Leesfragment: Kwaliteit, en het ontbreken daarvan: Jona Lendering over De klad in de klassieken

17 januari 2012 , door Daan Stoffelsen
| |

Vanavond wordt Jona Lenderings nieuwe boek, De klad in de klassieken, gepresenteerd, met als ondertitel waarom onze kennis van de Oudheid steeds onbetrouwbaarder wordt, waarom dat zorgwekkend is (ook voor wie niet in de Oudheid is geïnteresseerd) en hoe daar iets aan kan worden gedaan. We gingen met de auteur in gesprek over kwaliteit, onderwijsbeleid, studievoorlichters en specialisering. En over wiwi's.

 

'Universiteiten zijn gericht op het verzorgen van wetenschappelijk onderwijs en het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. In elk geval dragen zij kennis over ten behoeve van de maatschappij.'

De tekst van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek laat aan duidelijkheid niets te wensen over. De overdracht van kennis blijft echter ongecontroleerd, zodat veel onjuiste informatie in omloop kan komen. De verspreiding daarvan gaat, met het internet als katalysator, sneller dan ooit en wordt nauwelijks gepareerd. De correcte informatie ligt namelijk achter slot en grendel op wetenschappelijke betaalsites.

Tegelijkertijd krijgen studenten minder tijd om hun vak te leren, worden onderzoekers gedwongen tot een ongezond specialisme en is er meer informatie dan ooit. Niemand heeft overzicht. Als er dan ook verwaarloosde onderzoeksvragen zijn, kan een vakgebied in grote problemen raken. Dat is gebeurd met de oudheidkunde.

In De klad in de klassieken zet historicus Jona Lendering uiteen waaruit het werk van classici, archeologen en oudhistorici bestaat, waardoor ze hun werk niet naar behoren kunnen uitvoeren en welke oplossingen er zijn. De klad zit echter niet alleen in de klassieken. Ook andere vakgebieden kunnen in de problemen raken doordat de controlemechanismen tekortschieten.

 

Kwaliteit, en het ontbreken daarvan

Oudheidkunde is, volgens geen geringere autoriteit dan Jeremy Clarkson, de irrelevantste van alle wetenschappen. Waarom zou een boek daarover belangrijk kunnen zijn?
Juist haar gebrek aan actualiteit is wat de oudheidkunde onderscheidt van andere disciplines. Het is een 'clean' vakgebied. Als je afziet van de Macedonische kwestie en de zionistische archeologie, is er nauwelijks politieke invloed. Ook zijn er geen grote bedrijven die aandringen op bepaalde conclusies. Anders dan de islamologie, de klimaatwetenschap, de sociale psychologie, de bedrijfskunde of de farmaceutische wetenschappen, wordt de oudheidkunde met rust gelaten. Dat maakt haar een laboratoriumsituatie: als het verkeerd gaat, ligt het aan de universiteiten zelf, niet aan externe factoren. En het gaat dus verkeerd.

De klad in de klassieken bestaat eigenlijk uit twee delen: een historisch overzicht van de oudheidkundige theorie, en een pamflet tegen onderwijsverlichting en gemakkelijke wetenschapsoverdracht. Wat verbindt de twee delen?
Het verbindende thema is kwaliteit. Die berust op twee zaken, namelijk collegiale controle en vakmanschap. Die laatste komt in zeven hoofdstukken aan de orde. Een boek daarover is er in feite niet, zelfs niet voor studenten, al heb je wel boeken als Lorenz' De constructie van het verleden. Maar dat is vooral voor contemporain historici. De lacune is welbeschouwd bizar, want kennis van de theorie vormt het voornaamste onderscheid tussen goed en slecht uitgevoerde oudheidkunde. Juist op het punt dat de universiteit tot universiteit maakt, hebben de oudheidkundigen eigenlijk weinig aan literatuur te bieden.

Daardoor hebben veel mensen een onjuist beeld van wat oudheidkundigen doen, zodat de informatieoverdracht ontspoorde. De archeologen doen het nog wel aardig, maar de overdracht van oudhistorische informatie is grotendeels in handen van kwakhistorici en classici die niet in staat zijn twee pagina's te schrijven zonder ergens feitelijk onjuiste informatie te verstrekken. Er is ook schade voor het onderzoek zelf: archeologen gaan erg gemakkelijk om met bronnen, terwijl classici gemakzuchtig oordelen over de geschiedwetenschap.

En zo komen we als vanzelf bij het tweede deel.
Daarin behandel ik de problemen waarmee de oudheidkundige disciplines te kampen hebben. Die zijn veel een deel ontstaan door externe factoren als het inconsistente beleid sinds Deetman, dat werd uitgevoerd door oudheidkundigen die hun prioriteiten niet konden of wilden benoemen. Ze zijn echter ook ontstaan door interne factoren als gebrekkige samenwerking, verwaarloosde onderzoeksvragen, hyperspecialisme en onvoldoende theoretische scholing.

Die factoren wonnen aan scherpte doordat het traject van beginnend student tot promotie van twaalf naar acht jaar is teruggebracht. En het is ambtelijke newspeak dat de studenten van nu efficiënter studeren dan vroeger. Elke student moet een bijbaan hebben, en de gedwongen neringdoening van de OV-kaart is als excuus gebruikt om de studenten bij hun ouders te laten wonen, waar ze echt minder geconcentreerd werken dan wij vroeger deden: met een groep rond de tafel, hele middagen en avonden, en dan tijdens de koffiepauze de problemen bespreken. Die studiecultuur is om zeep geholpen.

Tegelijk speelt de opkomst van het internet, waar slechte informatie zich sneller kan verspreiden dan accurate, die immers stevig achter slot en grendel op wetenschappelijke betaalsites ligt. Kortom, kwalitatief slechte informatie blijft onweersproken doordat academici te kort worden opgeleid om haar te herkennen.

Het is misgegaan bij de onderwijshervormingen van de jaren tachtig, schrijf je. Maar worden de huidige problemen bij de informatieoverdracht niet veroorzaakt door de vorige generatie oudheidkundigen, die nog daarvóór is geschoold?
Ja, dat klopt. Ooit meende men dat classici, ook zonder geschiedtheoretische scholing, wel oude geschiedenis konden doceren of uitleggen. Veelal gaat dat ook heel redelijk, dat moet vooropstaan. Bovendien is er tegenwoordig in de opleidingen meer aandacht voor geschiedtheorie - en dat is echt winst. Er zijn echter nog altijd niet-theoretisch geschoolden die geschiedenis denken te kunnen schrijven, ook over andere tijdvakken dan de Oudheid. Het achttiende-eeuwse idee dat iedereen wel een geschiedenisboek kan schrijven, sterft almaar niet uit.

Hierbij speelt een rol dat geschiedtheorie als vak nauwelijks bekendheid heeft in het Engelse taalgebied, wat wel de dominante taal is in de wetenschap. Een succesvol Engels geschiedenisboek is al snel in het Nederlands vertaald, zodat er een permanente aanvoer is van tekortschietende historische literatuur. Dat mag je niet verbieden, maar ik heb wel eens bedacht dat het zinvol is als de Nederlandse oudhistorici een keurmerk of zoiets invoerden: dit boek voldoet aan de in Nederland geldende, geschiedtheoretische kwaliteitsstandaards. Het is niet de ideale oplossing, maar dat elke niet-theoretisch-geschoolde zich kan uitgeven voor historicus, is nog minder ideaal.

Kun je wel met recht over de Nederlandse universiteit spreken, als het gros van de fouten en versimpelingen door Italianen, Israeliërs en Amerikanen wordt afgeleverd?
Ja, dat kan. Omdat ik geen zin heb de mensen te bruuskeren die de universiteit moeten vernieuwen, heb ik in mijn boek zelden man en paard genoemd. Maar er zijn voldoende voorbeelden uit het Nederlandse onderzoek, het onderwijs aan de Nederlandse universiteiten of de informatieoverdracht aan Nederlandssprekenden.

Van de Nederlandse oudheidkundigen doen de archeologen het veruit het beste, maar dat laat onverlet dat ook zij soms heel rare dingen doen. In mijn boek geef ik ergens een voorbeeld van incompetent gebruik van een Latijnse bron, Velleius Paterculus, precies op het cruciale punt in een betoog over de oorsprong van de Cananefaten, de bewoners van het antieke Voorburg. Ik ontdekte dit toen ik betrokken was bij Vincent Huninks mooie vertaling van die bron. We hebben in Nederland classici met taalkennis, historici met overzicht en de competentie om het wél goed te doen, maar de archeologen weten die niet te vinden.

Ik noem dit voorbeeld omdat archeologen het probleem erkennen. Momenteel staat de evaluatie van de Wet op de archeologische monumentenzorg op de agenda van de Tweede Kamer. De archeologen zijn zelf ook kritisch.

Je suggereert in je titel en elders dat de problemen van de oudheidkunde ook wel eens die van de geesteswetenschappen in het algemeen zou kunnen zijn. Kun je daar iets meer over zeggen?
Alle geesteswetenschappers vervallen tot toenemend specialisme, wat vrij gênant is als je claimt studenten een brede opleiding te bieden. Alle disciplines kampen met de gevolgen van te korte opleidingen. Alle geesteswetenschappen lijden onder nieuwe financieringsmodellen.

Het echte probleem is echter dat het controlesysteem niet deugt. Voor het onderzoek wordt gekeken naar de aantallen publicaties, niet naar de accuratesse daarvan. Voor het onderwijs wordt gewerkt met visitatiecommissies, maar die bestaan uit mensen die in dezelfde dalende lijn zitten. En het is echt een redenatiefout om aan de constatering dat het onderwijs aan het ene instituut vergelijkbaar is met het onderwijs aan het andere, de conclusie te verbinden dat het dus goed is. De accuratesse van de informatieoverdracht wordt zelfs totaal niet gecontroleerd.

Het is allemaal zo triest, want de oudheidkunde is bijna vijf eeuwen wetenschappelijk een voorloper geweest.
Ja, dat maakt het extra zuur. De tekstkritiek van Poliziano leidde via Erasmus tot de Reformatie. Het vaststellen van de juiste chronologie van het verre verleden vormde de aanzet van wat Rens Bod in zijn boek over De vergeten wetenschappen zo mooi typeert als 'de secularisering van het wereldbeeld'. De ontdekking van de verwantschap tussen talen bepaalt hoe we tegenwoordig kijken naar de verwantschap tussen de volken. De Lachmannmethode beïnvloedde de evolutieleer. Het formalisme (een literair verklaringsmodel dat ook buiten de literatuurwetenschap is toegepast - red.) is ontwikkeld om antieke mythen van contextualiseren. De archeologen schonken de mensheid haar prehistorie. Het is een schitterend vak geweest.

Oudheidkunde heeft een groot en enthousiast publiek. Tegelijk blijkt er vaker wel dan niet de kloof tussen wetenschap en passie uit. Hoe is die te overbruggen?
Er moet meer aandacht komen voor de overdracht, c'est ça. Maar dat kan alleen als de fundamentele stompzinnigheid uit het wetenschapsbeleid wordt weggenomen. De universiteiten worden gefinancierd om de samenleving te informeren: de overdracht van informatie dus. Om die informatie adequaat te laten zijn, doen ze onderzoek; en om dat te kunnen continueren, is er onderwijs. Onderzoek, onderwijs en overdracht: deze drie, maar het voornaamste is toch de overdracht. De financiering is echter vooral gebaseerd op onderzoek en onderwijs. De academicus die een internetsite bouwt, kan dat niet op zijn publicatielijst plaatsen.

Overigens is het niet alleen de taak van de universiteiten om het puin te ruimen. Het is bijvoorbeeld bizar dat er al maar geen op de duizenden in Nederland werkzame archeologen toegesneden vertalingen komen. Een geïllustreerde vertaling van Caesars Gallische Oorlog is al heel lang een gat in de markt, maar de uitgeverijen laten het ongevuld. En de burger kan ook zelf iets doen. Schrijf onze academici over wat ze doen, zodat ze weten dat ze een achterban hebben - een achterban die hun fouten wel herkent, maar ook de problemen begrijpt en de wetenschappers aanspoort aan verbetering te gaan werken.

Wat is een wiwi?
Als ik dat wist, doceerde ik nu egyptologie aan een instelling met een grotere naamsbekendheid dan Livius Onderwijs. Maar ik zou me ook eindeloos moeten bezighouden met geneuzel. Ik geloof dat de gemiddelde onderzoeker inmiddels 30% van zijn tijd kwijt is aan beheerstaken. Tijd die dus niet kan worden besteed aan onderzoek, onderwijs of overdracht.

pro-mbooks1 : athenaeum