefde van een bijstandsuitkering, maar had wegens administratief falen een strafkorting gekregen, zodat hij enkele leningen was aangegaan. Hij werd door ernstige schulden achtervolgd.
‘Ik kan mijn benen niet stil krijgen.’
Dat betekende dat hij gespannen was, dat wisten alle aanwezigen. Jean-Luc was altijd gespannen en wipte dan met zijn benen. Hij was moe, voelde zich futloos en onrustig tegelijk, legde hij uit met zuidelijke tongval. Hij was opgegroeid in de omgeving van Weert, verdwaald en in Groningen verzeild geraakt. Hij was klein van gestalte en leek wat op een vosje, een zorgelijk, rossig, kortharig vosje met lichtblauwe, schuwe ogen. Zijn algemene indruk was: iemands jongere broertje.
‘Hoe staat het met je post?’
‘De maandspecificatie van de sd, een paar aanmaningen en iets van een deurwaarder of zoiets. “onmiddellijk openmaken” staat op de envelop.’
‘Wat je niet hebt gedaan.’
‘Daarvoor zit ik bij Man&Post,’ verdedigde Jean-Luc zich plotseling fel. Zijn zwakke punt was, naar eigen zeggen, zijn ‘onverschilligheid’: ‘Als ik ergens geen zin in heb, word ik onverschillig.’
Isebrand wilde ervoor waken Jean-Luc als deelnemer te verliezen, want hij achtte hem een lid bij wie veel winst te boeken viel, en daarom bracht hij de jongen weer tot kalmte en dempte diens agressieve opwellingen door hardop te hopen: ‘Misschien dat het openen van je post je rustiger maakt.’
Jean-Luc knikte, maar weinig overtuigd. Isebrand keek hem nog een paar tellen indringend aan en schoof toen door naar zijn buurman, nog een uitkeringstrekker, maar ‘thuiswonend’, in de betekenis van ‘bij moeder’.
‘Boudewijn, hallo, goed je te zien. Hoe zit jij erbij vanavond?’
‘Als een zak rotte aardappelen.’
‘Dat is niet zo bien, mien jong.’
De zwartharige Boudewijn van Velzen keek het ene moment als een geslagen hond, om dan plotseling stompzinnig te grijnzen. Hij had zijn baard afgeschoren (‘het werd me te warm’) maar een pluk haar gespaard in de hoek waar de hals in de kin overgaat, als een te ver naar achteren geplaatste sik. Isebrand kon geen hoogte van deze gast krijgen. Hij verscheen nu eens wel, en dan weer niet. Soms had hij niets bij zich, soms een waszak vol. Hij reed motor, een vervoermiddel dat vreemd contrasteerde met zijn chronische traagheid, die zodra je hem wat beter leerde kennen vlot aan de oppervlakte kwam. Niemand tergde de tijdmeting als Boudewijn. Ook nu weer begon hij een te breed opgezet verhaal over een zeker bezoek aan een ambtelijke instantie en was, toen de minuut ruimschoots verstreken was, vrijwel niet af te stoppen. Je had geen bal aan Boudewijn. Een van de bedoelingen van Man&Post was dat de mannen elkaar zouden helpen met moeilijke formulieren en instantiekwesties, maar Boudewijn was uitsluitend met zichzelf bezig. Hij wist niets en was niemand tot steun.
Toen het met hulp van de anderen toch gelukt was Boudewijn het zwijgen op te leggen, was aan hemzelf de beurt. Sylvio nam de rol van interviewer over en vroeg: ‘Isebrand, hoe zit je erbij?’
‘Goed. Redelijk, dank je, ik sta een beetje strak nu en dan, maar niks abnormaals. Alleen het geld... Als het zo doorgaat, ga ik binnenkort failliet. Ik moet weg, naar de Randstad. Hier is het hopeloos. Maar hoe kom ik hier weg? Daarom val ik soms wat moeilijk in slaap...’
Hij werd onderbroken door de voordeurbel, die tweemaal achtereen hard en schril schelde en zo de fragiele sfeer van vertrouwen en veiligheid schond.
Met de beduimelde hallofoon aan het l-oor herkende Isebrand de gebarsten bas van Cornelis Meckering. Na hun eerste kennismaking had hij niet veel meer aan de organisatieadviseur uit Nieuw-Buinen gedacht, maar hij was hem ook niet helemaal vergeten.
Meckering stapte de woning in, gekleed in zijn wollen mantel, met in zijn tegen zijn borst aan gedrukte handen een dubbele stapel post van angstwekkende omvang, een zware boezem van bankafschriften.
‘Dit is slechts een greep,’ deelde hij stoïcijns mee en stortte zijn armenlast neer op de salontafel. Onder de mantel droeg hij een donker blauwgrijs kostuum, een rode stropdas en glanzend gepoetste gaatjesschoenen. Hij leek een beetje op een oudere goochelaar, vond Isebrand, er was iets ongrijpbaars aan hem. Iets glads en onechts, en tegelijk iets onhandigs, bruusks, dat weer wel echt was.
De deelnemers monsterden de nieuwkomer met een stugge gezichtsopslag en gesloten lichaamstaal, maar die liet zich daardoor geenszins uit het veld slaan, stelde zich voor als ‘Cor’ en schudde hun van zijn kant joviaal de hand, waarna hij neerzonk op de leren bank naast Boudewijn, zijn benen over elkaar sloeg en Isebrand verwachtingsvol aankeek. Die vroeg hem zijn post van de tafel af te halen, om ruimte te maken.
Meckering wilde direct meedoen, hoewel Isebrand hem dat ontraadde en dringend voorstelde dat hij zich tot sfeer proeven, toekijken en de procedures in zich opnemen zou beperken, omdat het de eerste keer was. Maar Meckering was eigenwijs. ‘Ik hoef niet te wennen, ik wil meteen meedoen, daarom ben ik hier en niet bij m’n kinderen.’ Het klonk onverschrokken.
‘Zoals je wilt, Cor. Je hebt één minuut om te zeggen hoe je er vanavond bij zit.’
De organisatieadviseur stulpte de lippen, trok de wenkbrauwen op en dacht even na, een blanco, naïeve blik op zijn gezicht, als om na te gaan of zijn antwoord compleet en waarheidsgetrouw was. De toppen van de vingers van zijn l-hand en r-hand drukten tegen elkaar.
‘Fantastisch. Ik zit er fantastisch bij, echt, al zeg ik het zelf, het kan niet beter. De beurs gaat goed, ik verdien geld als water. Ik heb drie prachtige, gezonde kindertjes. Ik ben zelf gezond. Ik adem. Mijn vrouw is gezond. We hebben net een bijzonder geslaagde vakantie achter de rug: tennis, boogschieten, crossfietsen, georganiseerde fietstochtjes, iedere avond show, kookles van een topkok; we hebben op zee gezeild, terwijl een rubberboot met bewaking steeds in onze buurt bleef. Ontzettend veel, heel veel eten, ongelooflijk, alles inbegrepen. Om kort te gaan, ik kan er niets anders van maken: ik zit er fantastisch bij, ja, echt waar.’
Sylvio overpeinsde een punt midden tussen zijn gespreide knieën. Jean-Luc luisterde met een ironisch-zure trek om zijn lippen. Boudewijn streelde argwanend de zwarte wc-borstel onder zijn kin. Hoewel er geen regel was die het verbood, was het niet eerder voorgekomen dat een deelnemer van Man&Post zich zo positief over zijn gemoedstoestand had uitgelaten. Isebrand maakte een kanttekening: ‘Je hebt alleen wel wat post bij je.’
‘Bakken vol. Bergen,’ bevestigde Meckering en knikte ter bevestiging van die bevestiging.
‘Dus niet alles is fantastisch.’
‘Nee, daar heb je gelijk in.’
Isebrand keek de kring rond om te zien of iemand wilde reageren. Sylvio en Jean-Luc ontweken zijn blik en zwegen. Boudewijn vroeg Meckering tamelijk onbeschaamd: ‘Ben jij zo’n beursfreak?’
Bij wijze van antwoord bracht Meckering zijn bv ter sprake, Meckering Consultancy, opgericht in 1986. De eerste daad van de bv had uit de aanschaf van een wedstrijdbiljart bestaan, verhaalde hij. Aan de anderen legde hij uit, op een toon alsof hij college gaf, dat het biljart, evenals een donkergroene bmw, een Voyagerterreinwagen, de gouden Mercedes-cabriolet, diverse woonhuizen, een Frans kasteeltje en een woonwagen, niet hem toebehoorden, maar de bv. Hij verklaarde dat hij geen eigendommen had, dat hij, Cornelis Meckering, een eenvoudige (en ook de enige) werknemer was, slaaf en trekpop van de bv. De bv was de stuwende kracht, hij was niet meer dan een huurling. Hij plukte aan zijn overhemd en daarna aan zijn broek, en wees naar zijn schoenen.
‘Ik bezit niets. Deze kleren, deze schoenen, zijn van de bv. Mijn auto’s zijn van de bv, mijn huizen, mijn meubels, mijn boeken.’
Toen hij de sceptische blikken van de anderen bemerkte, herhaalde hij met extra kracht: ‘Jullie geloven me niet, maar toch is het echt waar: dit horloge, deze bril, alles is van de bv.’
‘Dan ga je doordenken,’ redeneerde Sylvio op neutrale toon, ‘van wie is de bv?’
‘Van niemand,’ antwoordde Meckering snel, ‘de bv is een eigen rechtspersoon. De bv betaalt belasting, staat ingeschreven en heeft een adres. De bv is gewoon een papieren mens. De bv heeft het huis gekocht waar ik woon. De bv heeft mijn vrouw bezwangerd, tot driemaal toe zelfs.’
‘Hij neukt bv-ina’s?’ Boudewijn schaterde om zijn eigen grap en Jean-Luc en Sylvio konden zich ook niet beheersen. Isebrand geneerde zich voor het niveau van zijn gasten. Wat moest Meckering wel niet denken?
Maar die lachte ietwat geforceerd mee, als iemand die eraan gewend is in het middelpunt van de belangstelling te staan en die er daarom op is voorbereid dat iemand anders een flauwe mop ten koste van hem maakt. Toen het suffe gehinnik (zoals Isebrand het typeerde) gedoofd was, verduidelijkte hij: ‘Bij Froukje heb ik drie jongetjes, de oudste is negen, de jongste vier. Dat is de tweede leg, ik heb ook nog vier oudere kinderen bij mijn eerste vrouw. Heeft iemand van jullie kinderen?’
Een eenstemmig nee-gemompel, incluis Sylvio, die zijn vaderschap moreel ontkende.
‘Elk van jullie zou moeten overwegen vader te worden. Dát heeft mijn leven richting gegeven,’ ging Meckering belerend voort, ‘focus. Ja, focus op het echt wezenlijke.’
Misschien door zijn leeftijd dwong de beurshandelaar gezag af. Meteen al bij zijn debuut dreigde hij de avond over te nemen. Isebrand greep in, híj was immers de gespreksleider, de stuurman van Man&Post. Het was een van de weinige terreinen in zijn leven waarop hij enige controle uitoefende, waar hij ertoe deed. Dat wilde hij zich niet zomaar laten ontfutselen en daarom nam hij met een schorre ruk het roer over en draaide dat een kwartslag, naar de tweede ronde van de sessie, de flappen.

[...]

Copyright © 2012 Anton Valens en uitgeverij Augustus, Amsterdam

Uitgeverij Augustus

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum