Leesfragment: Sophie. Koningin der Nederlanden

27 november 2015 , door Dianne Hamer
| | | |

De nominaties voor de Libris Geschiedenis Prijs zijn bekendgemaakt. Athenaeum besprak al een aantal titels, publiceerde uit een aantal voor, maar zal deze zomer ook aan de andere genomineerden aandacht schenken. Vanavond kunt u een uitgebreid fragment lezen uit Dianne Hamers Sophie. Koningin der Nederlanden. Biografie van Sophie van Württemberg (1818-1877) op basis van brieven en dagboeken. Lees over een droevig en beladen huwelijk, en bestel uw exemplaar.

Bij het grote publiek is Sophie van Württemberg, 27 jaar lang koningin van Nederland als echtgenote van Willem III, nauwelijks bekend. Deze biografie, gebaseerd op haar dagboeken en brieven, wil daar verandering in brengen. We zien hoe de intelligente en zeer ontwikkelde Sophie trouwde met de kroonprins van Nederland en deze stap onmiddellijk betreurde. Willem was in intellectueel opzicht haar mindere, vroeg haar nooit om raad, was opvliegend en had buitenechtelijke relaties. Ze ruzieden voortdurend over de opvoeding van hun zoons, van wie er één jong stierf. In talloze brieven aan vrienden stortte Sophie haar gekwelde hart uit. Ook vond zij troost in contacten met mensen uit de wereld van wetenschap en cultuur. De kliek rond Willem beschouwde Sophie als een bemoeizuchtige hysterica, haar vrienden zagen haar als een warme en geïnteresseerde vrouw. In deze biografie komen alle facetten van Sophie’s persoonlijkheid naar voren.

5 Het huwelijk van Willem en Sophie

18 Juni 1839

De datum van het huwelijk van Sophie en Willem was vastgesteld op 18 juni 1839, een datum die niet voor niets was gekozen. Het was de herdenkingsdag van de overwinning op Napoleon in de slag bij Waterloo. Op 18 juni 1815 werd Napoleon daar verslagen door een combinatie van Brits-Nederlandse en Duitse legers, onder leiding van de hertog van Wellington en generaal Blücher. Napoleon werd naar het verlaten eiland Sint-Helena verbannen waar hij na een verblijf van zes jaar op 5 mei 1821 overleed. Zijn stoffelijk overschot werd naar Parijs overgebracht en bijgezet in de Dôme des Invalides.
Kroonprins Willem, de vader van de jonge bruidegom, had meegevochten in de slag bij Waterloo en werd geroemd om zijn strijdlust. In 1813 had hij ook meegestreden in de slag bij Quatre-Bras, waar hij als militair bevelhebber succes boekte. Napoleon schreef over de deelname van Willem aan Quatre-Bras: […] zonder de heldhaftige vastberadenheid van de Prins van Oranje, die met een handjevol manschappen gedurfd heeft om zijn positie bij Quatre-Bras in te nemen, had ik het Engelse leger zonder slag of stoot overwonnen en was ik als overwinnaar naar voren gekomen. De Prins van Oranje heeft op die dag het bewijs geleverd dat hij een geboren militair is. Alle eer van deze campagne komt hem toe. Zonder hem zou het Engelse leger verslagen zijn zonder slag geleverd te hebben en had Blücher pas aan de andere kant van de Rijn zijn toevlucht kunnen nemen. Mogelijk heeft Napoleon zich zo uitgedrukt om de rol van de Engelsen en de Duitsers wat af te zwakken, zeker is dat een compliment aan het adres van de echte strategen Perponcher en Constant-Rebecque niet minder op zijn plaats zou zijn geweest.
Tijdens de Slag bij Waterloo raakte Willem gewond aan zijn schouder, hiervoor kreeg hij de eretitel ‘Held van Waterloo’. Het is echter de vraag hoe heldhaftig hij werkelijk is geweest, hierover zijn de meningen verdeeld. Zijn paard Wexy overleefde de slag in ieder geval niet, hij werd uit eerbetoon opgezet en staat nu in het museum van de Koninklijke Stallen in Den Haag. In Nederland maakte het optreden van de Prins van Oranje diepe indruk en Willem werd geroemd om zijn heldhaftigheid. Overal waar hij kwam werd hij gefêteerd en bewierookt, de hoogste eerbewijzen vielen hem ten deel.
Er werd veel over de veldslag geschreven en er verschenen diverse lofdichten, nog jaren daarna. Een voorbeeld daarvan is het gedicht ‘Ter Verjaring van den Veldslag bij Waterloo’, van Isaac da Costa (1798-1860):

[... - zie voor het gedicht de DBNL]


Afb. 4 Prinses Sophie in 1838, lithografie door M. Mourot (1803-1847), (gr.B 1194 Den Haag). Uit: Dianne Hamer, Sophie. Koningin der Nederlanden.
Afb. 4 Prinses Sophie in 1838, lithografie door M. Mourot (1803-1847), (gr.B 1194 Den Haag).

Wat Sophie van de keuze van deze datum vond is nog maar de vraag. Zij had nauwe familiebetrekkingen met de Bonapartes en koesterde een grote bewondering voor Napoleon en de zijnen. De keuze voor deze dag kan een wat wrange bijsmaak hebben gegeven.
Een dag vóór haar huwelijk vierde Sophie haar 21e verjaardag voor de laatste keer in haar eigen vertrouwde familiekring. Voor Sophies vertrek naar Nederland werd zij geportretteerd door de Württembergse hofschilder Carl Leybold. Op het schilderij is ze ten halven lijve uitgebeeld en draagt ze een prachtige japon en een diadeem waarin klassieke cameeën prijken. Dit schilderij was in het bezit van Sophies vader en later vererfde het op haar zuster Marie. Zij schonk het in 1887 via een legaat aan de Sophia Stichting in Scheveningen. Jammer genoeg is het schilderij zoekgeraakt.
Sophie was wanhopig over haar huwelijk en ze schreef korte tijd voor de huwelijksdatum aan haar goede vriend Plon-Plon dat hun genegenheid, als wij bestemd zijn om het leven ver van elkaar verwijderd door te brengen, zowel de toekomst als het verleden zal doorstaan. Ze had een dans voor hem gecomponeerd, die in haar ogen een uitdrukking van zijn karakter en zijn hartstocht was en ze hoopte dat hij trouw zou blijven aan de eer en de vrijheid die de grondbeginselen van zijn leven waren. Het gevoel dat ik voor u koester is voor mijn hele leven. […] Wanneer ik de kroon zal dragen, dan verliest u niet het trouwe oog van een vriendin, van een zuster, mijn vriend, dat over u waakt en u geluk zal brengen. God zal u zegenen, mijn goede Napoleon. Ik draag u in mijn hart.

De bruiloft

De achttiende juni brak aan, een brandend hete zomerdag. Ik was zó uit het veld geslagen dat mijn vader mijn Bijbel ging halen en hem open in mijn handen legde bij het vijfde hoofdstuk van Paulus’ brief aan de Efeziërs. Hierin staat onder andere ‘Vrouwen weest aan Uw mannen onderdanig als aan de Here… Mannen, hebt Uw vrouwen lief, evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad’. Mijn schoonvader was uit Den Haag gekomen. Ook zijn aanwezigheid gaf mij moed. Om drie uur kreeg ik mijn bruidskleding aan. Ik zag er beeldschoon uit, zei men. Sophie droeg een lange japon van zwaar wit damast, dat doorweven was met zilveren bloemen en versierd met een heel brede strook zilver brokaten kantwerk. De kanten sluier was aan haar hoofd vastgemaakt met een krans van mirten en oranjebloesem. Op haar voorhoofd droeg ze een prachtig diadeem, dat ze van haar vader had gekregen.
Het huwelijk werd voltrokken in de grote Marmorsaal van het koninklijke paleis, het Neues Schloss. Op een verhoogd altaar, dat speciaal voor de gelegenheid was geplaatst, lagen de trouwringen in een gouden schaal. Ook stond daar het crucifix uit de slotkerk. Onder aan het altaar stond een roodfluwelen bidbank voor het bruidspaar, terwijl daarboven een beeld van de Verlosser hing.
Tussen drie en vier uur ’s middags kwam het hof bijeen in de Marmorsaal, evenals Von Beroldingen, de Württembergse minister van Buitenlandse Zaken, de leden van het corps diplomatique en Graaf van der Duyn, Zijne Excellentie de Koninklijke Nederlandse Heer Staatsraad en Opperhofmeester van Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden. Verder waren er nog vele civiele en militaire autoriteiten aanwezig.
De leden van de koninklijke familie, het bruidspaar en de aanwezige leden van de vorstenhuizen van Nederland en Württemberg verzamelden zich intussen in de vertrekken van de koningin van Württemberg. Aanwezig waren de koning en koningin van Württemberg, kroonprins Karl, de prinsessen Marie, Catharine en Augusta van Württemberg, prins Friedrich, hertog Friedrich Paul Wilhelm en hertogin Henriette van Württemberg, de prins van Oranje en markgraaf Wilhelm van Baden met zijn echtgenote, een geboren prinses van Württemberg. Toen de stoet geformeerd was en vertrok, begonnen de klokken van de kathedraal en de slotkerk te beieren.
Toen ik naar de plechtigheid werd geleid, maakte zich een gevoel van mij meester dat ik niet kan beschrijven; het kwam mij voor alsof ik uitsteeg boven mijn eigen leven – ik leed niet meer. Het kost mij erg veel moeite dit allemaal te vertellen. Ondanks mijn goede geheugen ben ik door Gods genade de eerste paar dagen van mijn huwelijk bijna vergeten. Ik denk dat ik teveel geleden had en verdoofd was.
Ober Consistorial Rat dr. Carl von Grüneisen, de hofprediker, wachtte het bruidspaar bij het altaar op en toen iedereen zat, nam hij het woord. Het Württembergse hof had een eigen religieus ceremonieel dat slechts een korte toespraak van de prediker voorschreef. Toch nam dr. Von Gruneisen de tijd en na een gebed hield hij een rede waarin zowel bruid als bruidegom persoonlijk werd toegesproken. Het huwelijk noemde hij ‘een goddelijke leerschool voor de daarin verenigde gemoederen’ en hij prees het Nederlandse volk: Zo niet alleen in dit uur maar al de dagen van Uw leven met elkaar God voor ogen te hebben en in het hart, zij U aanbevolen te midden van een volk dat van oudsher niet alleen de aardbodem onder alle windrichtingen maar ook de geesteswereld op al haar gebieden tot vaderland heeft, voornamelijk echter het Evangelie van onze Heiland waarvoor eens zijn vaderen onder de glorierijke banier van Oranje hun hartenbloed vergoten hebben, ook in onze dagen nog als de bron van waarachtig leven en onvergankelijk heil belijdt en zorgvuldig bewaart.
Ook memoreerde hij de Slag bij Waterloo en dit schoot Jérôme Bonaparte, Sophies 25-jarige neef, in het verkeerde keelgat: hij werd niet graag herinnerd aan de ondergang van zijn oom, keizer Napoleon. Hij verliet demonstratief de trouwzaal. Sophie keek geschrokken om en zag haar neef razend weglopen. Het werd haar even te veel en de tranen rolden haar over de wangen, zij had tenslotte een innige band met de Bonapartes.
Na zijn toespraak vroeg de hofprediker aan de bruidegom: Uwe Koninklijke Hoogheid, Willem Alexander Paul Frederik Lodewijk, Erfprins van Oranje, wilt Gij het godsdienstig huwelijksverbond sluiten met Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Sophie Frederika Mathilde van Württemberg en haar liefde en trouw beloven tot aan de dood, evenals de vervulling van alle plichten die Uw geweten en het geloof van Jezus Christus U opleggen gedurende de verbintenis, die U voor het leven aangaat; bevestig dan dit plechtig voornemen tegenover God, voor de illustere getuigen en allen die hier zijn vergaderd.
Hij stelde eenzelfde vraag aan de bruid en toen beiden bevestigend hadden geantwoord, daalde de hofprediker het altaar af met de gouden schaal met de ringen. Hij gaf de ringen aan de bruid en bruidegom en zij wisselden deze uit onder klokgelui en het bulderen van 25 saluutschoten. Vervolgens vroeg de prediker het bruidspaar elkaar de rechterhand te geven en zij knielden hand in hand. Dr. Von Grüneisen zegende het huwelijk in met zijn hand uitgestrekt over die van de prins en prinses, met de woorden: Wat God vereend heeft, zal de mens niet scheiden. Hierna stonden de pasgetrouwden op en de hofprediker ging terug naar het altaar om de dienst te besluiten met de voorbeden en de zegen.
In de huwelijksakte was vermeld dat het huwelijk volgens de gebruiken van de Evangelisch-Lutherse Kerk was voltrokken en dat de verbintenis voor het altaar tot een rechtmatige, christelijke echt was ingezegend en bevestigd. Dit werd nog eens bekrachtigd door een aangehechte bijzondere oorkonde van de hofprediker, waarin deze verklaarde de prins en prinses naar de orde van de Evangelische-Lutherse Kerk in de echt te hebben verbonden. Daarna is het echtpaar samen tot de Nederlands-Hervormde Kerk toegetreden, zoals geregeld was in het huwelijkscontract.
Na de plechtigheid werden in de andere zalen van het paleis gelukwensen in ontvangst genomen en werd er een banket aangericht. ’s Avonds was er een Bal des Polonaises. De vrouwelijke leden van de Württembergse koninklijke familie dansten met de erfprins en prinses Sophie danste vervolgens met verschillende personen, waaronder de leden van het corps diplomatique en een aantal leden van de Eerste Kamer.
De volgende dag werd een theater bezocht en de derde dag werd landelijk doorgebracht op slot Rosenstein, waar men kon genieten van een prachtig uitzicht over het Neckardal en de Zwabische Alp. Hier werd een dejeuner-dansant gehouden, het enige onderdeel waarbij de heren niet in gala-uniform maar in rokkostuum verschenen. Op dit landfeest was Sophie eenvoudig in het wit gekleed, haar japon en haren versierd met rozen. De enige kostbaarheid die zij droeg was een parure van fijne parels, een cadeau van de bruidegom. Op de vierde dag was er een grande académie musicale en op de vijfde en laatste dag was er nog een bal masqué.

Op reis naar een nieuw vaderland

Uiteindelijk waren de officiële feestelijkheden voorbij en wachtte het vertrek naar Nederland. Een maandenlange huwelijksreis ging niet door op last van Anna Paulowna. Zij had haar zoon gesommeerd direct na de huwelijksvoltrekking terug te keren naar Nederland. Sophie moest afscheid nemen van haar vader, haar zusje Marie en de rest van haar familie, maar ook van haar vrienden en haar geliefde vaderland: Op 26 juni verliet ik Stuttgart – acht dagen na de huwelijksplechtigheid. Mijn vader en Marie gingen mee tot Ludwigsburg, dat enorme verlaten slot waar alleen mijn neef Napoleon nog woonde. Op dat ogenblik zag ik hem niet, hij keek echter vanuit zijn raam naar mijn vertrek.
Na haar vertrek uit Ludwigsburg, dat Sophie te haastig vond, schreef ze aan Plon-Plon: zoveel emoties spelen zich af, zoveel verdriet en zoveel vrees, dat ik stom bleef: het woord ontbrak mij en zonder [onleesbaar] koud. Nooit voelde ik echter zo goed wat u betekent voor mij en ik heb er onder geleden mijn vriend en van [onleesbaar] dat wij bestemd zijn om zonder elkaar te moeten leven. Nadat ik u heb verlaten, sinds die vreselijke avond bij mij waar ik ten gevolge van [onleesbaar] gek was geworden. Ik heb genoeg nagedacht… Deze sympathie is geen toeval maar het gevolg van een innige broederschap van onze zielen.
Ik ben hier drie dagen, en ik zal de 3e mijn reis vervolgen naar Frankfurt, waar ik goede kennissen heb, in ieder geval, langzaam varend over de Rijn zal ik de 16e juli in Den Haag aankomen, waar ik uw nieuwtjes hoop aan te treffen, maar vergeet niet op uw brieven te zetten Prinses van Württemberg. […]
Adieu, lieve vriend, ik heb aanleiding gegeven tot uw verdriet en uw
[onleesbaar] door de gevoelens die ik u toedraag: ik denk dat u [onleesbaar] en dat is wat mij [onleesbaar] geeft. Dat verandert niet.
In haar dagboek schreef Sophie over haar reis naar Nederland: Wij maakten korte dagreizen. Mijn Hollandse hofhouding wachtte mij op in Mainz; daar zou mijn Württembergse hofhouding afscheid van mij nemen – weer zo’n hartverscheurend moment.
Twee kamerheren, een grootmeesteres en twee hofdames vormden mijn Hollandse hofhouding.
De kamerheren zijn L. van Pallandt van Eerde (1809-1885) en H. Steengracht van Oosterland (1808-1875). De Württemberger W.K.A. von Weckherlin (1807- 1872) bleef tot zijn dood in dienst van Sophie als privé-secretaris.
Mevrouw von Knobelsdorff, de grootmeesteres, was klein, rimpelig en bejaard en droeg een onwaarschijnlijke pruik van donkere zijde. Haar man was gezant in Constantinopel. Uit Turkije had zij de zonderlingste opschik meegebracht – twintig tot vijfentwintig jaar oud. Zij was geen slecht mens, maar wel een nieuwsgierige, indiscrete kletskous die graag overal haar neus instak. Altijd was zij bezig rond te snuffelen en mensen uit te horen. Wij gingen bijna drie jaar met elkaar om; niettemin wist ik de relatie met haar altijd goed te houden. Wij scheidden als goede vrienden toen zij buiten wilde gaan wonen om haar goederen te beheren.
De twee hofdames waren lelijk. Hoewel freule van Stirum meer dan dertien jaar bij mij is geweest, heb ik nooit aan haar gezicht kunnen wennen.
Freule van Pabst was verre van mooi, maar zij zag er fris uit en haar gezicht had een goedhartige uitdrukking. In de omgang is zij zeer gelijkmatig; ik kan van haar geen enkele slechte eigenschap noemen, maar toch heeft zij geen aantrekkelijk karakter.
Sophie vond het moeilijk om goed contact met haar nieuwe hofhouding te leggen. Zij voelde zich te jong en levendig voor dit gezelschap: Ik spande mij in om toenadering tot hen te zoeken, maar had geen enkel succes daarmee. In mijn bijzijn spraken zij steeds Hollands, in de veronderstelling dat ik daar wel wat van afwist. Daardoor heb ik leren beseffen hoe vervelend het is om een taal te horen spreken die men niet begrijpt.
Het is duidelijk dat de taallessen van de Duitser Osiander nog niet zoveel vrucht hadden afgeworpen. Later leerde zij het Nederlands beter spreken, maar zij vond het geen mooie taal. Het was goed om er wat in te praten, maar verheven gedachten kon je er niet mee uitdrukken, vond ze. In dit opzicht was zij beïnvloed door de onder Duitse intellectuelen en literatoren heersende opvattingen over Nederland, dat in die tijd een weinig dynamisch land was, en over de Nederlandse taal, die zij onmuzikaal vonden.
In Mainz bleef het gezelschap twee dagen. De oudoom van haar echtgenoot, prins Wilhelm van Pruisen, was daar commandant. Terwijl hij Sophies man de kazerne liet zien, ging zijn echtgenote met de prinses wandelen: ‘Lieve kind’, zei zij tegen mij, ‘ik heb je in Berlijn met belangstelling gevolgd; ik zag hoe je in tweestrijd stond. Iemand heeft je steeds met zijn blikken gevolgd.’
‘Wie?’ vroeg ik. ‘De hertog van Brunswijk. Hij heeft tegen Elise
[Sophies nicht, de kroonprinses] gezegd, hoe graag hij met je had willen trouwen’. Ik boog het hoofd en vroeg niets. Ik hoefde niets te vragen.
Vanuit Mainz vertrokken zij naar Bieberich en daarna naar Koblenz. Overal werden zij feestelijk onthaald. In Koblenz scheepten zij zich in en voeren naar Arnhem. Sophie voelde zich eenzaam en vond de reis benauwend. Over haar man zei ze later: Ik kan nu [zij schreef deze herinneringen in 1866] met de grootste kalmte over mijn man spreken. Het is mij volkomen duidelijk, dat hij niet de volledige beschikking over zijn verstandelijke vermogens heeft. Zijn verstand is slechts in bepaald opzicht ontwikkeld en laat hem zonder een duidelijk aanwijsbare reden in de steek. Hij heeft een scherp waarnemingsvermogen, maar het is hem onmogelijk een logische redenering te volgen. In zijn leven gaan edelmoedige handelingen gepaard met daden zo laag en wreed dat het niet te geloven is. Zijn aanvallen van razernij en gewelddadigheid treden periodiek op: zij komen vooral voor in de maanden februari, juli en augustus. Misschien houden zij verband met wat zijn moeder tijdens haar zwangerschap meemaakte. Aan moreel besef ontbreekt het hem totaal. Zijn karakter en zijn denkvermogen zijn zo vol tegenstrijdigheden en zo onsamenhangend, dat men hem moet kennen om het te kunnen geloven.

Welkom in Nederland

Na vijftien dagen kwam het gezelschap in Nederland aan, het was zaterdag 13 juli 1839. De dichter Nicolaas Beets had ter verwelkoming van het bruidspaar een gedicht gemaakt:

O koningsdochter, Vorstenbruid!
Oud-Holland strekt z’n armen uit;
Om U met vreugde en eer te groeten;
Want vroolijk vloog de mare rond,
Dat gij de prinselijke voeten
Haast zetten zoudt op Hollands grond.

Ons Haagsche Hof zich fier betoont
Op al den luister, die het kroont,
En roemt op Keizerlijke Vrouwen;
Maar ’t harte trekt, om ’t lieflijk hoofd,
De schoone leest van haar te aanschouwen
Die aan onz’ Erfprins is verloofd.
De Burgerij naar ’t zoet gelaat,
Met liefde en eerbied, de oogen slaat,
Dat ’s Prinsen hart vermocht te boeien;
En, ziet gij minzaam op haar groet,
Hoe zult gij aller hart ontgloeien!
De glimlach staat een Bruid zoo goed.
Dan heffen we, in zoo blijd een stond,
De kleine kindren van den grond,
Opdat hun oogjes de uwe ontmoeten;
En zeggen, schoon ’t hun wonder schijn’,
Dat wij onze Erfprinsesse groeten,
Die eens hun Koningin zal zijn.
Dan neemt ge uw plaats in ons gemoed.
In ’t Hollandsch hart vloeit eerlijk bloed,
Getrouw aan vorstelijke panden;
Maar, wie de Kroon eens sieren zal,
Dezulken draagt het op de handen,
Dezulken eert het bovenal.
Wees, schoone Duitsche, luid gegroet,
De Leeuw valt hoflijk U te voet,
En buigt zich voor Uw zedige oogen;
De Oranje strekt zijn schaduw uit,
En Hollands juichtoon stijgt ten hoogen;
Wees Welkom, koninklijke Bruid!

Afb. 5 Prins Willem en prinses Sophie worden verwelkomd door koning Willem II en koningin Anna Paulowna in hun paleis op 17 juli 1839. Lithografie, maker onbekend (Beeldbank Haags Gemeentearchief). Uit: Dianne Hamer, Sophie. Koningin der Nederlanden.
Afb. 5 Prins Willem en prinses Sophie worden verwelkomd door koning Willem II en koningin Anna Paulowna in hun paleis op 17 juli 1839. Lithografie, maker onbekend (Beeldbank Haags Gemeentearchief).

In Arnhem werden ze opgewacht door prins Alexander, broer van prins Willem. Ze werden eveneens verwelkomd door de bevelhebber in het tweede groot militair commando, de gouverneur en de commandant van de provincie. Eindelijk kwam ik in Holland aan. Het was een van de ondragelijkste ogenblikken van mijn bestaan. In Arnhem betrad ik de bodem van mijn nieuwe vaderland; wij hielden verblijf bij de gouverneur van de provincie en bleven anderhalve dag in die stad. ’s Morgens, toen ik alleen in mijn kamer was, las ik de kranten door die mijn gastheer had laten brengen. In een Belgische krant, Le Commerce, stond een artikel van een correspondent uit Holland. Volgens dit artikel was verzuimd te voldoen aan de belangrijkste formaliteit rondom de huwelijksvoltrekking van de erfprins, namelijk de bekendmaking van de huwelijksafkondiging ten stadhuize. Daarom was het huwelijk ongeldig en deed de erfprins zijn intrede in het land met een vrouw die niet wettig de zijne was. Zodra ik mijn man zag, toonde ik hem de krant en vroeg ik hem dat afschuwelijke gerucht te verklaren. Hij antwoordde dat ‘dit mij niet aanging’. Maar het gerucht was waar. Allen hadden deze onontbeerlijke formaliteit veronachtzaamd. […] Ik maakte bezwaar, pas na enig talmen werd de fout hersteld.
Op 15 juli werd Utrecht bereikt en op dinsdag 16 juli arriveerde het paar bij paleis Huis ten Bosch: Toen ik in Den Haag aankwam na mijn huwelijk, verbleef het hoofd van de familie, koning Willem I, in Huis ten Bosch, waar hij de zomer van 1839 resideerde en daar was het waar ik de eerste 24 uur doorbracht. Wij kwamen iets voor het afgesproken uur aan en de koning ontving ons alleen, met veel goedhartigheid. Hij stond op het hoge en grote bordes dat ik zo vaak heb beklommen en zijn ontvangst was van een liefdevolle goedheid. Een tel later arriveerde prins Frederik, zijn echtgenote was op weg naar Lausanne. Hij was welwillend en hartelijk zoals hij altijd is gebleven gedurende al die lange jaren die wij samen hebben doorgebracht. Het duurde nog even voordat mijn schoonvader en mijn schoonmoeder eindelijk aankwamen. De manier waarop ik door mijn schoonmoeder werd ontvangen, deed mij een blik in de toekomst werpen. Zij wilde mij niet omarmen en toen ik mij voorover boog om haar de handen te kussen, duwde ze me terug en zei tegen me: ‘U weet dat ik uw huwelijk niet gewenst heb.’ Mijn schoonvader nam me in zijn armen en mompelde: ’Dit zal allemaal veranderen.’
Deze berekenende haat uitte zich vanaf het eerste moment in frivole en bespottelijke beuzelarijen, die echter wel betekenisvol waren. Zo liet zij mijn man bijvoorbeeld beloven om mij links te plaatsen in het rijtuig bij mijn plechtige intrede ‘zodat ik’, zoals ze zei, ‘meteen mijn inferioriteit kon voelen ten opzichte van haar’. Zij liet niet na dit uitdrukkelijke bevel te herhalen en terwijl ik haar gehoorzaamde, voelde ik de boosaardigheid van de ene en de zwakheid van de ander. Er is mij later verteld dat als ik vanaf het begin had weten te antwoorden, als ik op de speldenprikken van iedere dag gericht tegen mijn woorden, mijn activiteiten, tegen al mijn gewoontes, had weten te reageren met een ferm antwoord, een ironische of valse opmerking, dat ik haar dan bang had gemaakt, want dit karakter van een wild dier kende geen enkel ander gevoel dan angst. Zij was bang voor haar man, hij had haar getemd tot op de dag dat hij, gebroken door ziekte, door onophoudelijk verdriet, uiteindelijk zwichtte en stierf. Maar een dergelijke energie lag niet in mijn aard. Ik heb nooit kunnen strijden en twisten. Als ik iedere dag had moeten vechten voor mijn brood, dan zou ik waarschijnlijk gestorven zijn van de honger.

De volgende dag was de ‘plechtige intrede der residentie’. De erfprins en zijn echtgenote werden met 21 saluutschoten begroet, de klokken luidden en het hele garnizoen stond in groot tenue in slagorde opgesteld. De vorstelijke stoet bestond uit een detachement cavalerie, de koetsen met het gevolg van het prinselijke paar, de koets van Willem en Sophie, de gouverneur van de residentie aan de linkerzijde van de koets en de adjudanten te paard er achter en ten slotte een tweede commando cavalerie. Den Haag was rijkelijk versierd met bloemen en vlaggen en de tocht ging langs de Kneuterdijk, de Lange en Korte Vijverberg naar het Plein, waar het paleis voor het jonge paar was ingericht.
Op donderdag 18 juli nam het paar in dit paleis gelukwensen in ontvangst, van achtereenvolgens het corps diplomatique, de ministers, de hoofden van administratie, de leden van de Raad van State en de Staten-Generaal, de generaals en vlagofficieren, daarna van de hoge colleges van staat, de officieren van land- en zeemacht, en de geestelijkheid. Ten slotte van alle de personen, welke reeds ten hove voorgesteld zijn geweest. De ceremonie begon om 12 uur en ging door tot in de avond.
Er werden naar diplomatiek en dynastiek gebruik kennisgevingen van het huwelijk gestuurd aan de keizers van Oostenrijk, Brazilië en Rusland, aan de Ottomaanse sultan, aan de paus, aan de koningen van Frankrijk, Beieren, Denemarken, Groot-Brittannië, Griekenland, Hannover, Pruisen, Sardinië, Spanje, Saksen, beide Siciliën, Zweden en Noorwegen, aan de groothertogen van Baden, Hessen, Mecklenburg-Strelitz, Mecklenburg-Schwerin en Oldenburg, aan de hertog van Nassau, de kleine Duitse vorsten en vrije steden, aan de Zwitserse Confederatie en de presidenten van Mexico en de Verenigde Staten. De Belgische koning ontving geen kennisgeving. Tengevolge van ’s Konings beschikking, mondeling aan den Minister gegeven, is er niet aan den Koning der Belgen geschreven. Willem I was van mening dat Leopold I zijn zuidelijke provincies had geüsurpeerd en daarom geen officieel bericht verdiende.
De dichter Tollens zorgde voor een ‘Ode aan het bruidspaar’, waarvan het tweede couplet luidt:

Nu hecht Oranjes wakkre zoon
Een nieuw juweel aan Nassaus kroon:
Hij heeft van God een bruid verkregen.
Nu schalt het dubbel feestlied rond
Bij ’t jubel van hun echtverbond
En ’t roesten van den oorlogsdegen.
Nu rollen over veld en vloed
De zegenwensch, de welkomgroet.
En de echoos schaatren: ‘Welkom! Zegen!’

Korte tijd na het huwelijk deed het prinselijke paar zijn officiële intocht in de hoofdstad. Amsterdam vierde verscheidene dagen feest en de stad gaf een zilveren plateau van zeven bladen en vierentwintig kandelaren als bruidscadeau. Van heinde en verre waren de mensen naar de hoofdstad gekomen om het bruidspaar met eigen ogen te zien. Een tijdgenoot omschreef het als volgt: Hoe schoon en innemend waren die welgemaakte jongelieden in den bloei en de kracht des levens. De forschgebouwde Prins, in de losse sierlijke uniform der marine gedost, stond glimlachend aan de zijde zijner welbeminde, fier en gelukkig in de open calèche, naar alle zijden vriendelijk wuivend met zijn rijk gepluimden hoed, en zij zat daar zoo rustig en lieftallig aan zijne zij, als een hemelsche gestalte, die in een wolk van kostbaar kant gehuld scheen. Toen zij dan ook te zamen hand aan hand op het balkon van het paleis verschenen, geraakte het volk in een onbegrensde verrukking, en het was of er aan het gejuich geen einde zou komen. Zulk een geestdrift heb ik voor of na nooit bij eenig volksfeest waargenomen. De avond werd bekroond met een luisterrijke illuminatie, die wel nimmer uit het geheugen is gegaan van wie er getuige van geweest is.
De huwelijksakten werden op 1 augustus 1839 in het register van de huwelijken van de stad ’s-Gravenhage overgeschreven. Dit verliep niet helemaal vlekkeloos, want volgens ambtenaar D. van de Wijnpersse had de erfprins geen bewijs overgelegd dat hij aan de verpligting ten aanzien der Nationale Militie voldaan heeft, de akten waren niet geregistreerd, de handtekeningen niet gelegaliseerd en bovendien waren de stukken geschreven in de Hoogduitsche taal en met de Hoogduitsche letter. De burgemeester van Den Haag vroeg de minister van Justitie Van Maanen wat hieraan gedaan moest worden, maar deze veegde alle bezwaren van de tafel.

[...]

© Dianne Hamer & Uitgeverij Verloren

Uitgeverij Verloren

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum