Leesfragment: De mist van de geschiedenis

27 november 2015 , door Willem Frijhoff
| |

Op 7 april verschijnt van Willem Frijhof De mist van de geschiedenis. Over herinneren, vergeten en het historisch geheugen van de samenleving. Vanavond kunt u er al enkele pagina's uit lezen en uw exemplaar reserveren.

In korte tijd is herinneren een sleutelbegrip geworden in onze omgang met het verleden. In het alledaagse spraakgebruik neemt het woord ‘herinnering’ bijna ongemerkt de plaats in van ‘geschiedenis’, en in het voetspoor volgt ook ‘vergeten’. Welke vormen neemt deze ontwikkeling aan en wat betekent dat?
Er zijn grofweg twee manieren om over herinneren te denken. Neurofysiologie en psychologie richten zich op de individuele persoon, terwijl de cultuurgeschiedenis de herinneringscultuur van mensen als sociale wezens, van groepen en van samenlevingen blootlegt. Beide benaderingen analyseren echter de manier waarop mensen met het verleden omgaan en er zin aan geven als een vorm van geschiedenis die op hen persoonlijk betrokken is. Daartoe werken ze met begrippen als ‘geheugen’ en ‘trauma’, ‘toe-eigening’ en ‘identiteit’. Geschiedenis is verleden dat in het spel van herinneren en vergeten door ieder van ons wordt toegeëigend.
De mist van de geschiedenis neemt de cultuurhistorische dimensie van het herinneringsproces in het vizier, met drie actuele aspecten ervan als leidraad: de relatie tussen herinneren en vergeten, plaatsen van herinnering als vorm van erfgoed en de rol van religie in de herinneringscultuur.

[...]

De herinneringsliteratuur heeft al vele jaren de wind mee. Ze wordt actief gevoed door de groeiende behoefte aan herdenking van glorieuze, blije of traumatische historische momenten. De vaststelling dat ons historische besef steeds meer ongestuurd van de ene herdenking naar de andere hinkt en dat het gestructureerde verleden een steeds geringere rol speelt in de zelfdefinitie van de samenleving, was in de jaren tachtig voor de Franse historicus Pierre Nora aanleiding om zijn concept ‘plaatsen van herinnering’ (lieux de mémoire) te ontwikkelen, dat internationaal veel opgang heeft gemaakt, ook in de Lage Landen. Die geheugenplaatsen zouden als ankerpunten van ons historisch besef moeten dienen, dat wil zeggen: van ons gevoel dat we geworteld staan in een traditie en een samenleving die er al voor ons was en die houvast biedt bij onze zoektocht naar een harmonische plaats in de ontwikkeling van groep, stad, natie en mensheid naar de toekomst toe. Nora had daarbij een duidelijk herstel van het historische natiebesef voor ogen. Maar enigszins paradoxaal zijn die plaatsen van herinnering intussen zelf al weer zulke losgeslagen herdenkingsmomenten en –monumenten geworden dat ze nauwelijks meer een structurele band hebben met een samenhangend en doorlopend geschiedverhaal, een historisch master narrative. De opkomst van het lokale en nationale erfgoedbeleid draagt daar nog aan bij. Voor succesvol, projectmatig erfgoedbeleid moeten de objecten immers uit het master narrative van de geschiedenis worden losgemaakt.
De dominante herinneringscultuur biedt dus geen evenwichtig geschiedbeeld, maar is heel sterk, soms zelfs krampachtig, gericht op de uitdrukkelijke wens om niet te vergeten. Ze wordt emotioneel gevoed door herdenkingsgolven van traumatische gebeurtenissen of ontwikkelingen uit het verleden: de herroeping van het Edict van Nantes in Frankrijk (1685) met zijn uittocht van honderdduizenden hugenoten, de grote revoluties met hun massale afrekeningen met tegenstanders, de napoleontische veldslagen, de Amerikaanse Burgeroorlog, de Parijse Commune van 1871, de Wereldoorlogen en hun nasleep, Guernica, de Holocaust, de Korea- en de Vietnamoorlog, de Goelag, de Armeense en Cambodjaanse massaslachtingen, het slavernijverleden, het kolonialisme en de dekolonisatie, de watersnoodramp, 9/11, om er slechts enkele te noemen.21 Die overweldigende herinneringscultuur lijkt een voordeel voor het historisch besef, al is er wel een ‘maar’.
Geschiedenis wordt altijd in de positieve modus geschreven. De theorie van de geschiedenis heeft de afgelopen decennia vele vormen van vertooganalyse ontwikkeld die allemaal laten zien hoe mensen omgaan met het verhaal van het verleden. Maar hoe men het ook wendt of keert, geschiedschrijving is stellig van aard: het gaat steeds om een analyse, verhaal, een visie, een beeld, een vorm van representatie die vertelt wat er is of wat er gebeurd is, of hoe men zich het verleden kan of moet voorstellen als iets wat realiteitswaarde heeft, al is het ook slechts een emotionele of een symbolische waarde. Kennen is weten, niet vergeten. Bij elke herdenking valt het accent dan ook op het positieve herinneren met een eenduidig overwinnaars- en slachtofferbeeld, en niet zelden ook een even duidelijk vijandbeeld. De lastige modaliteiten van de vergetelheid, al dan niet bewust, en de nuances van de gedeelde schuld worden weggemoffeld. Zoals de eindeloze discussies over de verantwoordelijkheden van de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog en over ons eigen zwart-witte dan wel grijze oorlogsverleden laten zien, zijn ze in het regiem van de communicative memory, waar iedereen zich nog persoonlijk betrokken kan voelen, alleen met de grootste moeite boven tafel te krijgen. Vergeten blijkt gemakkelijker als de trauma’s tot cultural memory zijn geworden, op een flinke afstand in tijd en ruimte. Vergetelheid is dan ook het stiefkind van de geschiedenis. Niet dat er niet vergeten wordt, integendeel. De weinige precieze geschiedbeelden en -verhalen die wij hebben, worden omgeven door een oceaan van vergetelheid van al datgene wat in de tijd heeft plaatsgevonden zonder tastbare sporen na te laten of waarvan de sporen zijn overwoekerd dan wel niet worden herkend. Het vergeten heeft ook pas sinds enige jaren meer systematisch aandacht van de wetenschap en het brede publiek gekregen, in Nederland recent nog door het prachtige Vergeetboek van Douwe Draaisma die er terecht op wijst dat herinneren nooit zonder vergeten gaat. Zoals ander werk van die auteur, draait dat boek echter welbewust en expliciet om het autobiografische, individuele geheugen, waarbij hij bovendien een psychologische benadering hanteert die personen wel ín de geschiedenis plaatst maar geschiedenis niet zelf als verklaringselement gebruikt. Het is opvallend dat Draaisma in zijn uitvoerige literatuuropgave het monumentale werk van de Franse filosoof Paul Ricoeur over herinneren en vergeten, La Mémoire, l’histoire, l’oubli, niet noemt. Juist in Ricoeurs fenomenologische en hermeneutische, sterk epistemologisch gerichte benadering wordt de geschiedenis serieus genomen, omdat Ricoeur de mnemonische fenomenen van herinneren en vergeten en de werking van het geheugen systematisch op de mens in zijn historiciteit betrekt, op zijn verleden en op de traditie. Ricoeur zet zwaar in op de relatie van het geheugen met het ‘corps social’ (the social body), dat volgens zijn evenknie, de historicus en psychoanalyticus Michel de Certeau, het eigen object van de geschiedenis is. De psycholoog houdt zich bezig met persoonlijke embodied memory, de historicus met sociale embedded memory. Voor mij staat het geheugen daarom bovenal als sociaal en cultuurhistorisch object centraal, als een metafoor voor de werkplaats en het proces van de herinnering en voor de kunst van het vergeten. Want vergeten is een kunst die niet vanzelf spreekt in een brein dat alles registreert en een samenleving die door documentatiezucht wordt geteisterd. Het gaat mij om het vergeten als maatschappelijk proces, niet om het individuele brein. Ruim tien jaar geleden constateerde Jos Perry in een essay over de gedenkcultuur al dat het vergeten als maatschappelijke problematiek in opkomst was. Naar de hypothese die hij toen formuleerde, zou dat samenhangen met de omslag van een samenleving die op traditie, dus overdracht van het bestaande en van de sporen uit het verleden, is gericht en tot herinnering verplicht is, naar een samenleving die zich op innovatie richt en zich van de ballast van het verleden wil ontdoen, een verklaring die in het verlengde van Pierre Nora’s analyse van de herinneringscultuur ligt. Ook Ann Rigney, een van de auteurs die de memory studies in Nederland verder ontwikkelt, wees in haar Amsterdamse oratie van 2001 al op de opkomst van aandacht voor vergeten als kernelement van de herinnering, vooral in de Duitse literatuurwetenschap, maar ook bij Ricoeur. Zij deed dat nog in een voetnoot. Sindsdien zijn vele stappen gezet in de richting van een echte wetenschap van het vergeten, een amnesiologie of zelfs agnotologie, en heeft de theorievorming zich in toenemende mate verfijnd.

