Leesfragment: Onnavolgbare hysterie (over P.F. Thoméses De weldoener)

27 november 2015 , door Marja Pruis

Morgen in De Groene Amsterdammer, vanavond al te lezen op Athenaeum.nl: Marja Pruis over P.F. Thoméses nieuwe roman De weldoener. 'Hij heeft weliswaar weet van de diepste dalen, het eeuwig vergeefs streven, anders had hij zijn personage ook nooit zo kundig kunnen laten spartelen, maar ondertussen is het een poppenkastvoorstelling waarop hij ons vergast.'

De samenwerking tussen Athenaeum Boekhandel en De Groene Amsterdammer is versterkt: op de site van De Groene kunt u de besproken boeken direct bij Athenaeum kopen.

Even dacht ik dat P.F. Thomése met zijn nieuwe roman De weldoener een ondubbelzinnig mooi boek geschreven zou hebben. De berichten vooruit waren veelbelovend, net als het verhaal. Man vindt meisje en besluit haar te houden. Het klonk als de meest uitgeklede variant van het Pygmalion-verhaal, waarin een kunstenaar zich zijn eigen ideale vrouw boetseert en haar uiteindelijk tot leven wekt. Met het sardonisch ingestelde schrijversbrein van Thomése zou dit wel eens iets pijnlijks op kunnen leveren, iets verontrustends.

In De weldoener vertelt Thomése het verhaal van Sierk Wolffensberger, die eigenlijk ooit gewoon Theo Kiers heette. Om artistieke redenen heeft hij zijn naam veranderd. ‘Sommigen worden onder hun ware naam geboren, anderen moeten hem eerst zelf zien te vinden.’ Net zoals het líjkt alsof Sierk dirigent is van een lullig provinciaal koor. In diepste wezen is hij echter componist. Het feit dat hij het alleen voor elkaar krijgt zijn composities ook uitgevoerd te krijgen als hij die dirigentenrol speelt, maakt de geleefde werkelijkheid nog net even lulliger.

Thomése is goed in zere plekken, de kern ervan, de gapende kloof tussen droom en daad, illusie en realiteit. Eigenlijk gaat al zijn werk daarover. Ik herinner me scherp zijn historische roman, Het zesde bedrijf, met kip zonder kop Etta Palm in de hoofdrol. In het diepst van haar gedachten een immer aantrekkelijke welbespraakte revolutionaire, in het oog van haar omgeving, en dus in werkelijkheid, een hysterisch warhoofd. Ook Herman Visch, in Heldenjaren, de eerste roman van Thomése, was het prototype van een tragische figuur. Au fond voorbestemd voor een glorieus bestaan, meester in zelfmisleiding, maar dan wel uiteindelijk behept met het besef niet meer dan een sukkel te zijn, minder dan dat.

Sierk Wolffensberger past in de lijn van Etta Palm en Herman Visch. Vanaf bladzijde één is de toon gezet. ‘Zie hem gaan, met een hoofd vol muziek, onze eenpersoonsgodheid, zich haastend door de zuurgepiste Caeciliasteeg, op weg naar een heilig onderkomen.’ Die toon is ook meteen een beetje jammer. De schrijver is God, kijkt neer op zijn zogenaamde held, beweegt hem als een marionet. Hij heeft weliswaar weet van de diepste dalen, het eeuwig vergeefs streven, anders had hij zijn personage ook nooit zo kundig kunnen laten spartelen, maar ondertussen is het een poppenkastvoorstelling waarop hij ons vergast.

Is dat zo erg?
Ja en nee.

Om met nee te beginnen: het voelt sowieso als een genoegdoening als een schrijver zo precies de oorsprong van veel, zo niet alle, ongeluk weet bloot te leggen. De gretigheid waarmee Sierk zich de redder waant als hij een meisje vindt dat zich zogenaamd van het leven wilde beroven, de bereidheid waarmee hij zijn hele tot dan toe opgebouwde leven, zijn huwelijk, zijn vaderschap, onmiddellijk bij het vuilnis wil zetten, de overgave waarmee hij een brandschoon en spiksplinternieuw leven denkt te kunnen beginnen met iemand die hij verder niet kent, in wie hij alleen maar van alles projecteert; het is De lach in het donker van Nabokov, het is de variant op iedere ontsnappingsfantasie, de drijfveer achter ieder in iets of iemand geloven, en dat wordt door Thomése meer dan haarfijn beschreven. ‘Als hij maar iets heeft om in te geloven, dan kent hij geen aarzeling. Iets om in te geloven, iets om in te kunnen verdwijnen. In een meisje, in muziek. Iets wat groter is dan jezelf, iets wat om je heen past als een beschermende hand. Iets om je veilig te voelen terwijl je ondertussen gewoon net als iedereen wordt opgeslokt door de allesverslindende tijd.’ Het knappe van de tekening van de figuur is dat hij even hard bezocht wordt door gevoelens van geluk en verlossing – ‘Door de zorg voor haar op zich te nemen, is hij in een ander, een nieuw leven terechtgekomen, waar ineens alles mogelijk is’ – als door diepe misère en besef van onvermogen. ‘Hij merkt dat zijn glorieuze geschiedenis langzaamaan van bordkarton wordt.’

En dan ja, ook de teleurstelling. Van meet af aan is Sierk Wolffensberger een geval. Zijn vrouw is Franser dan Frans, een vreselijke bedilzuchtige tuthola, zijn zoon ligt de hele dag boven zijn hoofd hoorbaar te wippen. Zijn muzikale aspiraties moet hij iedere dag weer bijstellen. Natuurlijk grijpt zo’n man de eerste de beste vluchtmogelijkheid aan. ‘Zo is hij, zo heeft hij altijd moeten zijn. In deze heldenpose voelt hij zich thuis.’

Wat ook niet helpt: ongeveer op het midden van de roman wordt het perspectief verlegd naar Sierks aartsvijand, zijn rivaal in de kunsten met commercieel succes, toevallig ook de vader van het meisje, en naar diens echtgenote. Van de evocatie van een obsessie en van een verdwazing zakt de geschiedenis opeens af naar een al te menselijk verhaal met een soaperige intrige.

Daarbij kan ook de alwetende verteller niet altijd zijn mond houden. Deze creëert een dodelijke afstand ten aanzien van de man met wie we worden geacht mee te huilen, met wiens enorme behoefte aan overgave we mee moeten voelen. Als we dat niet doen, worden vele passages vooral exempelen van onnavolgbare hysterie. ‘Nu weet hij zeker dat ze voor elkaar zijn bestemd. Hij voelt een gat in zijn hart waar ze precies in past. Voor het eerst van zijn leven verlangt hij naar de dood.’ Of moeten we het toch allemaal ironisch lezen, net als de kwalificatie ‘Een liefdesroman’ op de achterflap van dit boek? Maar waarom zouden we een dik boek lezen dat ironisch is, en niet De toverberg heet?

Het is allemaal achterafgepraat, zoals alle literaire kritiek, maar De weldoener had gewonnen bij beknotting en keuzes. Nu lijkt het alsof de schrijver op twee benen is blijven hinken: dat van God en dat van zijn schepping. Te vettig ostentatief beleden verlangen, te veel herhalingen, en het gegoochel met vertelperspectief, maken van deze roman een casestudy, in plaats van de pijnlijk mooie roman die erin opgesloten ligt.

De  Groene Amsterdammer
Dichters  & Denkers

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum