Leesfragment: De vrouw met de sleutel

06 maart 2011 , door Vonne van der Meer
|

3 maart verschijnt de nieuwe roman van Vonne van der Meer: De vrouw met de sleutel. Vanavond kunt u al enkele pagina's lezen uit hoofdstuk 2. Én uw exemplaar reserveren.

‘Vrouw, 59 jaar, moederlijk voorkomen, brede heupen, prettige stem, komt u voor het slapengaan instoppen en voorlezen. Discr. verzek. Beslist géén seks. bedoel.’

Nettie blijft na de dood van haar man berooid achter. Op zoek naar inkomsten plaatst ze een advertentie in de krant en wordt ze professioneel voorlezer bij mensen thuis.

Haar werk brengt haar in de slaapkamers van de meest uiteenlopende klanten, zoals een elfjarig meisje, een stewardess en een veertigjarige werkloze man. Ze maakt van alles mee op de randen van vreemde bedden, en raakt steeds meer bij de levens van haar pyjamaklanten betrokken. ‘Mijn beroep is dan misschien niet het oudste beroep van de wereld maar wel bijna.’ Hoe reageren haar toehoorders op werk van Dostojevski, van Van Schendel, of van Raoul Trip? Kan de weduwe met haar verhalen hun levens veranderen?

Vonne van der Meer (1952) viert in 2011 haar 25-jarig jubileum als schrijfster met haar vijfiende boek. Ze werd bekend met Het limonadegevoel en De reis naar het kind en natuurlijk met haar eversellers als Eilandgasten (1999), De avondboot (2001), Laatste seizoen (2002). Haar meest recente roman, Zondagavond (2009) kreeg prachtige recensies.

 

2

Ik stak de sleutel die meneer Zwaardvis me gegeven had in het slot. De deur klemde, daar had hij al voor gewaarschuwd. Uiteraard had ik niet om een sleutel gevraagd; of de klant die meegaf, was een kwestie van vertrouwen. Zwaardvis had erop aangedrongen, want als hij eerst zijn bed uit moest om mij binnen te laten, voelde het toch als bezoek. Bezoek kreeg hij genoeg, zei hij defensief. Hij had juist behoefte aan iemand die zijn huis binnenliep, even vanzelfsprekend als zijn vrouw vroeger voor ze in het verpleegtehuis opgenomen werd, of nog veel langer geleden de kinderen.
‘Ik ben het,’ riep ik, ‘Nettie.’
Een verdieping hoger klonk gestommel, Zwaardvis lag kennelijk nog niet in bed. Beginnersfout: mijn horloge liep voor, op de klok boven het handschoenenkastje was het pas acht voor elf. Ik moest maar wat tijd zien te rekken. Mijn oog viel op twee bankbiljetten, geschoven onder de voet van een vaas met zijden kunstbloemen: mijn geld, mijn honorarium voor vanavond. Ik was er nog steeds niet aan gewend. Voorzichtig tilde ik de Chinese vaas op en stak de biljetten in mijn bh, de veiligste plek voor cash geld. Maar toen ik bij het ophangen van mijn jas de bankbiljetten hoorde knisperen, besloot ik ze toch maar in mijn portemonnee op te bergen. Het geritsel in mijn blouse zou hem maar in verwarring brengen.
Aan de kapstok hingen uitsluitend mannenjassen: een lange camel winterjas, een windjack, een regenjas met een donkere vettige rand in de kraag, een blazer met gouden knopen. Knopen met een wapen van een zeilvereniging, een golfclub? Van mevrouw Zwaardvis geen spoor, geen sjaal, geen mutsje, geen glazen muiltje per ongeluk uitgeglipt toen ze zich, na een weekend bij haar man, moest haasten om op tijd terug te zijn in het verpleegtehuis.
Ik wierp een blik in de spiegel naast de kapstok. Ook die blik hoorde al bij het entreeritueel. Het was geen monsterende blik of ik er wel goed uitzag, maar de inprentblik. Ik concentreerde me volledig op de klant: Jaap Zwaardvis, Misdaad en straf. Het was van het grootste belang de voorleeswens en de biografie van de klanten niet door elkaar te halen. Zwaardvis is notaris geweest. Twee van zijn drie kinderen wonen in het buitenland. Vrouw lijdt aan alzheimer, woont sinds zes maanden niet meer hier. Komt eens in de twee weken naar huis, afgelopen weekend, gisteren dus, was ze weer geweest.
Soms was het erg zwaar, had hij tijdens het sollicitatiegesprek verzucht. Dan leek zijn vrouw amper te weten waar ze was, raakte in paniek en liep weg. Niet vergeten te vragen hoe het dit weekend gegaan is. Hebben ze nog gewandeld, een film gekeken? Jij zeggen, niet u. Hij had voorgesteld elkaar te tutoyeren, om me direct weer met u aan te spreken.
Mijn blik ging omlaag. Ik had mijn blouse voor ik vertrok nog gestreken, maar onderweg was hij toch weer gekreukeld. Krachtig, alsof het een stoomstrijkijzer was, drukte ik mijn hand een paar maal tegen de opwippende punt van het kraagje. Nu niet onzeker worden. Je hoeft er niet onberispelijk uit te zien. Je bent geen nieuwslezeres, geen receptioniste achter de balie in een marmeren bankgebouw. Je blouse is schoon, je hebt je tanden na het eten geflost en gepoetst. Je ruikt verder ook lekker, niet naar een of ander zwoel parfum of naar een agressief deodorant waarmee je vierentwintig uur achter elkaar zou kunnen dansen met je armen in de lucht, maar naar zeep, en zo bescheiden dat alleen wie dichtbij komt het ruikt.
Zou ik niet toch nog even naar de wc gaan? Het voorlezen al na een kwartier onderbreken voor een plaspauze was niet goed voor de spanningsboog, zelfs Misdaad en straf was daar niet tegen bestand. Ik keek om me heen: vijf crèmewitte deuren, allemaal dicht. Om nu in een wildvreemd huis alle deuren open te rukken, Zwaardvis zou zich afvragen wat ik in vredesnaam uitspookte.
Terwijl ik de trap op liep, snoof ik nog eens diep: wat had hij vanavond gegeten? De ene klant gebruikte veel Indische kruiden, de ander bakte alles in olijfolie. Een opmerking over de maaltijd brak het ijs. De eerste minuten in zo’n vreemde slaapkamer waren bepalend: was ik te gespannen, dan kon de klant zijn aandacht niet bij het verhaal houden, en al waren de zinnen nog zo mooi, dan lukte het me niet hem in te spinnen.
Niets, helemaal niets. Toen ik hier kwam om kennis te maken, had het huis ook al zo neutraal geroken. At Jaap wel? Mannen van zijn generatie konden vaak niet eens koken. Even flitste het door me heen of ik mijn werkterrein niet kon uitbreiden naar voorlezen en catering, maar hoe moest ik dat organiseren? Aan de voorbereidingen op het leeswerk had ik mijn handen al vol.
Hij had er wel iets over gezegd, herinnerde ik me nu, met weemoed in zijn stem: dat zijn vrouw vroeger een geweldige kok was. Op een dag was Julie bij het uitpakken van de boodschappen, die ze zelf had gedaan met een lijstje zoals ze dat gewend was, in paniek geraakt. Ze deed maar wat, zette melk op om de uien in te koken, klutste een rauw ei door de sla. Toen kon hij niet langer ontkennen dat er iets helemaal mis was.

De deur naar de slaapkamer stond open. Hij zat rechtop in de kussens, zijn kale schedel glom in het licht van het leeslampje. In de hoek naast het bed stond een toilettafel met drie spiegels. In het drieluik zag ik Jaap van opzij en een stukje achterhoofd. Als hij de spiegels iets anders afstelde, zou ik hem tien maal weerkaatst zien, en ook mezelf in meervoud in de deuropening.
Ook hier op de toilettafel geen spoor van Julie. Op het tafelblad lag alleen een zilveren kapstel, borstel, kam en handspiegel, rekwisieten uit een film uit de jaren dertig. Ik zag de scène voor me: daar had ze gezeten, op het taboeretje bij de toilettafel, in avondjurk. Om haar hals een parelsnoer dat ze bij de uiteinden vasthield, terwijl ze via de spiegel een vragende blik wierp naar Jaap, die in smoking tegen de deurpost geleund stond. Zonder dat er een woord gewisseld werd, begreep hij wat er van hem verwacht werd.
‘Dag Nettie, fijn dat je er bent. Kom verder.’ Hij klopte op het taboeretje, een driepoot, het leek me niet al te stevig. Geen leuk vooruitzicht om bij mijn eerste voorleessessie hier door het meubilair te zakken. Een andere stoel was er niet, het werd het taboeretje of de rand van het bed. Of het nu door de zenuwen kwam, wist ik niet, maar ik moest nu wel heel nodig naar de wc, ik kon het echt niet veel langer ophouden, en zeker geen kwartier, nee nog geen minuut. Ik zette mijn tas op de drempel en maakte een wuivend handgebaar in de richting van het trapgat.
‘Ben zo terug, moet nog even…’
‘Boven is ook een toilet, in de badkamer, rechts van je. Nee, niet daar… die deur.’ Al wijzend richtte Jaap zich op uit de kussens. Hij had zijn pyjama nog niet aan, die lag aan het voeteneind, op de sprei met rozen. Hij droeg een lichtblauw overhemd, zijn schoenen lagen slordig uitgeschopt naast het bed. Toen onze blikken elkaar kruisten, keek hij alsof ik hem betrapt had.

[...]

© 2011 Vonne van der Meer

pro-mbooks1 : athenaeum