Leesfragment: Salomé. De zoektocht naar een verdwenen kind

27 november 2015 , door Colombe Schneck
| | |

Volgende week verschijnt Salomé. De zoektocht naar een verdwenen kind van Colombe Schneck (vertaald door Marijke Arijs). Wij publiceren voor. 'Mijn moeder heeft het maar één keer over Salomé gehad. Toen ze op bezorgde toon haar verzoek tot me richtte, alsof ze me vroeg een wens te vervullen die voor mij heel moeilijk te verhoren zou zijn. Of ik mijn kind, dat binnenkort geboren zou worden, als tweede voornaam de naam van "haar nichtje van wie niets meer over was" wilde geven. En ik had nonchalant geantwoord: "Waarom niet," zonder mijn moeder mijn keuze te garanderen.'

Het is niet verwonderlijk dat in haar familie de naam Salomé nooit genoemd werd. Colombe Schneck had tien jaar tijd nodig voordat ze durfde te schrijven wie Salomé was en wat er met haar is gebeurd. Vaak verloor ze de moed om verder te gaan, maar ze moest dit boek schrijven. Het boek over haar overgrootmoeder, die in een getto in Litouwen een onmogelijk offer moest brengen: de enige kans om haar dochters te redden. Ze wist dat iedere beslissing onmenselijk en onmogelijk was, en toch moest zij die in een fractie van een seconde nemen.
Een ongehoord verhaal van moed waarin William Styrons Sophie’s keuze weerklinkt, en dat laat zien dat de werkelijkheid nog aangrijpender kan zijn dan fictie.

 

Mary werd geselecteerd op 26 oktober 1943, samen met haar kleinkinderen, Salomé en Kalman. Een paar dagen later werden ze in Auschwitz vergast.
Op die zesentwintigste oktober 1943 heeft mijn overgrootmoeder Mary, op weg naar de dood, in een beweging een brug geslagen tussen leven en dood, tussen de levenden van nu en Auschwitz. Dat alles heb ik nog maar kortgeleden vernomen.
En toch had mijn moeder, Hélène, geprobeerd mijn belangstelling te wekken.
Toen ik zwanger was had ze me gevraagd, alsof het een gunst betrof:'Als het een meisje wordt, zou je haar dan Salomé als tweede voornaam kunnen geven? Dat was de naam van mijn nichtje, van wie niets meer over is.' Ik hoorde die voornaam, Salomé, voor het eerst.
Ik ging er niet nader op in en antwoordde achteloos: 'Waarom niet?' Alsof het niet zoveel uitmaakte. Mijn zoon is geboren, mijn moeder is overleden en ik vergat haar verzoek. Hélène maakte deel uit van die wereld waarin sommigen het hebben overleefd en de anderen zijn gestorven. Die wereld was mij onbekend.
In 2003, twee jaar na het overlijden van mijn moeder, werd mijn dochter geboren. Ik noemde haar Salomé op aanraden van een vriendin - 'Vind je dat geen mooie naam?' - en zo kwam het dat ik me, eigenlijk bij toeval, het verzoek van mijn moeder herinnerde. Salomé werd geboren en ik werd overvallen door paniek. Hoe zou ik ooit door kunnen leven als mijn dochter op haar beurt dood zou gaan?
Salomé bracht haar eerste nacht thuis door, ik viel in slaap en ontwaakte al heel snel uit een eerste nachtmerrie. Mijn moeder belde me op. Dat kan niet, ze is dood, dat weet ik, herhaalde ik in mijn slaap. Ze geeft niet op, ik neem de telefoon op. Ik zal haar de geboorte van Salomé kunnen aankondigen. Dat zal haar zofn plezier doen. Ze hangt weer op. Ik heb niet de tijd gehad om met haar te praten.
Ik word versuft wakker en slaap meteen weer in. Deze keer zijn het met messen gewapende baardmannen. Ze proberen het raam van Salomés kamer te openen. Ik drijf hen terug en doe het raam dicht. Ze druipen af. Ik word wakker, ik snap er niets van.

Salomé Bernstein, van wie mijn dochter de fraaie voornaam heeft geërfd, was de dochter van Raya. Zij was de zus van Ginda, mijn grootmoeder van moederszijde.
Oma Ginda is in 1905 geboren in Litouwen, in een liefhebbend, ontwikkeld Joods gezin. Haar twee zussen, Raya en Macha, en haar broer Nahum zijn in Litouwen blijven wonen, terwijl Ginda in 1924 besloot in Frankrijk te gaan studeren en met een arts van Russische origine is getrouwd. Eerst werd mijn moeder Hélène geboren en daarna mijn oom Pierre. Van Salomé is er alleen nog een foto over.
De datum, 1 juli 1939, en de naam A. Panemune, zijn met blauwe inkt boven de foto geschreven. Ik heb lange tijd gedacht dat A. Panemun. de naam van de fotograaf was, tot ik ontdekte dat Panemune een voorstad is van Kovno, het huidige Kaunas, 'een van de mooiste plekken van Litouwen, waar de rivier de Memel een bocht maakt' en waar het Vierde Fort staat, een van de executieterreinen van het getto van Kovno.
Een echtpaar en een klein meisje. Salomé is twee of drie jaar oud, blond, met een pagekopje, een zijscheiding en een guitige glimlach. Ze draagt een jurk met wit borduursel. Salomé zit op de schouders van haar vader, niet schrijlings, maar helemaal op zijn rechterschouder. Hij ondersteunt haar met zijn rechterarm en heeft zijn linker om zijn vrouw Raya geslagen. Zij houdt haar linkerhand omhoog om de hand van haar man vast te houden. Ze draagt een wit mantelpakje, een bloemetjesblouse, heeft een alerte blik, eveneens een zijscheiding, haar bruine haar naar achteren gekamd, een fijn gouden armbandhorloge om haar pols. Hij heet Max Bernstein. Al een beetje kaal, zijn broeksriem iets te strak aangehaald, met hemd en das. Ze poseren voor een houten huis, we kunnen een raam, kanten gordijnen, een pannendak en het huisnummer 19 onderscheiden.
Een stralende foto, op 1 juli 1939 gemaakt in Litouwen bij een Joodse familie. Die foto heb ik bij mijn grootmoeder nooit gezien.

Ginda was de enige die de blik van haar zus, haar nichtje en haar zwager bestudeerde; ze durfde die foto verder aan niemand te tonen. Ze haalde hem pas tevoorschijn in 1990, toen ze hem meenam naar het monument van Yad Vashem in Jeruzalem om de eerste getuigenisbladen in te vullen, voor de eenendertig leden van haar naaste familie die tijdens de oorlog waren omgekomen. Ze voegde deze foto bij het formulier voor haar nichtje Salomé. Een foto die ze haar dochter nooit heeft getoond. Hélène had me gezegd dat er van Salomé 'niets over was, zelfs geen foto'. Tussen Hélène en Ginda was er dat stilzwijgen over de afwezige, Salomé. Er werden fotofs noch woorden uitgewisseld.
Toevallig heb ik een kopie van deze foto teruggevonden op de website van Yad Vashem. Een afdruk daarvan heb ik in mijn kamer op de schoorsteenmantel gezet. Ik kijk naar Salomé en haar ouders en ik smeek hen: 'Ga weg, ga weg uit Litouwen, dat vervloekte land.' Ze horen me niet.

Salomé, Max en Raya Bernstein

De twee zussen van mijn grootmoeder, Raya en Macha, hadden voor de oorlog een ander leven geleid. Raya deed een pianostudie en trouwde met Max Bernstein, een advocaat, die veel te aardig was om een groot advocaat te zijn. Ze kregen Salomé in 1936 of in 1937. Macha huwde na haar rechtenstudie met een arts. Zij kregen een zoontje, Kalman, in 1939. Ik kende Raya en Macha van naam, zonder hen echt te kennen. Mijn oma Ginda sprak hun namen heel vaak uit. 'Raya en Macha','Raya en Macha', herhaalde ze dan.
Die voornamen klonken als een geheimzinnige bezwering.

De voornaam van Raya's dochter had ik nooit eerder horen uitspreken. Toen mijn dochter Salomé op 1 februari 2003 werd geboren, was Ginda achtennegentig, ze was wanhopig omdat ze haar dochter Hélène had verloren. Ze kwam kennismaken met haar achterkleindochter. Salomé huilde. Ginda leek het niet te horen. Ze vond het kind schattig ondanks haar tranen. Ik heb Ginda niets gevraagd over die eerste Salomé, of over haar zussen Raya en Macha. Misschien was Ginda er helemaal klaar voor geweest, was het nu of nooit, het geschikte ogenblik voor iets wat op een compensatie had kunnen lijken. Er was net een andere Salomé geboren, ze brulde, ze was schattig, ze was levendig. Ginda had me kunnen vertellen wat ze had vernomen toen ze in 1946 naar München was gegaan, waar ze haar zussen, die het hadden overleefd, terugzag en hun verhaal liet doen. Ze heeft me niets verteld. Ik heb haar ook niets gevraagd. Hoe kun je over de dood en de terugkeer tot het leven van de overlevenden vertellen? Zij vond dat onbetamelijk. Ze keek hoe ik met mijn dochter bezig was, haar zorgvuldig aankleedde, haar bewonderde. Ginda leek opgetogen te zijn over deze geboorte. De rest viel niet uit te leggen.
Mijn moeder heeft het maar één keer over Salomé gehad. Toen ze op bezorgde toon haar verzoek tot me richtte, alsof ze me vroeg een wens te vervullen die voor mij heel moeilijk te verhoren zou zijn. Of ik mijn kind, dat binnenkort geboren zou worden, als tweede voornaam de naam van 'haar nichtje van wie niets meer over was' wilde geven. En ik had nonchalant geantwoord: 'Waarom niet', zonder mijn moeder mijn keuze te garanderen. Ik had al snel begrepen dat alles wat betrekking had op de oorlog, op Litouwen, op alles wat te maken had met het leven en het overleven van Raya en Macha en de dood van Salomé, iets geheimzinnigs en wonderbaarlijks had, iets wat je overal tegen moest beschermen. Niets weten was een manier om hen te beschermen, dacht ik. Als kind en later als volwassene hield ik tegenover Hélène en Ginda rekening met de onuitgesproken eis om hen geen extra last te bezorgen. Ze hadden al te veel verdriet gehad. Ik mocht hen niet storen in hun droefheid en hun stilzwijgen, hen geen vragen stellen.
Eén keer komt het verdriet aan de orde. Mijn grootmoeder maakt gewag van een cheque die ze uit Duitsland heeft ontvangen bij wijze van 'compensatie'. Ze stelt voor - ik ben acht - om in Galeries Lafayette 'de mooiste pop te gaan kopen'. We nemen de bus, we steken de Seine over, we gaan naar het warenhuis. Op de speelgoedafdeling staan tientallen ronde, blonde poppen met roze lippen op een rij. Ik vind geen ervan leuk. Ik begin te huilen, ik wil geen pop. Het lukt me niet mijn oma plezier te doen en de mooiste pop te kiezen, betaald door de Duitsers, van het geld van de compensatie. Ik vind al die poppen lelijk. We gaan samen terug naar huis, ze houdt mijn hand vast. Zij vraagt me niet waarom ik geen pop wilde hebben en ik vraag haar niet waarom de Duitsers haar willen compenseren. Er bestaat geen compensatie voor haar verdriet. Haar warme hand laat de mijne niet los.

© 2012 Colombe Schneck
Nederlandse vertaling © 2014 Marijke Arijs en Uitgeverij Cossee bv

Utgeverij Cossee

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum