Leesfragment: De hemel is naar beneden gekomen

27 november 2015 , door Kees Fens

Dezer dagen verschijnt de postume bloemlezing uit Kees Fens' kritieken 1969-1977, De hemel is naar beneden gekomen, onder redactie van Arjan Peters en Erik van den Berg. Vannacht kunt u de proloog en 'Straat op maat' van 3 mei 1975 lezen, en uw exemplaar reserveren of bestellen.

'De hemel is naar beneden gekomen en ligt om ons heen, in scherven op de aarde.' Kort voor zijn dood gaf Kees Fens met deze ene zin zijn wereldbeeld weer. Bijna veertig jaar was de naam Kees Fens onlosmakelijk verbonden met de Volkskrant. De criticus, P.C. Hooft-prijswinnaar en hoogleraar, die op 14 juni 2008 overleed, liet talloze lezers zien wat lezen is, en hoe je daarover kunt schrijven - helder, afgewogen en betrokken. Fens schreef enthousiast over Nederlandse en buitenlandse literatuur, van de Middeleeuwen tot aan zijn eigen tijd. De Volkskrant-redacteuren Erik van den Berg en Arjan Peters doken de archieven in en ontdekten tot hun vreugde vele parels die een tweede leven verdienen.

De hemel is naar beneden gekomen is niet alleen een eerbetoon aan de overleden essayist, tevens laten de samenstellers nieuwe lezers kennismaken met wat vorige generaties al wisten: dat het lees- en schrijftalent van Fens zonder meer uniek was.

INLEIDING - Terug naar de bron

Kees Fens stierf in het harnas, op 14 juni 2008, kort nadat hij de tekst had voltooid die zijn laatste zou blijken: een bespreking van Petrarca’s Canzione. Zijn beschouwing verscheen op de ochtend van zijn uitvaart, vrijdag 20 juni, als opening van de boekenbijlage van de Volkskrant. Aan die krant was hij veertig jaar verbonden geweest, een zo vertrouwde verschijning dat de uitzonderlijkheid van deze publicatie sommige lezers in eerste instantie ontging: dat Fens op vrijdag in zijn krant stond, sprak toch vanzelf?

Inmiddels is de criticus, columnist en hoogleraar postuum geëerd met een keuze uit zijn columns (Het volmaakte korte stukje), de uitgave van zijn ongepubliceerde reeks portretten van mensen die hem dierbaar waren (Nabij) en de onthulling van de Kees Fens-brug nabij zijn laatste woning in Amsterdam (op 14 juni 2009).

Nu het stiller dreigt te worden rond zijn nagedachtenis vonden wij, redacteuren van de Volkskrant, het gepast bij wijze van eerbetoon een nieuwe titel aan zijn oeuvre toe te voegen, namelijk met werk uit de jaren 1969-1977, geschreven voor de Volkskrant, en nooit eerder gebundeld.

Na die bewuste periode meldde Fens zich af als criticus die vooral nieuwe Nederlandse literatuur besprak, om in de dertig daaropvolgende jaren uitsluitend nog dat te bespreken waar zijn voorkeur naar uitging. Dat betekende veel poëzie, essayistiek, biografieën, kerkvaders en kloosters. Met vele onvergetelijke stukken tot gevolg, en uiteindelijk ook de vaststelling dat de Europese cultuur, die de zijne was, ‘op zijn best een mozaïek [is] van resten en andere onbegrepen delen. En innerlijk zijn we ook een verzameling scherven’. Zo staat het in de inleiding van zijn boek Dat oude Europa (2004). De wereld waarin hij zich thuis voelde, leek onherroepelijk die van vroeger te zijn geworden.

In de eerste Volkskrant-jaren waren zijn voorkeuren al wel merkbaar, maar schreef hij ogenschijnlijk vrijmoediger, feller soms ook, over wat hem voor de voeten kwam: Bomans, Reve, een telefoonboek uit 1881, Poe, Jan Hanlo, Roland Holst, zijn vroegere middelbare school het Sint-Ignatiuscollege, Pierre Kemp, Maarten Biesheuvel, Janus Snor, Maartje Luccioni, Regent Street, Couperus en de Book of Kells. Scepsis over de praktijk van de criticus – leverancier van vluchtige signalementen, die geen tijd en ruimte meer neemt of krijgt om een visie te ontvouwen of te verwijzen naar de rijkdom van de traditie die onder het heden schuilgaat – was er al wel, maar had hem nog niet doen besluiten zijn eigen weg te gaan.

Om die reden is deze bloemlezing een vitale aanvulling op het beeld van de bezonken essayist, dat in hoofdzaak stoelt op bestaande bundelingen van later werk of uit zijn vroegste periode, vóór 1968, toen hij schreef voor het weekblad De Nieuwe Linie en het dagblad De Tijd.

‘De meest opvallende kunstwerken zijn niet altijd de schoonste, verre van daar. Wat voornaam is, dringt zich niet op, men moet het ontmoeten en erbij stilstaan. Maar dan is het ook onvergetelijk.’ Dat schreef F. van der Meer (1904-1994) over Gotische graftomben uit de dertiende eeuw, in zijn essaybundel Uit het Oude Europa (1958).

Van der Meer – hoogleraar in de christelijke archeologie en kunstgeschiedenis van de middeleeuwen – was een leermeester van Fens, die in de jury zat die Van der Meer in 1964 de P.C. Hooftprijs toekende, en die in 1981 een bloemlezing samenstelde uit het vroege werk, met name over het visioen van het hiernamaals: Het toneel is in de hemel.

In zijn necrologie van Van der Meer schreef Fens: ‘Hij schreef tot zijn hand weigerde, las tot zijn ogen het begaven, maar zijn geest bleef onaangetast en vol: erin lag de atlas van de westerse beschaving altijd open.’ Stilstaan bij kunstwerken, hun betekenis en compositie bestuderen, hardop denken over hun voornaamheid of het ontbreken ervan, dat is wat een criticus doet. Fens bracht dat vele generaties bij, door gebruik te maken van het podium dat de krant biedt.

Zijn onvervreemdbare stijl – behoedzaam omcirkelend, of juist beginnend met een knetterende conclusie – hield een halve eeuw zijn lezers in de greep. Als deze stukken niet geduldig in het archief van de Volkskrant hadden liggen wachten, zou niemand ze opnieuw hebben kunnen begroeten – of voor het eerst kennis met ze hebben kunnen maken: het krachtige proza uit de bloeitijd van de criticus Kees Fens, die in Van der Meers geest zichzelf moet hebben herkend.

Ook daarom hebben we als titel van deze postume uitgave een citaat van Fens gekozen, dat in weemoedige zin rechtstreeks lijkt te verwijzen naar zijn leermeester. Al maakte hij zich daar zelf weinig illusies over, wij zijn ervan overtuigd dat deze nieuwe ‘scherf’ van het oeuvre zowel zijn liefhebbers als nieuwe lezers zal verbazen en inspireren. Dat overkwam ons namelijk ook direct, toen we deze schat ontdekten. En zelfs de verstokte Fensiaan, die alles al kent, wacht een beloning: als geen ander heeft Fens ons immers meer dan eens op de waarde van het herlezen gewezen.

Bij wijze van accolade, van ons aan hem, drukken we ten slotte het laatste stuk af dat Kees Fens voltooide, over Francesco Petrarca, de dichter die voor hem de grootste was. Al had hij nog veel meer willen schrijven, en zouden wij dat ook graag allemaal hebben willen lezen – de symboliek van dit afscheid had hem niet tegengestaan. Hij eindigde bij de bron.

Onze dank gaat uit naar Uta Fens-Janssens, naar Jannie Heesen, die de op microfiches bewaarde teksten uittikte, en naar Rijk Mollevanger en zijn omvangrijke bibliografie van de krantenstukken van Kees Fens (van 1954 tot 2008), toegankelijk via www.niekvanbaalen.net/fens/fens.htm.

januari 2010
Erik van den Berg
Arjan Peters

3 mei 1975
Straat op maat

Vanaf Piccadilly Circus doet Regent Street zich voor als een visioen: vanuit de absolute lelijkheid ontwaar je het allermooiste stuk winkelstraat: de westelijke bocht, die naar later blijkt, zijn echo heeft in de overzijde. Vanuit een allegaartje zie je de harmonie zelf, zodat je eerst je ogen echt niet gelooft: de bocht van Regent Street, waarin de gebouwen zich terugbuigen om de straat zo breed mogelijk te maken, is haast te mooi om waar te zijn. Eenmaal de bocht voorbij ligt een haast eindeloze straat voor je, zeer fraai maar vooral lang genoeg om van de aanblik van de bocht bij te komen.
Regent Street mag een van de beroemdste winkelstraten van Europa zijn, de eerste keer dien je de straat alleen als monument te ervaren. Pas de tweede maal mag je etalages kijken en je laten meevoeren door de onrust die ontstaat als begeerte je aangeraakt heeft.
Regent Street is genoemd naar koning George iv, die van 1810 tot 1820 als prins-regent voor zijn krankzinnig geworden vader waarnam. Priestly gaf hem in zijn biografie de titel ‘Prince of Pleasure’ — hij heeft in elk geval de mensheid een blijvend plezier bezorgd door een straat op zijn maat te laten maken. Als prins-regent woonde hij in Carlton House op Waterloo Place. Hij was nog maar net regent, of wat toen Marylebone Park heette en nu ook al naar hem genoemd is, kwam aan de kroon terug. De verbinding tussen huis en nieuw bezit was ongelukkig en zo kreeg Georges gunsteling, de architect John Nash — gezegend zij zijn vrouw, want zij gaf haar gunsten aan de regent en zo kan de straat wel eens uit die verhouding ontstaan zijn — de opdracht tussen huis en hofpark een verbindingsweg te maken.
Nash was zowel de planoloog als van veel huizen de architect. In het midden van de jaren twintig was Regent Street voltooid, zodat de straat nu anderhalve eeuw bestaat, daarmee een van de weinige oude straten in wereldsteden die niet gegroeid is maar in heel korte tijd in zijn geheel is uitgezet en neergezet. Ook in ander opzicht is Regent Street dus een maat-straat.
Uit de historie van een belangrijke straat kunnen vele geschiedenissen geschreven worden: economische, maatschappelijke, architectonische, culturele, politieke, soms. Je moet dan wel tot op de bodem van het onderzoek gaan. Hermione Hobhouse kon niet anders dan aan de oppervlakte blijven in haar net verschenen A History of Regent Street, want zij doet zo van alles wat: wat begint als een situatieschets van het oude Londen eindigt als een geschiedenis van de neringdoenden in de beschreven straat. En daartussen wordt van alles verteld.
Hoofdaandacht krijgt wel de architectonische opzet van de straat en uiteraard ook van de omliggende buurt, want je bouwt geen straat zonder consequenties voor de omringende straten. Zo krijg je een boeiend soort historie van Haymarket, van Regent Park en van de architectonische wanhoop die Piccadilly Circus heet.
De bouw van de straat begon in wat Lower Regent Street heet, aan de voet van Carlton House, zodat de regent de ontwikkeling goed in de gaten kon houden. (Toen de straat voltooid was, werd zijn residentie afgebroken, waardoor ze de indruk maakt een koninklijke bouwkeet te zijn geweest.) De belangrijkste blokken en huizen worden in hun architectuur beschouwd, met heel veel illustraties, waarvan het tussen 1838 en 1840 verschenen Street Views of London van John Tallis (een soort pendant van het Amsterdamse Grachtenboek) prachtig materiaal leverde.
Al op bladzijde 48 verschijnt de naam van George Swan, die in 1814 een winkel opende op Piccadilly Circus. Zijn jonge assistent heette William Edgar. Swan, die net zijn zaak iets verplaatst had, stierf al in 1821. Edgar nam de zaak over: Swan en Edgar, nog altijd op hetzelfde punt, was geboren. En daarmee begint het niet minst boeiende deel van het boek: de historie van de vele winkels, want een heel goede (en dure) winkelstraat wilde Regent Street van meetaf zijn.
De nadruk is komen te liggen op de mode en van vele beroemde huizen wordt de geschiedenis verteld: van Aquascutum, van Liberty (dat echt door een mijnheer Liberty is opgericht, zijn foto staat in het boek; wat begon als een zaak in Japanse zijde is uitgegroeid tot dat curieuze warenhuis dat gespecialiseerd lijkt te zijn in alles dat mooi, duur en onbruikbaar is en gevestigd is in een zaak die door een labyrintbouwer ontworpen lijkt, met het resultaat dat alle uitgestalde waren zich minstens drie keer aan de bezoeker kunnen tonen), Austin Reed, Dickins and Jones, de speelgoedwinkel van Hamleys, Peter Robinson, enfin in de soms net iets te beknopte beschrijving van de ontwikkeling van deze en andere zaken wordt een heel stuk mode- en daarmee cultuurgeschiedenis gegeven.
Veelzeggend is bijvoorbeeld de aanwezigheid vroeger in Regent Street van zaken helemaal gespecialiseerd in vaak zeer modieuze rouwkleding: begrafenissen moeten een soort zwarte rennen van Ascot zijn geweest. Er zijn wel wat kunsthandels geweest in Regent Street, maar voor een boekhandel is kennelijk nooit plaats geweest. De afwezigheid daarvan kan weer goedgemaakt worden door het beroemde Café Royal dat zijn glinsterende tijd beleefde in de verfijning van het fin de siècle.
Van Nash’ schepping is alleen nog de idee over. Zijn gebouwen zijn verdwenen. Na de Eerste Wereldoorlog werd een praktisch geheel nieuwe Regent Street neergezet. Honderd jaar na de voltooiing werd de straat voor de tweede keer geopend. De schrijfster bedankt zeer velen in haar voorwoord. De meesten van hen zijn vertegenwoordigers van winkels en warenhuizen. Zij zullen het boek wel gesubsidieerd hebben. De firma Ford, in auto’s, had anders nooit met een kleurenfoto van zo’n lelijke feestetalage op het omslag kunnen prijken.
Het boek is heel rijk geïllustreerd, met vele weemoedwekkende oude foto’s, gravures en advertenties. Het gaat wel om weemoed voor de welgestelden, want behalve de schimmen van koetsiers én straatvegers bewegen zich alleen de rijken door deze geschiedenis. Enkele duidelijke kaarten van oud en nieuw Londen waren geen luxe geweest. De lezer wordt nu gedwongen allerlei naslagwerken te hanteren en elders plattegronden te zoeken. Je voelt je als een Engelsman, die de geschiedenis moet lezen van het Rokin, om maar een zijstraat te noemen.

(Hermione Hobhouse, A History of Regent Street. Macdonald and Jane’s)

Copyright © 2010 Erven Kees Fens
Copyright inleiding © 2010 Erik van den Berg, Arjan Peters, J.M. Meulenhoff bv en de Volkskrant, Amsterdam

Uitgeverij Meulenhoff

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum