Leesfragment: Staat van verwarring. Het offer van liefde

27 november 2015 , door Ad Verbrugge

Op 25 juni verschijnt Het offer van liefde, het eerste deel van het tweeluik Staat van verwarring van filosoof Ad Verbrugge, bij Uitgeverij Boom. Wij publiceren voor: 'Het gaat hier primair om de vraag wat voor vorm liefde aan kan nemen in onze virtuele consumptiecultuur. Dat is niet zomaar een vraag, maar een die ons raakt in de kern van ons bestaan: voor sommigen is het zelfs een kwestie van leven of dood. Zij is dan ook geen louter theoretische aangelegenheid, maar is existentieel en cultureel geladen. Zo is dit boek geschreven en zo wil het ook gelezen worden.'

Ad Verbrugge (1967) is als filosoof niet alleen actief binnen de academische wijsbegeerte. Hij stond aan de wieg van de beweging rond het thema ‘beroepseer’ en is oprichter en voorzitter van de vereniging Beter Onderwijs Nederland. Verbrugge was jarenlang adviseur bij het programma Buitenhof en zette samen met Clairy Polak het televisieprogramma Het Filosofisch Kwintet, dat komende zomer zijn derde seizoen beleeft, op de kaart.

Staat van verwarring. Het offer van liefde is het langverwachte nieuwe boek van Ad Verbrugge, dat negen jaar na zijn filosofische bestseller Tijd van onbehagen verschijnt. Het is een hernieuwde bezinning op onze tijd, waarin sprake is van strijdige waarden, verbleekte idealen en onzekerheid over de toekomst. In Het offer van liefde ontwikkelt Verbrugge een prikkelende gedachtegang naar aanleiding van de vraag naar de wereldwijde populariteit van de erotische bestseller Vijftig tinten [grijs | donkerder | vrij | e-book]. Daarbij laat hij zien dat de postmoderne mens in staat van verwarring verkeert met betrekking tot de meest elementaire vorm van gemeenschap – die van de liefdesrelatie. Bij uitstek in die (erotische) liefde komt een verlangen naar gemeenschap tot uitdrukking dat indruist tegen onze virtuele consumptiecultuur. Het offer van liefde is een oorspronkelijke wijsgerige verhandeling, niet zozeer ontstaan uit theoretische interesse, maar uit existentiële noodzaak.

Het boek wordt op 25 juni, om 20:00 uur, gepresenteerd in De Nieuwe Liefde in Amsterdam.

Voorwoord

Een half jaar geleden had ik niet het flauwste vermoeden dat ik een boek over liefde zou gaan schrijven. Dit boek is dan ook niet gepland, het is me overkomen. Toen ik mij in december 2012 aan de bewerking zette van de teksten voor Staat van verwarring, merkte ik gaandeweg dat mijn gedachten een eigen richting op gingen – op zoek naar iets wat ik op dat moment niet helder voor ogen had. Ik heb het laten gebeuren en ben op avontuur gegaan. Rond de jaarwisseling brak het inzicht door dat ik gedreven werd door de vraag naar liefde, en dan met name liefde in haar erotische manifestatie. Toen ook kwam de titel Het offer van liefde in me op. Twee maanden later werd me duidelijk dat ik een volwaardig boek aan het schrijven was. In mei was ik daarmee klaar. Dankzij de bereidwillige opstelling van Uitgeverij Boom verschijnt Het offer van liefde nu afzonderlijk als het eerste deel van het tweeluik Staat van verwarring.
De wijze waarop dit boek tot stand is gekomen bepaalt ook de vorm ervan. In Het offer van liefde wordt een reis afgelegd die voert langs vele wegen en door verschillende tijden en culturen: van de dionysische mysteriën, Plato’s Symposium [e-book | Griekse editie] en Aristoteles’ deugdethiek [Griekse editie] tot de middeleeuwse ridderliteratuur, Foucaults idee van biomacht, Hegels strijd op leven en dood en Houellebecqs Elementaire deeltjes [e-book | Les Particules Elementaires]. Het vertrekpunt van deze queeste zal bij menig lezer vermoedelijk enige verbazing wekken. Dat is namelijk de mondiale bestseller Vijftig tinten [grijs | donkerder | vrij | e-book] – een erotische roman uit de populaire cultuur. Uitgaande van de vraag wat de immense populariteit van deze roman ons wellicht te kennen geeft over onze eigen tijd, ontwikkel ik een ‘avontuurlijke’ gedachtegang die zich op verscheidene punten buiten de gebaande paden begeeft van de hedendaagse academische filosofie – ook wat haar methode betreft.
Zo gaat het in dit boek niet zozeer om een historisch verantwoorde reconstructie van het verleden of een nauwgezette weergave van de standpunten van andere denkers, het gaat hier primair om de vraag wat voor vorm liefde aan kan nemen in onze virtuele consumptiecultuur. Dat is niet zomaar een vraag, maar een die ons raakt in de kern van ons bestaan: voor sommigen is het zelfs een kwestie van leven of dood. Zij is dan ook geen louter theoretische aangelegenheid, maar is existentieel en cultureel geladen. Zo is dit boek geschreven en zo wil het ook gelezen worden. Dit bepaalt de accenten die worden gelegd; accenten die vanuit een andere motivatie wellicht wat minder voor de hand zouden liggen. Van meet af aan staat de spanning centraal tussen de tendens tot ontbinding en atomair individualisme die besloten ligt in onze consumptiecultuur, en de tendens tot gemeenschapsvorming die van liefde uitgaat.
Op zichzelf genomen is dit geen nieuw thema, zeker ook niet in de traditie van de filosofie. Het hoort bij de verlichtingskritiek zoals die reeds in de romantiek en het Duitse idealisme is geformuleerd. Het ‘nieuwe’ van dit onderzoek – als dat al iets zou zijn waar het in de filosofie om zou moeten gaan – ligt veeleer in de manier waarop deze thematiek hier wordt uitgewerkt. Daarin ligt een nadruk op de erotische liefde, en dan met name op het lijfelijke karakter ervan. Deze invalshoek houdt verband met een fundamentele grondtrek van onze virtuele consumptiecultuur, namelijk de ‘ontlijving’ van het menselijk bestaan. We zullen de aard van deze problematiek in dit boek verhelderen vanuit een duiding van haar geschiedenis, met een bijzondere aandacht voor de culturele revolutie van de jaren zestig van de vorige eeuw.
Zoals ik ook in Tijd van onbehagen heb uiteengezet, zijn de idealen van de jaren zestig in hoge mate abstract gebleven. Daardoor zijn ze soms regelrecht in hun tegendeel omgeslagen – hoe begrijpelijk en goedbedoeld de slogans uit deze culturele revolutie misschien ook waren. Zij kon dan ook geen eindpunt zijn, maar droeg de kiem in zich van een culturele verwarring die de laatste jaren steeds duidelijker aan het licht treedt. Zo lag het niet in de bedoeling van de seksuele revolutie dat lust zou ontaarden in garagebox-seks waar kwetsbare pubermeisjes het slachtoffer van worden, of in een seksindustrie waarin vrouwen massaal worden geëxploiteerd. Evenmin was het de bedoeling dat de bevrijding van het individu in sommige maatschappelijke sferen zou uitmonden in mensen die zich aan God noch gebod meer storen en vooral bezig zijn met het vullen van hun eigen zakken. Idealen moeten altijd worden verwerkelijkt en dus vanuit de gehele dynamiek van de concrete werkelijkheid worden begrepen. Daarin ligt hun ‘aarding’. De ont-aarding van deze idealen wijst ons op de noodzaak van de vormgeving van de menselijke vrijheid, in gemeenschap met anderen.
Mede onder invloed van het technisch-economisch bestel dat zich planetair ontvouwt, is de problematiek rond gemeenschap een mondiale aangelegenheid geworden, waar culturen op verschillende manieren mee omgaan. In Europa zien we hoe nationalisme en regionalisme oplaaien, zeker ook in reactie op de huidige economische crisis. Toch is er in sommige landen ook weer sprake van desintegratie: naar meer autonomie strevende regio’s, sociale en etnische segregatie en de bijbehorende spanningen. Het wij/zij-denken steekt de kop op en wordt even zo vaak bestreden. Ook speelt deze prangende vraag naar gemeenschap bij veel bedrijven en organisaties, omdat zij innerlijk verdeeld zijn, hun organische samenhang zoek is en het management het contact met de professionals verloren heeft. Allerwegen klinkt dan ook de roep om ‘verbindend leiderschap’ teneinde aan deze malaise een einde te maken.
De problematiek rond gemeenschap wordt door velen herkend, maar hoe gemeenschap vorm moet krijgen is niet duidelijk. Met een moralistische oproep tot verbinding en gemeenschapszin alleen is men er niet, er is meer nodig: in ieder geval een fundamentele bezinning op oude idealen.
Het onderzoek van Staat van verwarring probeert door te dringen in deze ‘tijd van gisting’, waarin de waarden en idealen van de voorgaande generatie sleets zijn geworden en het verlangen naar iets anders groeit. Daarbij is de wetenschappelijke horizon van de moderniteit geenszins maatgevend voor een begrip van onze huidige situatie. In dat opzicht deel ik de kritiek op haar zelfbegrip zoals die de afgelopen twee eeuwen door vele grote denkers naar voren is gebracht: Schopenhauer, Nietzsche, Heidegger, Foucault enzovoort. De geschiedenis laat zich niet begrijpen als een vooruitgangsproces in termen van rationaliteit en vrijheid. Wat bij de genoemde denkers evenwel ontbreekt is een substantieel begrip van gemeenschap, juist in haar positieve betekenis. Dat is precies waar het mij hier om gaat.
Het eerste deel, Het offer van liefde, betreft de meest elementaire vorm van gemeenschap die er bestaat, namelijk die welke tot stand komt tussen man en vrouw. We openen onze gedachtegang met een uiteenzetting van de bredere culturele context van waaruit we het huidige liefdesfenomeen dienen te begrijpen. In onze virtuele consumptiecultuur wordt een tendens zichtbaar van de ontbinding van gemeenschappen en een daarbij horende gespletenheid van het menselijk leven. Zij hangt bovendien samen met een proces van ontlijving, waarin de mens vervreemd raakt van het aardgebonden karakter van zijn bestaan. Deze tendens brengt ons voor de oeroude vraag naar ‘de verwonde mens’ en de vraag naar diens heling – waarbij we overigens niet claimen dat alleen een soort ideaaltoestand levenswaardig zou zijn! ‘Ontbinding’, ‘Gespletenheid’ en ‘Heling’ vormen de drie delen waaruit dit boek is opgebouwd en die onderling nauw met elkaar samenhangen. Daarbij is de reflectie op de geschiedenis van de filosofie een noodzakelijk onderdeel van de verheldering van onze eigen situatie.
Deze drie delen worden voorafgegaan door het ‘Voorspel’, waarin de aanleiding tot onze gedachtegang wordt geschetst en de filosofische horizon wordt omlijnd van waaruit deze zal worden ontvouwd. Hier krijgt de megabestseller Vijftig tinten zijn methodische betekenis. De immense populariteit van deze roman vormt voor ons een aanleiding voor een onderzoek naar de collectieve dynamiek die rond de menselijke seksualiteit van kracht is. We menen dat daarin archetypische motieven schuilgaan die een tegenwicht bieden aan de tendens van ontbinding en gespletenheid. Het verlangen naar erotische intensivering dat onder meer uit de populariteit van deze roman lijkt te spreken, markeert het vertrekpunt om de vraag naar de liefdesgemeenschap van man en vrouw uit te werken. Daarin gaat bijzondere aandacht uit naar de betekenis van de erotische liefde en het lijfelijke karakter daarvan, de seksualiteit.
Deze nadruk is geen toeval, maar heeft een methodische achtergrond. De liefde tot ‘geslachtsgemeenschap’ in de breedste zin van het woord ligt ten grondslag aan alle andere vormen van gemeenschap, omdat ze een voorwaarde is voor leven: het ontstaan van het gezin en de familie. Daarmee is overigens nog niet gezegd dat zij ook de hoogste vorm is. Wel vormt de vereniging van man en vrouw (en het kind dat daaruit geboren wordt) een oerbeeld van gemeenschap. Zij heeft bovendien een eigen spirituele of religieuze betekenis, die we hier in verschillende dimensies zichtbaar proberen te maken. Inzicht in deze structuur en dynamiek werpt ook een nieuw licht op de zin van gemeenschap in het algemeen – die in het tweede deel aan bod komt.
Daarbij zal de aandacht vooral uitgaan naar het dynamische karakter van de geslachtelijke liefde. Over de heftigheid waarmee de vorming of de ontbinding van de gemeenschap tussen man en vrouw gepaard kan gaan, zal er weinig discussie zijn. Evenmin over de intense liefde en haat die daarin tevoorschijn kunnen komen en de gespletenheid in het eigen gevoelsleven die zij teweeg kunnen brengen. Levens kunnen door liefde worden gemaakt en gebroken. Liefde kan scheppen en verwoesten en vaak ook doet ze beide tegelijk – zodat ze van oudsher ook wel met het element vuur wordt geassocieerd.
We zullen hieronder betogen dat liefde tot op zekere hoogte een precultureel oerfenomeen is, dat mede de vorming van de mens tot cultuurwezen in gang zet en bezielt. De erotische liefde tussen man en vrouw is daar het meest uitgesproken voorbeeld van. Al in de eerste verliefdheid van de puber manifesteert zich een ‘biologisch fenomeen’ van grote culturele betekenis, omdat het tevens de fase inluidt waarin de jongen of het meisje zich los gaat maken van de ouders. Dit is het voorspel tot de levensfase waarin hij uiteindelijk een eigen gezinsgemeenschap zal stichten: de volwassenheid. In deze dynamiek van het zielsleven, die op een nieuwe cultivering van zichzelf aandringt – ‘volwassenwording’ –, ligt ook de methodische rechtvaardiging van het feit dat we in dit boek ingaan op verschillende tijden en culturen.
We richten ons op de dynamiek van het zielsleven die behoort tot de condition humaine, onze collectieve verwantschap met elkaar. Mede vanuit zo’n ‘archetypische’ blik op de menselijke conditie proberen we de spanning te begrijpen tussen onze virtuele consumptiecultuur en de liefde. Zij maakt deel uit van een meeromvattende problematiek waarop we hier maar in beperkte mate ingaan. Er ontvouwt zich cultureel gesproken een ‘crisis’ die veel verder reikt dan de financieel-economische situatie waarin wij momenteel verkeren. Samen met de ecologische, sociale, institutionele en spirituele crises betreft zij de wijze waarop wij het menselijk leven vormgeven in verhouding tot de aarde, de medemens en ons eigen lichaam. Dit vormt de centrale problematiek die we in het tweede deel van Staat van verwarring nader zullen uitwerken. Een tegenbeweging tegen de verwaarlozing van het aardgebonden karakter van het menselijk leven lijkt zich momenteel aan ons op te dringen – op verschillende manieren in verschillende levenssferen.
Onze vraag naar de lichamelijke liefde tussen man en vrouw maakt deel uit van deze ‘aardse’ tegenbeweging. Nu zou men kunnen tegenwerpen dat al die aandacht voor het lichaam bij uitstek een kenmerk is van onze ‘lichaamscultuur’. Dat is zo, de vraag is evenwel op wat voor manier. Na de zogenaamde dood van God lijkt ons lichaam de hoogste instantie te worden waarin we een nieuw houvast zoeken en waaraan we cultureel richting menen te kunnen ontlenen, oftewel het lichaam zelf wordt heilig. Het individu lijkt zich te vereenzelvigen met zijn lichaam. Nu wordt niet langer geloofd in een transcendente hemel, maar wordt het hemelse op aarde gezocht om daar te staan voor het zingevend hogere. De heilige integriteit van het menselijk lichaam lijkt een nieuwe morele grondslag te vormen – of toch niet? Tegelijkertijd zien we namelijk dat het culturele ideaal van individuele autonomie er nu juist toe leidt dat we het lichaam volledig naar onze hand willen zetten en het voor ons geluk en genot willen ‘gebruiken’. Daarbij is het lichaam als zodanig helemaal niet heilig, minder zelfs dan het eeuwenlang is geweest.
Deze dubbelzinnige beweging van sacralisering en desacralisering van het menselijk lichaam hangt samen met het door ons uitgewerkte fenomeen van gespletenheid. Ze komt ook naar voren in onze verhouding tot geweld, gezondheid en seksualiteit en in de maatschappelijke aandacht voor vraagstukken rond lichamelijke integriteit. Seksualiteit geniet in onze cultuur hoe dan ook een bijzondere belangstelling. Collectief worden we er dagelijks toe geprikkeld, al was het maar via reclames en billboards. Een geslaagd seksueel leven geldt inmiddels als een essentieel onderdeel van ons levensgeluk. We moeten genieten, alles eruit halen wat erin zit – althans, dat wordt ons vaak voorgehouden en dat zeggen we zelf ook vaak.
Of de gemiddelde Nederlander nu werkelijk een veel beter seksueel leven heeft dan vijftig jaar geleden is nog maar de vraag, maar ontegenzeggelijk wordt er meer geëxperimenteerd en is de wil tot ontplooiing van de seksualiteit tegenwoordig veel groter. Er moet in het postmoderne bestaan echter zo veel dat de toewijding en concentratie voor het liefdesspel niet zelden lijken te ontbreken en overgave sowieso een probleem wordt – alleen al omdat men te veel stress heeft. Ook wat het seksuele leven betreft zien we dat de mens in onze consumptiecultuur naar allerlei uitwendige middelen grijpt om tot het hoogste seksuele genot te komen en daartoe ook steeds sterkere (uitwendige) prikkels nodig heeft: steeds heftiger vormen van porno, het gebruik van roesmiddelen als alcohol, xtc en ghb en medicijnen als Viagra.
Ook Vijftig tinten wordt getekend door deze consumptieve context waarin de postmoderne seksualiteit nu eenmaal plaatsvindt. Tegelijkertijd lijkt er sprake te zijn van archetypische motieven die daar weerstand tegen bieden en tenderen naar een opheffing van de genoemde ontbinding en gespletenheid. Zo wordt er toegewerkt naar een eigentijdse vorm van heling, waarin niettemin oeroude motieven naar voren komen. Deze motieven willen we hier nagaan. Zij bepalen mede het spoor dat we hierna zullen volgen.
Bij een existentieel thema als liefde is het onvermijdelijk dat de eigen ervaring en houding een grote rol spelen bij het onderzoek. Dat geldt al voor de keuze van de bronnen. Dat kan en hoeft niet ontkend te worden, het kan ook niet anders. In dit boek spreek ik voornamelijk op eigen gezag en verwoord ik inzichten die in veel gevallen teruggaan op mijn eigen levenservaring. Desondanks meen ik een fundamentele problematiek te verwoorden die velen zullen herkennen. Ze hangt samen met collectieve tendensen waarin eenieder van ons is opgenomen en waarmee hij op zijn eigen manier omgaat. De wijsheid van het ‘kent Uzelve’ – een van de opschriften op de tempel van Apollo te Delphi – blijft voor mij de lijfspreuk van ieder filosoferen.
De denkers die ik gebruik voor de ontwikkeling van mijn gedachtegang, zullen steeds genoemd worden. Over wie mij hebben geïnspireerd vanuit de filosofie en de psychologie hoeft dan ook weinig onduidelijkheid te bestaan.
Dit boek begint daar waar Tijd van onbehagen ophield. Daarbij maak ik veelvuldig gebruik van grondgedachten uit De verwaarlozing van het zijnde, maar er heeft wel een belangrijke verdieping plaatsgevonden ten aanzien van mijn begrip van het menselijk leven. Wat ik toen meer in zijn uitwendige manifestatie begreep, probeer ik nu in zijn innerlijke dynamiek te vatten. Daarmee is meteen ook de weg aangeduid die ik de afgelopen veertien jaar heb afgelegd, waarin ik in zekere zin meer naar binnen ben gekeerd. In diezelfde periode heb ik mij op allerlei manieren buiten de grenzen van de hedendaagse academische filosofie bewogen. Staat van verwarring is een samenvatting van die denkweg, die onmiskenbaar ook een uitdrukking is van mijn eigen levensweg. Dat geldt zeker voor het eerste deel, Het offer van liefde.
Afsluitend dank ik diegenen die mij de afgelopen jaren hebben geholpen mijn eigen weg te gaan – in de filosofie en in het leven, vooral op die momenten dat het mij zwaar viel. Zonder vrienden kan een mens niet gelukkig zijn, leerde Aristoteles ons al, en inderdaad is een goede vriend een troost in moeilijke tijden. In het bijzonder gaat mijn dank uit naar Ricardo Lanza, Mark Wildschut, Laurens Knoop, Annet Kil en Wiebe Bokma de Boer voor de manier waarop ze me in raad en daad hebben bijgestaan. Ook gaat mijn dank uit naar mijn familie en mijn prachtige kinderen Elisa, Andreas en Johanna. Elisa heeft de afgelopen maanden meegemaakt hoe ik me opsloot om mijn hart te luchten en mijn boek te schrijven – en ze was mij daarin dagelijks tot steun!
Uitgeverij Boom en vooral Wouter van Gils ben ik bijzonder erkentelijk voor hun bereidwillige medewerking en grote inspanning om Het offer van liefde nog voor de zomer te laten verschijnen. Lucy Klaassen dank ik voor de voortreffelijke eindredactie. Mijn bijzondere dank gaat uit naar Henk Hoeks, met wie ik nu mijn derde boek heb mogen maken; zijn scherpe geest en enthousiasme zijn van grote waarde geweest bij de totstandkoming van dit boek. Zonder Henk zou Het offer van liefde niet zijn geworden wat het nu is.
Voorts gaat mijn dank uit naar mijn studenten, met wie ik de afgelopen jaren veel gedachten gedeeld heb, naar mijn collega’s bij het Filosofisch Kwintet en natuurlijk naar mijn filosofische vrienden en geestverwanten. In het bijzonder dank ik Haroon Sheikh, Gabriël van den Brink, Govert Buijs en Frank Botman voor hun inspirerende aanwezigheid en de vele mooie gesprekken die we hebben gevoerd.
Een speciale vermelding verdienen Jelle van Baardewijk en Mario Baaijens, die zich met welgemeend enthousiasme en liefde op mijn tekst hebben gestort en veel werk hebben verzet in het kader van de eindredactie. De talloze gesprekken die we al jaren met elkaar voeren – en zeker ook weer in deze periode – waren voor mij een belangrijke inspiratiebron bij het schrijven van dit boek.

© Uitgeverij Boom, Amsterdam 2013
© Ad Verbrugge, Leiden 2013

pro-mbooks1 : athenaeum