Georganiseerde vergetelheid

Het is niet moeilijk om extreme vormen van georganiseerde vergetelheid op ons netvlies te brengen. Tirannen en dictators vernietigen vanouds hun voorgangers en tegenstanders om te verhinderen dat nieuwe opponenten hun verzet kunnen legitimeren door aan de kwaliteit van het leven van vroeger of het regiem van voorheen te herinneren. Ze elimineren daarom niet alleen de archieven maar ook de tegenstanders zelf. Die zijn immers de dragers van een actief werkgeheugen en medespelers in levende vormen van communicative memory met een scheppende kracht en een vermogen tot zingeving: precies dat wat de machthebbers van het moment vrezen. De damnatio memoriae van opponenten of veroordeelde misdadigers, boekverbranding, de afbraak van het huis van konings- of zelfmoordenaars in het verleden, van complete Joodse getto’s door de nazi’s, of recenter de sloop van de huizen van vermeende terroristen als strafmaatregel in de door Israël bezette gebieden in het Midden-Oosten, zijn evenzoveel pogingen om, naast politieke terreur, radicale vergetelheid van de ander te organiseren. De Holocaust, pogroms, allerlei vormen van genocide, en andere pogingen om afwijkende of gehate gemeenschappen uit te roeien, mikken in laatste instantie op een totale vergetelheid, op een vorm van Endlösung. Ze zaaien dood en verderf en vernietigen het gedocumenteerde verleden van de slachtoffers – heilige boeken, sacrale voorwerpen, beeldcultuur en archieven – omdat dit door hun nakomelingen of opvolgers zou kunnen worden aangegrepen om een nieuwe herinneringscultuur te organiseren. Maar ze nemen ook de opengevallen plaatsen, woningen, gebouwen en instellingen ten behoeve van de bovenliggende partij over en scheppen een nieuwe samenleving alsof er niets gebeurd was.
Na de Tweede Wereldoorlog hebben we dat op grote schaal in Centraal- en Oost-Europa zien gebeuren, door de verschuivende grenzen, met massale volksverhuizingen van displaced persons, vaak vergezeld van de opbouw van een nieuwe herinneringscultuur door de nieuwkomers. Maar ook door maatregelen van politieke dictators die hun naam wilden vestigen of hun zin wilden doordrijven, zoals Stalin of Ceausescu. De Argentijnse junta probeerde amnesie te organiseren door tegenstanders boven zee te droppen en zo onvindbaar te maken. Niet alleen hun geheugen werd op die manier onschadelijk gemaakt, maar de methode verhinderde ook dat hun dode resten tot sprekende getuigen en daarmee krachtdadige elementen van een voor het regiem potentieel funeste herinneringscultuur konden worden. Herinnering hecht zich immers niet alleen aan woorden en beelden, concepten, gevoelens of waarden, maar ook aan plaatsen, relicten, resten en ruïnes. Ze kunnen tot ankerplaatsen van herinnering, geheugenplaatsen, worden en bijna eindeloos memory recall van een trauma realiseren. Juist in zulke extreme maatregelen voor vergetelheid komt naar voren wat herinnering vermag, hoeveel hoop of angst ze kan opwekken, en wat haar bezielende en scheppende kracht kan zijn.

[...]

Uitgeverij   VanTilt

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum