6 mei verschijnt de nieuwe dichtbundel van Toon Tellegen, Schrijver en lezer, met tekeningen van Boris Tellegen. Vanavond kunt u een kleine selectie voorproeven en uw exemplaar reserveren.
In Schrijver en lezer onderzoekt Toon Tellegen zijn woorden alsof het driedimensionale dingen zijn, of wezens met een eigen persoonlijkheid. De schrijver vraagt zich bijvoorbeeld af of de woorden wel van hem houden – en er is maar één manier om daar achter te komen: hij wijst ze de deur.
Beeldend kunstenaar Boris Tellegen liet zich inspireren door de woorden van zijn vader en maakte bij diens gedichten tekeningen die hij op een bijzondere manier liet uitvoeren: gedrukt in witte inkt.
De schrijver is hongerig, eet jou en mij en de hele tegenwoordige tijd in één hap op wat nu? denkt hij en hij eet nu op en wat en alle vraagtekens die hij ooit heeft gedacht en nog is hij hongerig en onverzadigbaar, en hij eet hongerig op en onverzadigbaar en de tafel waaraan hij zit (eettafel, eikenhout) en het hoogste woord en het staccato van de zon en nog de lezer komt ondertussen van honger om. De schrijver klimt op een tafel, maant tot stilte en zegt: ‘ik ben de enige hier die van geen enkel belang is’ iedereen klapt en juicht hem toe, voelt zich duizelig worden van geluk iedereen ziet hoe de schrijver wankelt, met plaatsvervangende nederigheid door een lezer wordt opgevangen en in een verloren hoekje wordt weggezet het leven is een feest en moet verder en iedereen fluistert in het oor van iemand in zijn armen: ‘o, waren wij ook maar van geen enkel belang, jij en ik...’ De schrijver vecht met woorden en de woorden overmeesteren hem, sluiten hem op in zijn kamer, nemen de sleutel mee op gezette tijden schreeuwt de schrijver om hulp de lezer hoort hem, overpeinst zijn geschreeuw, vindt het aangrijpend, maar qua toonzetting vooralsnog intrinsiek ontoereikend hij komt de schrijver een eind tegemoet en ziet uit naar zijn volgende schreeuw: zal die opnieuw van doodsnood getuigen of nu eindelijk ook eens van vervoering... hij houdt zijn adem in, misschien, denkt hij, wil hij míj wel redden! De schrijver komt zijn woorden tegen, groet ze vriendelijk: ‘dag ja! dag nee! dag onweerlegbaar! dag murw!’ de woorden lopen langs hem heen, in zichzelf verzonken, groeten niet terug ‘jullie zijn van mij!’ roept de schrijver, ‘weten jullie dat niet?’ ze kijken niet op ‘blijf staan! ik heb jullie nodig, nu!’ ze lopen door, verdwijnen uit zijn gezicht de schrijver rilt en gaat naar binnen, de lezer reikt hem zijn sloffen aan.
De schrijver is hongerig, eet jou en mij en de hele tegenwoordige tijd in één hap op
wat nu? denkt hij en hij eet nu op en wat en alle vraagtekens die hij ooit heeft gedacht
en nog is hij hongerig en onverzadigbaar, en hij eet hongerig op en onverzadigbaar en de tafel waaraan hij zit (eettafel, eikenhout) en het hoogste woord en het staccato van de zon en nog
de lezer komt ondertussen van honger om.
De schrijver klimt op een tafel, maant tot stilte en zegt: ‘ik ben de enige hier die van geen enkel belang is’
iedereen klapt en juicht hem toe, voelt zich duizelig worden van geluk
iedereen ziet hoe de schrijver wankelt, met plaatsvervangende nederigheid door een lezer wordt opgevangen
en in een verloren hoekje wordt weggezet
het leven is een feest en moet verder
en iedereen fluistert in het oor van iemand in zijn armen: ‘o, waren wij ook maar van geen enkel belang, jij en ik...’
De schrijver vecht met woorden en de woorden overmeesteren hem, sluiten hem op in zijn kamer, nemen de sleutel mee
op gezette tijden schreeuwt de schrijver om hulp de lezer hoort hem, overpeinst zijn geschreeuw, vindt het aangrijpend, maar qua toonzetting vooralsnog intrinsiek ontoereikend
hij komt de schrijver een eind tegemoet en ziet uit naar zijn volgende schreeuw: zal die opnieuw van doodsnood getuigen of nu eindelijk ook eens van vervoering...
hij houdt zijn adem in, misschien, denkt hij, wil hij míj wel redden!
De schrijver komt zijn woorden tegen, groet ze vriendelijk: ‘dag ja! dag nee! dag onweerlegbaar! dag murw!’
de woorden lopen langs hem heen, in zichzelf verzonken, groeten niet terug
‘jullie zijn van mij!’ roept de schrijver, ‘weten jullie dat niet?’ ze kijken niet op
‘blijf staan! ik heb jullie nodig, nu!’ ze lopen door, verdwijnen uit zijn gezicht
de schrijver rilt en gaat naar binnen, de lezer reikt hem zijn sloffen aan.
Copyright gedichten © 2011 Toon Tellegen