Leesfragment: Het relaas van Solle

27 november 2015 , door Andreas Oosthoek
| |

In februari en maart debuteren Andreas Oosthoek, Michiel Lieuwma, San Bos, Amir Chitzan, Sarah Meuleman en Lucas de Waard. In samenwerking met Recensieweb brengen wij uitgebreide fragmenten en zij signalementen van de boeken.

Het romandebuut van dichter en journalist Andreas Oosthoek (1942) verscheen in februari 2015 en heet Het relaas van Solle. Op Athenaeum.nl een leesfragment.

De jonge Solle groeit op in de Zeeuwse polder van de jaren vijftig, waar hij later het familiebedrijf zal overnemen. Als boerenzoon op het gymnasium is hij een buitenbeentje, maar dan ontmoet hij de excentrieke Jacques - een buutendieker, net als hij. De jongens worden onafscheidelijk. Terwijl Solle zich sterk verbonden voelt met zijn geschiedenis en familie, wil de jonge baron Jacques Christophe d'Ulm de wijde wereld in. Hij wil een nomadisch bestaan leiden, de vrijheid opzoeken, flaneren langs de boulevards van Parijs. Behalve aan Solle heeft hij zich nooit kunnen binden. Ondanks hun zielsverwantschap, vertrekt Jacques naar Frankrijk.

Het contact tussen de jongens blijft intensief, ook op grote afstand. Al bewegen hun levens in andere richtingen, ze blijven dromen van een toekomst met elkaar. Maar dan wordt Jacques getroffen door een onbekende ziekte, en verdwijnt alle hoop op een lang leven. Plotseling is hun tijd samen beperkt, en blijft Solle met niets dan herinneringen achter.

Het relaas van Solle is het relaas van een liefde die vriendschap heet, een aangrijpende geschiedenis over het overwinnen van een groot verlies. Andreas Oosthoek is een bewonderenswaardig stilist en roept intense beelden op in een tijdloos romandebuut. Een literaire herontdekking van formaat voor de lezers van Jeroen Brouwers en Oek de Jong. 

 

Drukkende dagen. Het moet nog zomer worden, maar de middaghitte hangt al klam en zwaar over de stad. Het Noorderstation, glas en gietijzer, zure damp, de kakofonie van geluiden, staal op staal, de ding-dong van de omroepdames, aangekondigd-uitgesteld-vertraagd. Samenkomst, vertrek en aankomst van de Grote Lijnen.

Op het perron staat Jacques in zijn rode jas, alle gewicht op de hielen, de punten van zijn rode lakschoenen lichtjes opgericht. Het duidt op spanning, beseft hij tot zijn ergernis.

Er wordt, rijen dik, gerekend op de knersende binnenkomst van de Pijl van het Noorden. Het wachtende station, le château tremblant, op de grens van de stampende stad. Twaalf minuten over twee, zonder vertraging. Jacques blaast een zuchtje warme lucht over zijn robijnen ring en keurt de glans op de facetten. Ook dat, beseft hij, duidt op spanning.

'Deze keer eens geen groene anjer,' heeft hij laten weten.
'Dat staat zo gedateerd, zo tout à fait Oscar Wilde... Ik ben in de meute te herkennen aan een chic rood jasje. Taf. Scharlaken, als de hoeren van Lissabon.'
De trein loopt uit en stopt, geduw, geschreeuw en dan zet Danker-Jan, die Solle heet en soms Aimé wordt genoemd, een klein koffertje op de tegels. Het rode en het blauwe jasje schuiven in elkaar. Paars, twee in één. Jacques slaat zijn handen in de blonde haren.

'Zeeuwse storm! Móói ben je, Viking, helse barse Viking, als je huilt!'
Bij de uitgang van het station staan de negertjes van Belleville te balanceren, een lichte knik in het ene been, het andere gestrekt. De minzame uitdaging. Onder de witzijden linten van hun pseudo-borsalino's schatten ze - selon arrivage - de valuta van de vloedgolf: blond, hoogblond, rossig, rood - kronen, guldens, marken, franken, de verrukkingen van het Noorden.

'Ivoire,' sist Jacques. 'Ivoire, Sénégal, Mali, zwarte tule, spijkerhard, glanzend, glimmend maar putgemeen. Kijke kijke, nie kope. Tengels thuis.'
'Ze flitsen van station naar station,' onderwijst de bovenmeester.
'Tramlijn Begeerte. Paris Métro.'
'En nu wij, the Queen and I. Uren onderweg ben je, van de polder naar de stad, de verschrikkingen van de stationsbuurten, miljoenen Belze bielzen en knagende honger. Gauw! We eten, niet al te zuinig, aan de overkant. De overkant, klinkt dat Zeeuws genoeg?',/p>

Ze steken het plein van de Derde Keizer over en gaan de brasserie binnen. 'Le Terminus,' leest Solle. Jacques doceert verder, met punten, strepen en uitroeptekens: 'Brasserie anno dazumal, mengeling van art nouveau en art deco. Men lette op de tingeltangel, plafonds, vloeren, spiegels én de kaart. De klassiekers en de nouveautés!

Grofstoffelijk begonnen, als alle Elzassers, maar de beschaving schrijdt lichtjes voort. Minder zuurkool, minder varken, méér fruits de mer, foie gras met gedroogde appeltjes, lamsvlees en een complete wijnhandel. En wat eet, bien aimé, mijn vriend?'

De vriend kan haast niet wachten op een nauwelijks te overzien dessert.
'Zeg eens, Aimé, heer van Solle, wat heb ik allemaal gemist of niet gemist op de eilanden?' 'De eilanden hebben u zeer gemist, monsieur le comte. En ze doen dat heden nog.'

De kleine en de grote jongen, ze eten en ze praten, klemvast naast elkaar op de salonbank uit het jubeljaar 1925. De omgeving vergeten, het besef van tijd en plaats verloren. Eens, ja eens zullen ze de boulevard de Magenta oversteken en zal Jacques de winkel wijzen waar hij het rode jasje heeft gekocht. Nu is er de nog betrekkelijke kalmte van Le Terminus, een eindstation als beginpunt van stijgende onrust. De hoge verwachting. Op het plein van Robeke, dat hier Roubaix heet, houdt hij uren later een taxi aan.
'Op bedevaart! Rue Monsieur-le-Prince. Côté jardin.'

 

© Andreas Oosthoek

Utgeverij Cossee

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum