Leesfragment: Bij jou zijn

27 november 2015 , door Takuji Ichikawa

20 augustus verschijnt van Takuji Ichikawa de roman Bij jou zijn, in de vertaling van Geert van Bremen. Vanavond kunt u al de eerste pagina's lezen en uw exemplaar reserveren.

Kun je de sensatie van je eerste verliefdheid twee keer in je leven meemaken? Takumi en Mio zijn volmaakt gelukkig met elkaar wanneer zij aan een hartinfarct overlijdt. Hij moet verder, ze hadden een zoontje, maar het leven is kleurloos geworden.

Dan komen vader en zoon tijdens een boswandeling plotseling Mio tegen – die zich niets herinnert over haar leven en dus helemaal opnieuw verliefd kan worden op Takumi. Het leven is een sprookje en de liefde is zo sterk dat de dood overwonnen lijkt. Maar zo kan het niet blijven en in de tijd die hen samen rest moeten ze leren afscheid te nemen. Bij jou zijn is een prachtige roman over leven, liefde en verlies.

1

Toen Mio stierf, dacht ik: de iemand die onze planeet schiep, heeft vast tegelijkertijd een tweede planeet gemaakt, ergens in het heelal.
Daar gaan de mensen naartoe die zijn gestorven.
De naam van die planeet is ‘Archief’.

‘Agrief?’ vroeg Yuji.
Nee, joh. De planeet ‘Archief’.
‘Agrief?’
Archief.
‘Ag...’, Yuji aarzelde even, en dan ‘...rief?’
Laat maar.
Stel je een enorme bibliotheek voor, heel stil en schoon en keurig op orde.
Gewoon een immens groot gebouw met een gang die zo lang is dat je het einde niet kunt zien.
De mensen die onze planeet hebben verlaten, leven daar in alle rust.
Je zou ook kunnen zeggen dat die planeet in ons hart bestaat.

‘Hoe bedoel je?’ vroeg Yuji.
Toen Mio stierf kwam er toch veel familie langs? Die zeiden allemaal dat mama in jouw hart bleef voortbestaan.
‘Mm.’
Op die planeet woont iedereen die een plaats heeft in een mensenhart, waar ook ter wereld.
Zolang iemand aan ze denkt, blijven ze op die planeet wonen.
‘En als iemand ze vergeet?’
Tja, dan moeten ze de planeet verlaten. Dan is het echt ‘vaarwel’.

Op iemands laatste avond op de planeet komen al zijn vrienden bij elkaar voor een afscheidsfeest.
‘Eten ze dan taart?’
Ja zeker eten ze taart.
‘En zalmkaviaar?’
Ja, die is er ook (Yuji is dol op zalmkaviaar).
‘Enne...’
Er is van alles. Maak je maar geen zorgen.

‘Enne... is Jim Knoop ook op die planeet?’
Hoezo?
‘Ik ken Jim Knoop. Dat betekent toch dat hij een plaats in mijn hart heeft?’
Ja-a... (gisteravond heb ik hem voorgelezen uit Jim Knoop en Lucas de machinist), ik denk wel dat Jim er ook is.
‘En Emma dan? Is Emma er ook?’
Nee, Emma niet. Er zijn alleen mensen.

‘Goh...’ zegt Yuji.

Jim Knoop is er, en Momo.
Roodkapje is er, en natuurlijk Anne Frank. Waarschijnlijk zijn Hitler en Rudolf Hess er.
Aristoteles is er, en ook Newton.
‘Wat doen die daar allemaal?’
Wat ze doen? Die leven daar in alle rust.
‘Meer niet?’
Nou, meer niet... Ja, toch wel. Waarschijnlijk denken ze allemaal over iets na.
‘Over wat dan?’
Misschien over iets heel moeilijks waarop ze niet zo snel een antwoord vinden. Dus wie naar die planeet gaat, blijft nog heel lang nadenken.
‘Mama ook?’
Nee, mama denkt aan Yuji.
‘Echt?’
Ja, hoor.
Daarom moet jij mama ook nooit vergeten.
‘Ik zal mama nooit vergeten.’
Maar je bent nog zo jong. Je hebt mama maar vijf jaar gekend.
‘Mm.’
Daarom zal ik je van alles over haar vertellen.
Wat voor vrouw je mama was.
Hoe ik haar heb ontmoet en hoe we zijn getrouwd.
En hoe blij ze was toen jij werd geboren.
‘Mm.’
Ik wil dat je altijd aan haar blijft denken. Je moet voor mij altijd aan mama blijven denken, zodat papa haar weer kan zien als hij zelf naar die planeet vertrekt.

Begrijp je dat?
‘Eh...?’
Ach, het is goed m’n jongen.

2

‘Ben je klaar voor school?’
‘Wat?’
‘Ben je klaar? Heb je je naamkaartje opgedaan?’
‘Wat?’
Waarom hoort hij toch zo slecht? Toen Mio er nog was, was hij anders. Misschien is er een psychische oorzaak.
‘Het is de hoogste tijd. Kom je?’
Yuji verkeert alweer half in dromenland. Ik neem hem bij de hand en samen verlaten we onze flat.
Onder aan de trap wacht de leider van zijn schoolgroepje ons op. Nadat ik Yuji aan hem heb overgedragen, kijk ik hen na. Naast de jongen uit de hoogste klas lijkt Yuji wel een kleuter. Hij is weliswaar zes jaar, maar klein voor zijn leeftijd. Alsof hij vergeten is te groeien.
Van achteren gezien is zijn nek even blank en tenger als die van een kraanvogel. Het haar dat onder zijn gele hoedje uit piept heeft de kleur van Darjeeling-thee met een scheutje melk.
Toch zal zijn haar – nu nog als van een Engels prinsje – over enkele jaren stug worden en gaan krullen.
Zo is het bij mij ook gegaan. Dat komt van de grote hoeveelheden hormonen die tijdens de puberteit vrijkomen. Tegen die tijd zal Yuji ook flink gaan groeien en zelfs groter worden dan zijn vader. Hij zal een meisje ontmoeten dat veel op zijn moeder lijkt, zal verliefd op haar worden, en als alles goed gaat zullen ze samen een kopie produceren die de helft van Yuji’s genen heeft.
Dat is wat de mensheid al eeuwenlang heeft gedaan (evenals de meeste andere schepselen), en zolang de aarde blijft draaien, zal dit proces zich herhalen.
Ik stap op mijn oude fiets die altijd onder aan de trap staat en rijd naar het notariskantoor waar ik werk. Het is nog geen vijf minuten fietsen. Voor mij een ideale afstand, want ik heb het niet zo op andere vervoermiddelen.
Al acht jaar werk ik voor dit kantoor.
Niet eens zo’n korte tijd. Ik ben getrouwd, we kregen een kind, mijn vrouw vertrok van deze planeet naar die andere. Dat kan allemaal gebeuren in acht jaar.
En zo is het ook gegaan, en nu ben ik een negenentwintigjarige alleenstaande vader met een zesjarige zoon.
Mijn baas heeft het heel goed met me voor.
Acht jaar geleden was mijn baas al een bejaarde man, en hij is nog steeds bejaard. Tot aan zijn dood zal hij wel bejaard blijven. Ik kan me hem onmogelijk anders voorstellen dan bejaard. Ik heb geen idee hoe oud hij is, maar de tachtig is hij zeker al gepasseerd.
Hij lijkt op een grote sint-bernardshond met een vaatje drank bungelend aan zijn nek. Alleen in plaats van een vaatje bungelt er bij mijn baas een dubbele kin. Hij is bedaard en zachtaardig als een sint-bernard, met dezelfde slaperige lodderogen.
Als er aan het bureau aan het andere eind van het kantoor in plaats van mijn baas een bejaarde sint-bernard zou zitten, dan zou ik dat misschien niet eens merken. Ik had altijd al een zwak gestel, maar nadat Mio overleed werd ik helemaal een kasplantje, bijna te slap om zelf adem te halen.
Lange tijd ging ik niet naar mijn werk, wat op kantoor voor problemen zorgde. Toch nam de baas geen vervanger in dienst, maar wachtte gewoon tot ik weer op de been was. Zelfs nu nog mag ik om vier uur stoppen met werken en naar huis gaan. Ik wil liever niet dat Yuji uit school in een leeg huis thuiskomt en dat werd me gegund. Wel ontving ik minder salaris, maar de tijd die ik ervoor in de plaats kreeg was me veel meer waard.
Het schijnt dat in andere plaatsen kinderopvang bestaat, maar bij ons hebben ze zoiets handigs niet.
Daarom ben ik erg blij dat het zo is geregeld.
Bij kantoor aangekomen begroet ik juffrouw Nagase, die al aan het werk is.

‘Goeiemorgen.’
Ze groet me terug.
‘Goeiemorgen.’ Toen ik werd aangenomen, werkte zij hier al. Ze vertelde me dat ze meteen na de middelbare school was begonnen, dus inmiddels zal ze zo’n zesentwintig jaar zijn.
Een ingetogen, serieuze vrouw met een bescheiden voorkomen dat past bij haar stille karakter.
Ik maak me wel eens ongerust of ze in een groep zelfbewuste, goedgebekte vrouwen niet helemaal kopje-onder zou gaan.
Het zou me niets verbazen als iemand haar met een duwtje van een elleboog en wat zetjes met een been zo over de rand van de aarde kiepert. Dat gevoel krijg ik bij haar.
De baas is er nog niet.
Het valt me op dat hij de laatste tijd steeds later op kantoor verschijnt, al denk ik niet dat het komt doordat hij minder snel ter been is.
Voorlopig zijn we dus met zijn tweeën. Meer niet. Eigenlijk precies genoeg, gelet op de hoeveelheid werk.

Ik ga aan mijn bureau zitten en lees alle memo’s op het klembord: ‘Om 2 uur naar de bank’ en ‘Documenten ophalen bij klant’ of ‘Naar Bureau rechtszaken!’. Allemaal in nauwelijks leesbare hanenpoten. Mijn berichten van gisteren gericht aan mijzelf, vandaag.
Ik heb een bar slecht geheugen en daarom schrijf ik alles wat gedaan moet worden op memo’s.
Dat slechte geheugen is een van de vele gebreken die ik met me meedraag en die eigenlijk te wijten zijn aan een ernstige fout in de bouwtekening die is gebruikt toen ik werd gemaakt.
Op één plekje zat maar een fout.
Ik denk dat iemand de fout met Tipp-Ex heeft weggewerkt en daarna met ballpoint overschreven. Toen is er vast iets verkeerd gegaan. Het blijft natuurlijk beeldspraak, maar ik denk toch dat het zoiets geweest moet zijn.
Ik weet niet of de nieuwe letters te slordig waren of dat de oude er nog doorheen kwamen, maar het resultaat is dat er te pas en te onpas vitale stoffen in mijn hersens vrijkomen met onvoorziene gevolgen. Zo raak ik bij het minste of geringste overstuur, krijg ik angstaanvallen op de meest ongepaste momenten, onthoud ik dingen die ik liever vergeet en vergeet juist wat ik moet onthouden.
Vreselijk lastig. Ik ben beperkt in wat ik kan doen en dat is reuzevermoeiend. Regelmatig maak ik fouten in mijn werk waardoor mensen me ten onrechte te laag inschatten.
Ze houden me gewoonweg voor een onbenul, maar ik ga niet zeggen dat het allemaal de schuld is van die stoffen in mijn hoofd. Het is vervelend, de mensen begrijpen het niet, maar van buitenaf bekeken hebben ze eigenlijk gelijk.
Mijn baas is een gulle persoon. Hij heeft me ondanks mijn gebreken niet ontslagen, maar gewoon in dienst gehouden. Juffrouw Nagase waakt onopvallend en tactvol over mijn werk.
Ik ben hun beiden heel dankbaar.

Zodra mijn bureauwerk gedaan is, stop ik de paperassen in mijn aktetas en ga naar buiten. Fietsend ga ik op weg naar het Bureau rechtszaken.
Een autorijbewijs heb ik niet. In mijn tweede jaar aan de universiteit heb ik een poging gedaan, maar ik struikelde al bij het examen voor het voorlopige rijbewijs.
Een paar maanden eerder had ik voor het eerst ontdekt dat er iets mis was met mijn hersens: met een klik! ging er een knop om, een klep opende zich en mijn meter sloeg helemaal uit. Toen ik opging voor mijn voorlopig rijbewijs was ik er nog steeds behoorlijk van in de war. Misschien moest ik van geluk spreken dat ik het zo ver had gebracht dat ik examen mocht doen.
Op de dag zelf nam ik achter het stuur plaats met de examinator naast mij. Onmiddellijk stroomde mijn bloed vol met de bewuste chemische stoffen. Ik werd bevangen door een redeloze angst en het lukte me niet om de nodige concentratie op te brengen. Als een lange rij onstuitbaar omvallende domino’s groeide mijn angst pijlsnel tot tomeloze hoogte.
Hij groeide exponentieel moet ik misschien zeggen, en dat was op zichzelf angstaanjagend.
Het ging zo ver dat ik doodsangsten uitstond.
Dan dacht ik werkelijk dat ik zou sterven.
Op die leeftijd dacht ik zoiets wel tien keer op een dag. Zelfs nu denk ik het soms nog een paar keer per dag.
Het rijexamen werd afgelast. Vervolgens heb ik nog tweemaal hetzelfde doorgemaakt, waarna ik het halen van een autorijbewijs voorgoed heb opgegeven.

Tijdens de middagpauze eet ik op een bankje in het park mijn zelfgemaakte lunch. Ik leef een spaarzaam leven en waar mogelijk ontdoe ik het nog verder van overbodige franje.
Trouwens, van het voedsel dat ik bij de winkel haal krijg ik altijd last van mijn maag. Andere mensen kunnen ertegen, maar ik word doodziek van al die kunstmatige toevoegingen.
De sensoren in mijn lichaam zijn vele malen gevoeliger dan die van normale mensen. Voor schommelingen in de temperatuur, vochtigheid en luchtdruk ben ik ook uiterst kwetsbaar. Daarom draag ik een polshorloge dat de luchtdruk aangeeft, zodat ik te allen tijde mentaal voorbereid ben.
Een tyfoon vind ik doodeng.
Ik heb grote bewondering voor wat normale mensen allemaal weten te verdragen. Soms stel ik mezelf voor als lid van een ras van kleine, kwetsbare planteneters dat de uitroeiing nabij is.
Best mogelijk dat mijn naam ergens op de Rode Lijst voorkomt.

Na de middag doe ik mijn ronde langs een paar klanten en keer terug naar kantoor.
De memo’s heb ik natuurlijk bij me. Als ik een klant heb bezocht krijgt die een kruisje bij zijn naam en zo weet ik precies bij wie ik nog langs moet gaan. Doe ik dat niet, dan komt het voor dat ik twee keer bij dezelfde klant langsga of op kantoor pas besef dat ik iemand heb overgeslagen.
De documenten die ik mee heb gekregen van klanten geef ik aan juffrouw Nagase. Nadat ik nog wat laatste klusjes heb gedaan, zit mijn werkdag erop. De baas is niet verschenen.
Op weg naar buiten zeg ik juffrouw Nagase gedag.
‘Eh...’ zegt ze, om me staande te houden.
‘Is er iets?’ vraag ik.
Ze trekt een beteuterd gezicht en frunnikt wat aan de kraag en de mouw van haar bloes.
‘Nou...’ zegt ze. ‘Ach nee, niets.’
‘Juist.’ Ik denk een seconde na en groet haar dan met een glimlach: ‘Tot ziens.’
‘Tot ziens.’

[...]

© 2003 Takuji Ichikawa
© 2011 Nederlandse vertaling Geert van Bremen
Oorspronkelijke titel Ima, ai ni yukimasu

Uitgeverij Contact

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum