Leesfragment: Huid en haar

24 oktober 2010 , door Arnon Grunberg
|

28 oktober verschijnt de nieuwe roman van Arnon Grunberg: Huid en haar. Vanavond kunt u reeds een gedeelte van de tekst lezen en uw exemplaar reserveren of bestellen bij Athenaeum.

Roland Oberstein, universitair docent economie, gespecialiseerd in de geschiedenis van de bubbel, is vader en gelukkig gescheiden. Zijn vriendin Violet, ontwerpster van damestassen, wordt tot wanhoop gedreven als Oberstein onaangedaan lijkt te zijn door haar overspel en het zelfs wel spannend zegt te vinden. Op een conferentie in Frankfurt over de Holocaust, waar Oberstein een lezing geeft over de economische gevolgen van genocide, ontmoet hij Lea, biografe van kampcommandant Rudolf Höss.

In Huid en Haar, Grunbergs nieuwste roman, wordt de markt van de liefde gereguleerd door straf, ook waar geen schuld lijkt te zijn. Grunberg schreef een verhaal over pervers plezier, overspel, verboden liefde en machtsmisbruik, met de Amerikaanse en Nederlandse academische wereld en de stedelijke politiek van New York als decor.


'Waar wacht je op?' vraagt Lea.
Ze draagt een zwarte wollen jas met een bontkraag, tweedehands gekocht. Ze kan zich zulke jassen niet nieuw permitteren. Lea reist lichtbepakt. Een rugzak, meer heeft ze niet nodig voor vijf dagen. Met een föhn krijg je de meeste kreukels uit je kleren.
Op haar knie ligt een hand. Maar een hand op een knie is nog geen intimiteit.
'Waarvan bent u precies een kenner?' had een professor haar die avond tijdens een staande receptie gevraagd terwijl hij schijnbaar terloops haar bovenarm aanraakte. Ze had het onprettig gevonden. De vraag en de aanraking.
Een uur daarvoor had ze haar jurk in de badkamer opgehangen aan de rail waaraan ook het douchegordijn was bevestigd en hem met de föhn behandeld. De kreukels gingen er minder goed uit dan ze had gehoopt. Morgenochtend gaat ze naar huis, dan kan ze haar jurk laten stomen.
Kenner. Een belachelijk woord. Je kunt het eigenlijk alleen ontkennend gebruiken, als in: 'Ik ben geen kenner van porseleinwerk.' Ze is een kenner van Rudolf Höss, dat moest ze toegeven.
'Höss,' had ze geantwoord. Vervolgens had ze zich geëxcuseerd met de woorden: 'Even kijken of hier nog meer mensen zijn die ik ken.'
In de verte, ingeklemd tussen een pilaar en een gesticule- rende man met een baard, had ze Roland Oberstein zien staan. Ze had de behoefte gevoeld om op hem af te stappen en zonder verdere plichtplegingen tegen hem te zeggen: 'Red mij.'
Pathetisch natuurlijk. Maar is hoop op redding niet per definitie pathetisch? Hebben we leren leven zonder hoop? Als we al redding zoeken, mogen we dan alleen diep in onszelf graven?
Ze weigert dit te aanvaarden.
De professor was achter haar aangelopen. 'Höss,' had hij gezegd, 'de commandant van Auschwitz. Boeiend. Had hij niet een verhouding met een gevangene in het kamp? Hij is opgehangen in Polen, niet?' Daarna had de professor Lea tegen een muur gemanoeuvreerd en haar verteld dat hij een groot artikel over het Neurenbergproces had geschreven. Zonder dat daartoe enige aanleiding leek te zijn had hij eraan toegevoegd dat hij allergisch was voor bloem en daarom iedere ochtend pannenkoeken bakte van boekweitmeel.
Lea zit op een niet-rokersetage maar in haar kamer stinkt het naar rook. Direct na aankomst had ze gebeld met de receptie en gevraagd om een extra handdoek. Ze verwachtte gezelschap, al jaren. Maar hier in deze stad, waar ze twee keer eerder was geweest, moest het maar gebeuren. Als het niet hier was, waar dan wel? Zoveel conferenties loopt ze ook niet af. Bovendien houdt Lea van grote handdoeken en bij gebrek aan grote handdoeken gebruikt ze er graag twee.

 

© Arnon Grunberg

pro-mbooks1 : athenaeum