Leesfragment: J.M. Coetzee. Persoon en personage

01 mei 2010 , door Elleke Boehmer
|

Deze week verschijnt de jubileumbundel J.M. Coetzee. Persoon en personage, met essays van Kristien Hemmerechts, Arnon Grunberg en Hans Achterhuis, een interview met Coetzee-interviewer David Atwell en een verhaal van de Rhodesische romancier en literatuurwetenschapster Elleke Boehmer. Vanavond kunt u het voorwoord lezen en de eerste pagina's van Boehmers Sharmilla.

Geen andere schrijver heeft - afgezien van Philip Roth in zijn Zuckerman-romans - zo’n intrigerend literair alter ego geschapen als J.M. Coetzee met Elizabeth Costello. En niemand heeft zichzelf zo bloot gegeven als hij in zijn ‘fictionele autobiografische romans’ Jongensjaren, Portret van een jonge man en Zomertijd. Al in zijn eerste twee novellen in Schemerlanden vertelt hij over een onaangename opdrachtgever van het Vietnamproject met de naam Coetzee en over de wrede ontdekkingsreiziger Jacobus Coetzee die in de achttiende eeuw de Hottentotten onder de knoet legde.

Welk imago creëert deze schrijver van wereldfaam met zijn mannelijke en zelfs vrouwelijke alter ego’s? Wat vertellen ze over de schrijver zelf? Welk beeld wil hij oproepen, en welke contouren worden door het autobiografische element juist vertroebeld? Geeft hij zich bloot, stelt hij zich kwetsbaar op, of zijn dit bewuste strategieën om vertellend een ‘ongeleefd leven’ te leven?

De filosoof en Coetzee-kenner Hans Achterhuis, collega-schrijvers Arnon Grunberg en Kristien Hemmerechts en andere gedreven Coetzee-lezers hebben de autobiografische trilogie, de boeken waarin Elizabeth Costello een rol speelt en het andere werk van de Nobelprijswinnaar herlezen en zoeken naar antwoorden op deze vragen. Hun bevindingen zijn geen academisch lectuur, maar geschreven voor de lezers van onder meer Zomertijd, Jongensjaren en Dagboek van een slecht jaar. Voor ons dus.

Vooraf

Al zijn boeken zijn tenslotte autobiografisch, zei Max Brod over het werk van zijn vriend Franz Kafka, en Vladimir Nabokov zou daarbij opgemerkt hebben ‘vooral zijn keververhaal De gedaanteverwisseling!’.
J.M. Coetzee heeft van zijn dertien romans en twee novellen drie boeken gekenmerkt als ‘autobiografische romans’: Jongensjaren, Portret van een jongeman en Zomertijd. Het is waar: alle drie hebben als hoofdfiguur een zekere John Coetzee, en er zijn opvallende overeenkomsten tussen de biografische feiten van de auteur en zijn personage. In Jongensjaren vertelt de schrijver over het Zuid-Afrika van een halve eeuw geleden en over de kindertijd van een zekere John Coetzee met alle sensaties en angsten. In Portret van een jongeman struikelt dezelfde John Coetzee door Londen, op zoek naar een muze en een eigen toon voor zijn gedichten. En in Zomertijd ten slotte interviewt een jonge biograaf mensen die belangrijk zijn geweest voor de inmiddels overleden auteur Coetzee — een getrouwde minnares, de lievelingsnicht van de schrijver, een Braziliaanse danseres wier dochter Engelse bijles van hem kreeg, vroegere vrienden en collega’s.De uitkomst van deze interviews is niet wat je a flattering portrait kunt noemen, sommige recensenten noemden dit zelfdemontage, of een gotspe.
Toen in 2003 Coetzees boek verscheen over de schrijfster en docente Elizabeth Costello, met haar buitengewoon boeiende inzichten over bijvoorbeeld realisme, de roman in Afrika, de humaniora in Afrika en het probleem van het kwaad, werd de (even oude, beroemde) schrijfster Costello vooral gezien als Coetzees alter ego. Ook zij worstelt met vragen en problemen die in Coetzees romans opvallend aanwezig zijn. In de roman Dagboek van een slecht jaar werkt de hoofdpersonage, een oudere schrijver, aan een boek met dagboekaantekeningen en ‘uitgesproken meningen’, die gelezen kunnen worden als commentaren, annotaties en toevoegingen op Coetzee-romans zoals met name IJzeren tijd, Wachten op de barbaren of In het hart van het land. Het sluit ook aan bij het door David Attwell verzorgde boek met essays en dialogen met de schrijver, Doubling the Point (1992).
Hoe opvallend op het eerste oog de overeenkomsten van het fictief-autobiografische werk ook zijn met de biografie van Coetzee, en hoezeer de inzichten van Costello ook overeenkomen met de in essays en gesprekken geuite standpunten van de schrijver: de verschillen en de overeenkomsten van persoon en personage Coetzee blijven even groot, nee, verschuiven continu, veranderen bij het herlezen, omdat steeds weer nieuwe horizonten van betekenis zichtbaar worden. Niet voor niets is het werk van Coetzee een grote bron van inspiratie, ook voor kunstenaars van andere genres (theater, film, dans, muziek).
Het blijkt een onuitputtelijk oeuvre, het blijft altijd weer uitdagend niet eenduidig. En er blijven de vragen. Welk imago creëert deze schrijver van wereldfaam met zijn mannelijke en zelfs vrouwelijke alter ego’s? Wat vertellen zij over de schrijver zelf? Welk beeld wil Coetzee oproepen, en welke contouren worden door het autobiografische element juist vertroebeld? Geeft hij zich bloot, stelt hij zich kwetsbaar op, of zijn dit bewuste strategieën om vertellend een ‘ongeleefd leven’ te leven?
Vijf verschillende Coetzee-lezers van naam en faam proberen ter gelegenheid van J.M. Coetzees zeventigste verjaardag op hun eigen manier persoon en personage van de auteur te belichten: fictief, associatief, in dialoog, of logisch deductief argumenterend. Hun inzichten zijn verrassend en — wij zijn bijna geneigd te zeggen: adequaat complex. Omdat alle zwart-witbevindingen het oeuvre van J.M. Coetzee vooral verduisteren en vernevelen.

De uitgever

Sharmilla

Ik begreep dat er iets met hem aan de hand was toen hij vaker begon te komen, dinsdags en donderdags, in plaats van alleen donderdags.
Ik houd een agenda bij, uitsluitend initialen en tijden, en daarin staat opgetekend dat hij twee jaar lang een regelmatige donderdagklant was, tot afgelopen januari, toen de dinsdag erbij kwam.
Ik weet nog wanneer die verandering begon. Het was aan het eind van zijn uurtje, van twee tot drie op een donderdagmiddag, en er stak een storm op. Ik legde een schoon laken neer, zoals altijd na elke klant, en streek het glad, en hij strikte met blinde vingers zijn das, zonder in de spiegel te kijken. De wind floot onder de voordeur door, ondanks de fluwelen tochtrol die ik daar had liggen. Ik merkte wel dat hij treuzelde, zoals hij meestal deed als hij een excuus zocht om te blijven, een stortbui, elke vorm van ongewoon weer, en zelfs langzaam rijdend verkeer op de Strandweg, die hij checkte voordat hij vertrok. Je kunt een reepje van de weg zien door het badkamerraam van de flat.
‘Kan ik volgende week op dinsdag komen?’ Hij zwiepte een slip van zijn das over zijn schouder.
Zijn ogen waren strak op mijn gezicht gericht geweest, maar nu liet hij zijn blik wegschieten.
Ik wist dat hij graag naar al mijn bewegingen keek, naar al mijn wisselende gezichtsuitdrukkingen, maar vandaag maakten zijn ogen me gek. Al maanden baarde zijn aandacht, die hij op deze manier aan mijn lichaam liet klitten, mij zorgen. Ik had het gevoel dat ik op de proef werd gesteld, dat er een geheimzinnige lat voor me werd gelegd die voor elke normale vrouw te hoog was, en het ergste van alles, en mijn grootste bron van zorg, was dat ik het gevoel had dat hij voor mij op de een of andere manier niet te hoog was, dat ik beantwoordde aan het beeld van een droomvrouw in zijn hoofd. Ik voelde dat hij op datzelfde moment naar me keek alsof ik een afgod was, een beeltenis in een relikwieënkastje. Dat was geen prettig gevoel.
‘Wilt u een andere dag?’ vroeg ik. ‘Komt donderdag u niet meer uit?’
‘Nee, ik wil je op donderdag blijven opzoeken, net als altijd, maar daarbij op dinsdag. Als extra.’
Dat ‘als extra’. Dat was de nekslag. Het maakte me duidelijk wat ik al een tijdje vermoedde. Het maakte me duidelijk dat hij, hoe hard hij mijn borsten ook kneedde of aan mijn tepels zoog, als een doodgewone man, geen gewone man was. Hij had een lege plek in zijn binnenste die zich nooit zou laten vullen, hoeveel ‘extra’ ik hem ook gaf.
Ik was meteen op mijn hoede. Ik hield er niet van als mijn klanten zich hechtten. Dat is een regel bij dit spel: niet hechten. Van hechten komt narigheid. Maar ik liet mijn gevoelens niet blijken.
Dit was het eerste dat ik de twee politieagenten vertelde toen ze navraag naar hem kwamen doen als Vermist Persoon, een paar dagen na zijn verdwijning. Dit is mijn vak, zei ik. Ik verleen mijn klanten een dienst. Bij onze contacten is het niet aan mij om mijn emoties te tonen of een mening te geven over hun interesses of verzoeken. Of ik voorzie in wat ze vragen, of ik weiger daarin te voorzien. Ze mogen ergens anders heen als ze willen.
Uit wat de agenten zeiden maakte ik op dat hij, meneer Charles, wis en waarachtig ergens anders heen was gegaan. En dat was zonder dat ik hem op enig moment mijn diensten had geweigerd, behalve misschien die ene keer. Hij had het land spoorloos verlaten, met onbekende bestemming. Hij had het eten laten bederven in zijn koelkast en rekeningen onbetaald op de deurmat van zijn flat laten liggen. Hij had geen mens over zijn vertrek ingelicht. Het was alsof hij de deur van zijn leven op slot had gedaan en de sleutel had weggegooid. Tegenover de agenten was ik net zo op mijn hoede als tegenover mijn klanten. Nee, nog meer zelfs. Toen ik opendeed na hun aanbellen was ik bijna sprakeloos van schrik. Zelfs toen ze me hadden gerustgesteld en gezegd dat ze me niet lastig wilden vallen, dat ze alleen mijn hulp wilden inroepen door een paar vragen te stellen, was ik op van de zenuwen.
Het punt was dat ze me nooit hadden mogen vinden. Ze hadden me nooit in verband mogen brengen met meneer Charles, wat niet zijn echte naam bleek te zijn. Ze hadden mijn echte naam ook niet mogen weten, maar ze wisten hem wel, voornaam en achternaam, en juist gespeld.
Hij had zijn eigen agenda bijgehouden, zo bleek, in code net als de mijne. Op elk donderdag- en later ook dinsdaguurtje had hij ‘sp’ gezet, wat niet voor mijn naam stond zoals de politie aannam (hij kende me alleen als Sharmilla), maar voor Seepunt, waar Escortbureau Discreet de flat heeft. De politie had mij bij haar onderzoek door een aanknopingspunt gevonden. Bij de bladzij van de laatste dag dat hij bij me was geweest was een benzinebonnetje van het Totalstation op de hoek van de Bellevue- en de Kloofweg gestoken.
Daarmee hadden ze me, god mag weten hoe, opgespoord.

[...]

© Elleke Boehmer
Vertaling © Peter Bergsma en Uitgeverij Cossee BV

Elleke Boehmer (1961) schreef vier alom geprezen romans, Screens Against the Sky (op de shortlist voor de David Higham Prize, 1990), An Immaculate Figure (1993), Bloodlines (shortlist voor de Sanlam Prize, 2000), biografieën en Nile Baby (2008). Zij is de auteur van het wereldwijd goed verkochte Colonial and Postcolonial Literature: Migrant Metaphors (1995, 2005), van de non-fictie studies Empire, the National and the Postcolonial, 1890-1920 (2002) en Stories of Women: Gender and Narrative in the Postcolonial Nation (2005); ook schreef zij de biografie Nelson Mandela (2008). Zij publiceerde de uitgave van Robert Baden-Powells Scouting for Boys (2004), evenals de anthologie Empire Writing (1998). Sharmilla and Other Portraits, haar eerste bundel korte verhalen, is een verzameling van nieuw en eerder gepubliceerd werk, en verschijnt in mei 2010 bij Jacana, Johannesburg. Elleke Boehmer, die van huis uit Nederlands spreekt en in Rhodesië naar school ging, is opgegroeid in Zuid-Afrika, Canada, en Engeland, en is tegenwoordig hoogleraar in de Engelstalige wereldliteratuur aan de Universiteit van Oxford.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum