Leesfragment: Het lot valt altijd op Jona

27 november 2015 , door Mark Boog

2 september verschijnt de nieuwe roman van Mark Boog: Het lot valt altijd op Jona. Vanavond kunt u er al uit voorproeven.

N.B. Zie ook de presentatie door Hélène Gelèns van Boogs nieuwste poëziebundel, Er moet sprake zijn van een misverstand.

Een aangrijpend verhaal over de kwetsbaarheid én onverwoestbaarheid van een kind, en hoe een goede relatie door een ernstig ziekt kind onder grote druk komt te staan.

Op een donderdag wordt Jonas Zomer door zijn ouders het kinderziekenhuis
binnengedragen. Er volgen roerige weken, waarin het kind op het randje van de dood balanceert. Zin moeder Sandra blijft dag en nacht aan de zijde van Jonas en begint het ziekenhuismeer en meer te zien als een levend wezen, een monsterlijke walvis die haar en haar zoon heeft opgeslokt.

De raadselachtige aanvallen die Jonas te verduren krijgt en de grote gevolgen daarvan, de artsen en verpleegstersmet hun goedbedoelde clichétaal, rare patiënten, het labyrintische interieur van het ziekenhuis: dit alles zorgt ervoor dat Sandra ongemerkt vervreemdt van de buitenwereld en onvermijdelijk ook van haar man Daan.

Mark Boog baseerde deze roman deels op de gedetailleerde ziekenhuisverslagen n.a.v. de opname van zijn zoon. Hij heeft voor dit onderwerp weer een toon en een taal gevonden, die zijn lezers altijd betovert en enthousiast maakt.

I

Maar Jona was nedergegaan aan de zijden van het schip, en lag neder, en was met een diepen slaap bevangen

donderdag 10 april

Sandra zuchtte voor ze de draaideur in stapte. Het kinderziekenhuis leek haar op een of andere manier te leven. Een dreigende, immense gestalte die haar net wat te gretig verwelkomde – opslokte, eigenlijk. Ze gebruikte beide handen om haar zevenjarige zoon Jonas, die slap tegen haar aan hing, te ondersteunen.
Hij was zwaar. Zijn hoofd dreigde voortdurend van haar rechterschouder te glijden. Met een korte, schokkende beweging, alsof ze een rok of een broek optrok die net niet paste, corrigeerde ze de houding van de jongen.
Voor haar – hij was met een sprintje van twee passen net één gelegenheid eerder de draaideur binnengegaan – liep haar man Daan. Hij hield zijn schouders hoog, verkrampt, en zijn handen waren, waarschijnlijk zonder dat hij het zelf wist, tot vuisten gebald. Hij stapte zo snel de draaideur uit dat het ding automatisch blokkeerde, waardoor Sandra bijna tegen het glas botste. Daan draaide zich om, zijn mond tot een dunne streep geperst, en wachtte. De deur kwam weer op gang, en Sandra betrad op haar beurt de grote hal van het ziekenhuis.
‘Moet ik hem dragen?’
Sandra schudde haar hoofd. Ze knikte in de richting van de ronde glazen lift die ze enkele tientallen meters voor zich zag. ‘We moesten ons melden op de eerste verdieping.’
Daan liep naar de lift. Sandra volgde voorzichtig. ‘Rustig maar,’ fluisterde ze tegen Jonas, die allesbehalve onrustig was. Haar lippen raakten zijn nek. Hij voelde warm aan.
De hal van het kinderziekenhuis, merkte Sandra op, vertoonde geen enkele rechte hoek en nauwelijks rechte muren. Er waren scherpe en stompe hoeken, krommingen, licht overhellende wanden, onverwachte, onregelmatige nissen, maar recht, negentig graden? Nergens. Het gebouw was duidelijk gloednieuw.
Ze glimlachte vreugdeloos. ‘Organische architectuur,’ mompelde ze. ‘Ook hier.’ Met organen is altijd wat mis. Als er niets mis is, merk je ze niet op.
De hal werd maar voor ongeveer de helft overdekt door hogere verdiepingen – erwaren er vier, bleek uit de borden bij de ingang.Verderwas er een ondergrondse etage die gereserveerdwas voor de afdeling verloskunde,waar de nieuwe aanwas geproduceerd werd die nodig was omde bezettingsgraad van de rest van het gebouw op peil te houden. De hal was hoog en hol en de geluiden kaatsten er ongeremd in heen en weer. Elke voetstap leek de nadering van een peloton aan te kondigen, elk gesproken woord galmde en echode tot het zelf nietmeerwistwat het betekende.De mensen die er rondliepen voelden zich zichtbaar niet op hun gemak. Ze staken de grote ruimte zo snel mogelijk over, en waren opgelucht als ze de overkant bereikten.
Uit de hal vertrokken op schijnbaar willekeurige plekken lange, slingerende gangen, waarboven borden hingen met namen van te bereiken afdelingen. Bij de ingang was een klein winkeltje waar knuffeldieren, snoep, tijdschriften, wenskaarten en kranten werden verkocht. Het was nu, om halfzeven in de avond, gesloten, maar de haastig bij elkaar geschoven rekken met koopwaar, die overdag kennelijk voor de winkel stonden, waren door de neergelaten glazen wand te zien. Aan de andere kant van de hal bevond zich een brede, grijze schuifdeur. Restaurant De Hongerige Hamster, stond er met immense, vrolijk gekleurde letters op. Een breed grijnzend knaagdier staarde de bezoeker aan met twee grote ogen en twee nog grotere ontblote voortanden.
Sandra, die even stilhield, liet haar ogen door de holle ruimte glijden. Het schemerige licht, gefilterd door kleine, hooggelegen ramen die ofwel erg vuil ofwel getint waren, de nu eens overhellende, dan weer wijkende muren, de onregelmatige, bijna ronde oppervlakte van de vloer: meer dan een lobby leek het bij nader inzien op iets levends, iets onbegrijpelijk groots dat toch onmiskenbaar dierlijk was.
De muil van het beest, dacht ze. De muil, al dichtgeklapt. Nu maar hopen dat het monster een keer moet ademen, of een volgende hap wil nemen, zodat we kunnen ontsnappen. En dat het niet te gulzig is, waardoor de stroming van het zeewater dat naar binnen gezogen wordt te sterk zou worden om tegenin te zwemmen. Ze drukte haar lippen voorzichtig tegen Jonas’ voorhoofd – een gebaar dat het midden hield tussen een kus en een poging om vast te stellen of de jongen koorts had. Ze keek naar Daan, die al bij de kleine glazen lift was aangekomen en op een knop drukte. De doorzichtige cabine zakte tergend langzaam omlaag.
Er waren, zag Sandra nu, ook vier gewone liften, twee vlak bij de draaideur en twee achterin bij de kantine. De glazen lift was er alleen om de kinderen te plezieren – er zou zeker geen ziekenhuisbed in passen – en ging bovendien niet verder dan de eerste verdieping. Wie naar twee of hoger moest was op de trap of op een van de andere liften aangewezen. De glazen lift kwam en opende zijn deur, met tegenzin. Sandra duwde Jonas een stukje omhoog om te voorkomen dat hij van haar af zou glijden en volgde haar man naar binnen. Daan drukte op de bovenste knop en daarna op de knop die de deuren sneller zou doen dichtgaan – een knop, daar was Sandra van overtuigd, die niets deed maar die de mensen het gevoel moest geven dat ze invloed hadden. De deur sloot zich met evenveel vertraging als altijd, maar op commando, leek het nu, dus sneller.
De doorzichtige cilinder zette zich mokkend in beweging. Daan en Sandra wisselden over Jonas’ schouder enkele bezorgde blikken terwijl ze uit de hal omhoog werden getild.
Eenmaal op de eerste verdieping leek het alsof de lift niet open zou gaan. ‘Schiet op,’ zei Daan. ‘Schiet op.’ Hij deed een stap achteruit tot ruimschoots voor de rode streep die op de liftvloer was aangebracht. Hij drukte verschillende malen op de knop met het pictogram dat opengaande deuren voorstelde.
‘Daan, rustig,’ zei Sandra. Ze keek langs hem heen naar beneden. Er liepen twee mensen haastig naar de uitgang, verder was de grote ruimte leeg, uitgestorven.
Na een paar seconden, die eeuwig leken te duren, schokte de lift plotseling, slaakte een zucht van verlichting en zakte een of twee centimeter omlaag, waarna de bodem precies aansloot bij de vloer. De deur, verveeld, opende zich alsnog.
‘Kom op,’ zei Daan. Hij stapte uit de lift en keek om naar zijn vrouw. ‘Moet ik hem dragen?’ Hij wachtte het antwoord niet af en liep door in de richting van de balie verderop. Sandra volgde Daan met kordate passen.
Hier melden, gaf een rood bordje te kennen. Er waren geen wachtenden. Achter een computerscherm zat een grijsharige vrouw koffie te drinken. Op het scherm waren gekleurde lijnen te zien die in vaag fascinerende patronen via de randen van het beeld heen en weer stuiterden.
‘We zijn doorgestuurd door onze huisarts,’ zei Sandra. Ze gaf Jonas’ geboortedatum en volledige naam, kreeg er een stuk plastic voor terug dat nog het meest leek op een speelgoedcreditcard en werd doorverwezen naar een wachtkamer even verderop, die nietmeer bleek te zijn dan een rij stoelen in de gang en een lage tafel waarop een paar tijdschriften en wat stukken speelgoed lagen. De bochtigheid van de gang maakte dat zomin de balie waar ze net vandaan kwamen als het einde van de gang te zienwas,wat de vaag onplezierige suggestie wekte dat hij eindeloos doorliep, steeds nieuwewachtruimten en afdelingen bereikend waarin steeds nieuwe ziekten en afwijkingen behandeld en onderzocht werden. Van de verste bestemmingen was nog nooit iemand teruggekeerd.

*

Jonas gilde het uit. ‘Mijn buik, mijn buik!’
‘Probeer even stil te liggen.’ De arts, een vermoeid ogende, magere vrouw van wie Sandra de leeftijd niet durfde te schatten, smeerde wat gel uit een tube op Jonas’ ontblote buik. ‘Heeft hij al lang pijn?’ vroeg ze aan Sandra.
‘Nou, geen buikpijn. Die kreeg hij pas later. We gingen naar de huisarts omdat hij zo’n verschrikkelijke hoofdpijn had. Paracetamol hielp niet.’ Terwijl ze sprak pakte Sandra Jonas’ hand, die naar die van haar op zoek was geweest. Hij begon hard te knijpen. ‘Hij deed een beetje raar. Afwezig. Maar bij de dokter was de hoofdpijn ineens weg en schreeuwde hij het uit van de buikpijn. Ik snap het ook niet. De arts vertrouwde het niet en heeft ons doorgestuurd.’
‘Ik ga dood!’ Jonas slaagde erin nog harder te schreeuwen.
‘Heeft hij zulke pijnen vaker?’ De arts bewoog de sonde van het echoapparaat langzaam heen en weer over Jonas’ buik, terwijl ze haar ogen gericht hield op het beeldscherm van het apparaat, waarop een vlekkerig zwart-witbeeld te zien was. Sandra kon er, hoe ze haar best ook deed, niets uit opmaken.
Jonas stopte met schreeuwen. Hij lag languit, zwaar ademend, zijn ene hand tot een vuist gebald, met de andere zo hard als hij kon in de hand van zijn moeder knijpend. Hij hield zijn ogen stijf dicht, zijn onderlip zat tussen zijn tanden geklemd. Af en toe haalde hij met kracht zijn neus op. Hij was klein voor zijn leeftijd, en bovendien de laatste tijd erg mager, was Sandra opgevallen.
‘Nee, nooit,’ antwoordde ze. Ze kneep zachtjes terug in Jonas’ rechterhand. ‘Goed zo,’ fluisterde ze.
‘Nou,’ zei Daan, die zijn pogingen had opgegeven om iets betekenisvols op de monitor te onderscheiden, ‘hij heeft weleens buikpijn.’ Hij stond achter de arts en trok zijn gezicht in vreemde grimassen om Jonas, die weliswaar zijn ogen dicht had, af te leiden.
‘Iedereen heeft weleens buikpijn,’ merkte Sandra op. ‘Maar dit is erger.’ Ze probeerde Daan met een kort handgebaar duidelijk te maken dat hij moest stoppen met wat hij deed. Hij haalde zijn schouders op en deed een stap achteruit.
De kamer was klein. Jonas lag op een smalle behandeltafel die met een strook papier was bedekt. Ernaast stonden twee stoelen en een kruk op vier wieltjes. Er was net plaats voor een tafel en voor een kast met veel laden en twee vierkante deurtjes. Aan de muur hingen kindertekeningen, posters met tekenfilmfiguren, affiches met laagdrempelig geformuleerde medische informatie en een klok. Bijna zeven uur. Tegen het grauwe systeemplafond, waarvan één plaat, bij de deur, los lag, was een felle lamp bevestigd.
‘Goed,’ zei de arts terwijl ze de sonde schoonveegde en terugschoof in de houder aan het echoapparaat. Ze pakte een papiertje en veegde Jonas’ buik schoon. Het kind leek nu in slaap te zijn gevallen, maar opende toch even zijn ogen toen Sandra zijn trui naar beneden trok en hem op schoot nam. De arts wees naar het kleine beeldscherm. ‘Ik zie hier wat vrij vocht,’ zei ze. ‘Waar het vandaan komt kan ik zo niet zeggen. Het is niet veel, maar ik wil hem, omdat hij zoveel pijn heeft, toch een nachtje hier houden, ter observatie.’
Sandra knikte.
‘Lichte verhoging. De urine lijkt schoon... Het lijkt me verstandig als we even bloed prikken. Dan kunnen we meteen een infuusslotje aanbrengen, voor het geval dat.’
Jonas schoot verschrikt overeind. Hij vertrok zijn gezicht en wreef met twee handen zo krachtig over zijn neus dat die begon te bloeden. ‘Jeuk!’ Hij liet zich achterover vallen en deed zijn ogen dicht.
Sandra drukte Jonas stevig tegen zich aan. Daan ging achter hen staan, legde zijn ene hand op Sandra’s schouder en aaide met de andere over het hoofd van zijn zoon.
‘Het is zo gebeurd,’ zei hij. ‘Ogen dicht, prik, en klaar. Je voelt er niks van.’
‘Hij is heel erg bang voor prikken,’ legde Sandra uit.
‘Inentingen zijn altijd een drama.’ Jonas draaide zich om op haar schoot en verborg zijn gezicht voor de arts toen die vooroverboog om zijn neus goed te bekijken. Hij geeuwde hoorbaar. Hij liet niet toe dat Sandra het bloed bij zijn rechterneusgat wegveegde.
‘Hij heeft smalle aderen,’ zei de arts even later. Ze keek Sandra verontschuldigend aan.
Jonas huilde luidkeels, met korte, paniekerige uithalen. ‘Nee!’ schreeuwde hij af en toe. Hij probeerde zijn arm los te trekken uit de greep van de arts en uit die van zijn moeder, die hem op schoot had genomen om te proberen hem stil te houden.
‘Alsjeblieft, even stilzitten.’ De arts probeerde nogmaals een ader aan te prikken. Weer vloeiden er niet meer dan enkele druppels en moest de naald onverrichter zake worden teruggetrokken.
‘Au!’
‘Het moet, Jonas.’ Sandra’s stem klonk geruststellend en schuldbewust. ‘Het moet. Als je goed stilzit, voel je er bijna niets van.’
‘Weet je wat,’ zei de arts, ‘ik zal het plekje verdoven.’ Ze deed haar best om vriendelijk, zelfs vrolijk te klinken.
Sandra wierp de arts, zonder dat die het merkte, een woedende blik toe. Ze schudde haar hoofd en richtte haar aandacht weer op Jonas. Het zal normaal wel veel gemakkelijker gaan, in één keer en vrijwel pijnloos, precies zoals ze vooraf beloven. Hij heeft gewoon pech, zoals altijd.
‘Kijk!’ De arts hield een klein glazen spuitflesje omhoog dat voor de helft gevuld was met een doorzichtige vloeistof.
‘Bananenspray. Hou je van banaan?’
‘Banaan?’ Jonas, ineens weer alert, trok een vies gezicht.
‘Ruik maar. Net bananenschuimpjes.’ De arts spoot wat vloeistof op een gaasje en hield het Jonas voor. ‘Als ik hiervan wat op je huid spuit, raakt die verdoofd en voel je niets meer van de prik.’
Jonas keek haar argwanend aan, met opgetrokken neus. ‘Vies,’ zei hij. Hij stak aarzelend zijn hand uit.
‘Goed zo,’ zei Sandra. ‘Stoer, hoor.’
De arts spoot de bananenspray op de rug van Jonas’ hand, wachtte even tot het spul zou gaan werken en haalde een nieuwe naald tevoorschijn. Jonas beet op zijn lip en kneep zijn ogen heel even stijf dicht, maar kon het daarna toch niet laten om te kijken. Hij rilde toen de naald zijn hand binnendrong. Er stroomde langzaam wat bloed in het buisje dat aan de naald vastzat, maar de bron droogde al snel weer op.
‘Weer niets,’ zei de arts.
‘Voelde je er nu minder van?’ vroeg Sandra.
‘Het doet nog steeds pijn.’
‘Nog één keer. Nu gaat het vast goed.’ Sandra keek de arts doordringend aan. Die trok haar wenkbrauwen op, knikte aarzelend en begon opnieuw.
Ditmaal stroomde er volop bloed in het buisje. De arts haalde het van de naald af zodra het vol was, zette het weg in een klaarstaand rekje en bevestigde een volgend buisje, dat iets dunner was en dat geen rode maar een blauwe dop had. Toen ook dat gevuld was, pakte ze een nieuw exemplaar. Groene dop. Er waren meer kleuren.
‘Zoveel?’ Jonas keek angstig naar het dikke, dieprode bloed dat uit zijn hand stroomde.
‘Zes stuks,’ zei de arts. ‘Ze willen veel weten.’ Ze vulde routineus het ene buisje na het andere. Tegen het einde stroomde het bloed moeizamer, maar er bleef genoeg komen. De arts zette het laatste buisje weg, plakte er een etiket op en bracht een infuusslotje aan. Ze zette het vast met enkele watjes, gaasjes en pleisters. ‘Zo,’ zei ze. ‘Klaar. Dat blijft wel even zitten, hopelijk.’
‘Goed hoor,’ zei Sandra, die net zo opgelucht leek als haar zoon. ‘Goed gedaan. Voorlopig hoeft het niet meer.’
‘Laten we het hopen.’ De arts trok een doos tevoorschijn en hield die Jonas voor. ‘Wil je een plaatje uitzoeken?’
Jonas doorzocht de doos grondig. Hij bekeek elk plaatje dat hij pakte uitgebreid, overwoog de voor- en nadelen en legde het weer terug. Een raceauto werd afgekeurd voor een voetballer, de voetballer voor een witte tijger, de tijger, na enige aarzeling, voor een afbeelding van een straaljager.
Sandra wilde net zeggen dat hij er nu toch echt een moest kiezen toen Jonas ineens zijn belangstelling verloor. Hij legde het plaatje met de straaljager terug en leunde achterover tegen zijn moeder. Hij wreef krachtig over zijn neus, die weer een beetje begon te bloeden, draaide zich half om zodat hij met zijn rechterwang tegen Sandra aan lag en sloot zijn ogen. ‘Kies jij maar.’
Sandra keek haar zoon verbaasd aan. ‘Deze dan maar?’ vroeg ze terwijl ze het plaatje uit de doos pakte dat hij het laatst in zijn hand had gehad. ‘Het vliegtuig?’
‘Vliegtuig?’ vroeg Jonas zonder zijn ogen te openen. ‘Ik ben moe.’ Het was moeilijk te verstaan, omdat hij heel zacht sprak en moeite leek te hebben met articuleren. ‘Moe.’ Hij viel zonder omhaal in slaap.

[...]

© 2011 Mark Boog en Uitgeverij Cossee bv, Amsterdam
Auteursportret © Isa Boog

Utgeverij Cossee

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum