Leesfragment: Het beest in ons

27 november 2015 , door Dagmar van der Neut
| |

1 mei verschijnt Het beest in ons van Dagmar van der Neut. Wij publiceren voor.
'Seks begon dus als aftersun. Wat een verfrissende gedachte! Misschien nog wel verfrissender is dat wetenschappers denken dat seks zelfs al ouder is dan het leven zelf. En dat de bouwstenen waaruit leven op aarde is ontstaan al op een soortgelijke wijze reparaties op zichzelf uitvoerden. Hoe dan ook: seks is al miljarden jaren een drijvende kracht achter de evolutie.'

Paren, copuleren, coïteren, de liefde bedrijven, noem het hoe je wilt. In het ver-ver-verre verleden heeft moeder natuur bepaald dat het om te kunnen overleven handig is om genen uit te wisselen. Kortom: om seks te hebben. Maar welke amoureuze strategieën zijn er sinds de oertijd overgeleverd? En wat kunnen wij hiervan leren over onze eigen relaties en seksuele verlangens?
Met aanstekelijke onbevangenheid stelt Dagmar van der Neut in dit boek de meest uiteenlopende vragen over liefde, seks, trouw en vriendschap bij dier en mens. Hoe was seks in de prehistorie? Zijn vrouwen wel zo kuis als ze zich voordoen? Zijn knappe mannen lui? Hebben koeien ook vriendinnen? Het beest in ons biedt een geestige en verhelderende blik op liefde en seks, en alles wat daar ook maar enigszins mee te maken heeft.

1

Wie had er het eerst seks op aarde?

Op een gegeven moment bereikte ik een leeftijd waarop ik meende te weten wat seks was. Seks is neuken, begreep ik. Of, om het netter te zeggen: de liefde bedrijven, het doen, met elkaar slapen, copuleren, vrijen of de bijslaap genieten. Weer wat later leerde ik dat sommige mensen ketsen zeggen. Of flenzen, dakken, doppen, tunnelen, batsen, klepelen en rimpelstiften.
De meeste mensen zijn het er wel over eens dat seks iets te maken heeft met geslachtsdelen. Maar er is een behoorlijk grijs gebied. Je kunt een flinke boom opzetten over de vraag of orale seks wel seks is (Bill Clinton vond van niet). En is zoenen al seks? Daar denken mensen heel verschillend over. Misschien hoef je helemaal geen lichamelijk contact te hebben om toch te vinden dat je seks hebt (denk aan telefoonseks, webcamseks, twitterseks). Die definitiekwesties zijn handig om helder te hebben in een relatie, al is het maar om misver- standen over al dan niet vreemdgaan te voorkomen.
Hoewel je met je partner(s) tot een heel eigen definitie van seks kunt komen, wilde ik graag weten wat de wetenschap erover te zeggen heeft. Dus wendde ik me tot de biologie. Biologen spreken van seks als er tussen twee organismen genetisch materiaal wordt uitgewisseld. Dit heet ook wel ‘genetische recombinatie’. Dat klinkt niet erg romantisch, en dat is het ook niet. Er zou dus strikt genomen pas sprake zijn van seks bij mensen als er bevruchting plaatsvindt en er een nieuw mensje ontstaat met een combinatie van dna van zijn vader en moeder. Alle keren dat je het doet zonder dat er genen worden uitgewisseld, tellen dus volgens deze biologische definitie niet. Hoe hard je je best ook doet.
Seks staat dus gelijk aan voortplanting, zou je nu misschien kunnen denken. Maar dat is niet het hele verhaal.
Seks hóéft hier namelijk niets mee te maken te hebben. Het grootste deel van de wereldbevolking – organismen die je alleen met een microscoop kunt waarnemen – plant zich namelijk voort zónder de liefde te bedrijven. Bacteriën, schimmels, en allerlei micro-organismen; over het algemeen vermenigvuldigen ze zich door een kopie van zichzelf te maken, en zich te splitsen in twee identieke individuen, die zich op hun beurt ook weer verdubbelen en delen – enzovoorts. Klonen, noemen we dat ook wel, en daar komt geen seksuele handeling aan te pas. Deze wezentjes kunnen de voortplanting helemaal alleen af en hebben niemand anders nodig. En toch wisselen de meeste van deze soorten heel af en toe genetisch materiaal met elkaar uit en hebben ze dus seks – volgens de wetenschappelijke definitie. Maar wat houdt die seks precies in? En met welk doel hebben ze seks?

Om dat te kunnen begrijpen moeten we heel ver teruggaan in de tijd, op zoek naar het allereerste wezen dat aan seks deed. Zo’n vier miljard jaar geleden – relatief kort na het ontstaan van de aarde (zo’n 4,6 miljard jaar geleden) – ontstond er al leven op onze planeet. In het Hadeïcum, een tijdperk dat vanwege zijn helse omstandigheden naar Hades – de god van de onderwereld – is genoemd, leek leven onmogelijk. Wetenschappers hebben echter fossielen gevonden die aantonen dat er in de gloeiend hete, giftige oeratmosfeer toch al iets broeide. Minuscule, eencellige organismen die niet veel verschilden van onze moderne bacteriën, begonnen zich te kopiëren en te vermeerderen. Het eerste organisme op de planeet dat seks had, was zo’n schamele oerbacterie.
Omdat deze bacteriën op zoveel punten op sommige van onze huidige bacteriën lijken, gaan biologen ervan uit dat ze ook op dezelfde manier genetisch materiaal uitwisselden. We denken dus iets te weten over het seksleven van de vroegste schepsels. En één ding is zeker: hoffelijke minnaars waren het niet. Oerseks was een behoorlijk duister en haast necrofiel gebeuren: zo’n bacterie koppelde zich namelijk bijvoorbeeld kortstondig aan een dode soortgenoot en nam stukjes DNA van hem over. Dat was seks in de goeie ouwe tijd. Er kwam nog maar weinig romantiek aan te pas. Het meest in de buurt van een liefdevolle daad was de gortdroge gendonatie waarbij een gevende en een ontvangende bacterie zich aan elkaar verbonden en DNA uitwisselden.
Maar waarom begonnen de eerste levensvormen eigenlijk überhaupt genetisch materiaal uit te wisselen? Waarom ontstond die allereerste seks? Het is best bijzonder dat oorspronkelijk volledig asociale wezens een primitief ‘verlangen’ kregen naar anderen.
De helse omstandigheden op aarde hielpen bij deze ontwikkeling. De toenmalige wereldbevolking van eencelligen werd aan zware beproevingen blootgesteld: bombardementen van meteorieten, helse dampen van koolmonoxide, stikstof en ammonia, verzengende hitte en – omdat er nog geen ozonlaag was – een ongekend heftige uv-straling van de zon. Die straling was misschien wel de grootste bedreiging voor de oerbacteriën. Het maakt levend materiaal kapot; dat merk je nog steeds wanneer de vellen erbij hangen als je te lang in de zon hebt gelegen. De kleine aardbewoners moesten zich, om te overleven, op de een of andere manier beschermen tegen deze vernietigende kracht. Er zijn bacteriën die een soort schild, hoed of zonnebril ontwikkelden, maar een andere oplossing was de schade te herstellen met nieuw, onbeschadigd DNA. DNA van een ander. En daar kwam de uitwisseling van genetisch materiaal – seks – om de hoek kijken. Deze wezentjes gebruikten strengen DNA van hun seksuele partner om hun eigen, door uv-straling beschadigde DNA te herstellen of te vervangen.
Seks begon dus als aftersun. Wat een verfrissende gedachte! Misschien nog wel verfrissender is dat wetenschappers denken dat seks zelfs al ouder is dan het leven zelf. En dat de bouwstenen waaruit leven op aarde is ontstaan al op een soortgelijke wijze reparaties op zichzelf uitvoerden. Hoe dan ook: seks is al miljarden jaren een drijvende kracht achter de evolutie.
Men vermoedt dat er vanuit oerseks uiteindelijk nieuwe, hogere levensvormen zijn ontstaan. De primitieve bacteriën kwamen namelijk soms aan nieuw genetisch materiaal via virussen of parasitaire soortgenoten. Bij deze vorm van seks ging het er behoorlijk heftig aan toe: de een viel de ander aan, drong hem binnen of probeerde hem zelfs op te eten. Met soms symbiose tot gevolg; versmelting waarbij beide organismen in leven bleven. Uiteindelijk leidde zo’n versmelting tot die hogere levensvorm.

Hoe ontwikkelde seks zich daarna verder? Twee miljard jaar na het ontstaan van de aarde werd de vernietigende kracht van de zon minder. Prehistorische algen begonnen onder invloed van zonlicht zuurstof te produceren waardoor zich een ozonlaag vormde die het leven op aarde beschermde tegen uv-straling. Toch bleef er ook bij de eerste ‘hogere’ wezens op aarde – die misschien wel ontstaan waren uit de seks tussen de allerprimitiefste organismen – de behoefte aan seks. Ook al plantten deze eencellige organismen zich nog net als hun voorgangers voort door zich te kopiëren.
Ook bij deze wezens viel er nog weinig te genieten. Seks kwam nog steeds voort uit stress en pure overlevingsdrift. Er kon namelijk nog altijd extreme droogte, kou of hitte voorkomen, en in tijden van voedseltekorten zochten de organismen elkaar op om met elkaar te versmelten. Dit noemen biologen hyperseks: wanhopig hongerige of dorstige minidiertjes die samenklonteren en fuseren. Soms was dat aanvankelijk niet meer dan een poging elkaar te verorberen. Maar hoe het ook zij: het leidde af en toe tot een succesvolle samenwerking waarbij ze taken verdeelden, van elkaar profiteerden en beter wisten te overleven dan zij die een vrijgezellenbestaan leidden. Zo selecteerde de natuur de neiging tot samensmelting bij crisis: zij die liever alleen bleven stierven een eenzame dood.
Nog steeds zie je in de natuur dat eencelligen samenklonteren onder lastige omstandigheden. Chlamydomonas, een groene alg die flink op de zenuwen kan werken van vijverbezitters, heeft normaal gesproken geen behoefte aan seks. Maar als hij in zijn omgeving geen stikstof kan vinden, krijgt hij het moeilijk. Dan zoekt hij een partner en paart met hem. Ze fuseren en vormen samen een bolletje met een hard pantser. Net als een beer in winterslaap weerstaat het versmolten koppel hiermee de tekorten aan voedingsstoffen en overbruggen zo de ellendige tijd. Hun stofwisseling gaat omlaag naar een zuiniger stand en zo kunnen ze de magere maanden – en soms zelfs jaren – overleven. Pas als de samengesmolten algen weer in stikstofrijk water terechtkomen, worden ze uit hun slaap gewekt, scheiden ze van elkaar en gaan weer verder met voortplanten. Want hoewel versmelten in moeilijke tijden levens redt, loont het om vrijgezel te zijn – en te klonen – in tijden van overvloed, in ieder geval voor de groene alg.
Veel micro-organismen ontwikkelden een vergelijkbare cyclus van seizoensgebonden samensmelting. Tijdelijke fusies in de koude wintermaanden bijvoorbeeld, en splitsing tijdens de warme zomer. Het resultaat: een constante cyclus van aantrekking en afstoting.

Een gigantische stap in de evolutie volgde zo’n anderhalf miljard jaar geleden, toen onze microscopisch kleine voorouders zich begonnen te vermenigvuldigen terwijl ze versmolten waren met een ander. Wetenschappers denken dat genenoverdracht rond deze tijd voor het eerst niet meer alleen van het ene individu naar het andere ging, maar ook van ouders op kinderen. Seks werd ook een voortplantingsmethode en dat veranderde de wereld.
Voor het eerst in de geschiedenis groeiden er grotere, meercellige organismen. De eerste lichamen – eenheden van samengeklonterde cellen – begonnen langzaam maar zeker de aarde te veroveren. En in de loop van weer miljoenen jaren ontstonden er zo zeewieren, planten, vissen, reptielen, en uiteindelijk zoogdieren en mensen. De variatie in de manier waarop deze plantenen dierenlichamen genetisch materiaal uitwisselen, ofwel seks hebben, is gigantisch. Maar bij al deze hogere organismen die onze planeet groen en bruisend maken met hun seksuele lokroepen en paringsrituelen, is de basis nog hetzelfde als in de oertijd: samensmelten en weer loskomen.
Onze eicellen en zaadcellen – dé cellen waar alles om draait bij onze seks en die van andere dieren – zijn namelijk de enige cellen in ons lichaam die maar de helft van ons erfelijk materiaal bevatten. In de rest van onze cellen zitten twee chromosomenparen: een van onze vader en een van onze moeder. Maar bij de vorming van onze geslachtscellen wordt het DNA door elkaar gehusseld en gesplitst. Daardoor worden onze eicellen en zaadcellen net zoals onze verre, verre voorouders weer ‘vrijgezel’.
En zoals de alleenstaande eencelligen in de oertijd soms versmolten met een soortgenoot, zoeken ook onze geslachtscellen naar een partner om mee te kunnen versmelten; een andere vrijgezelle geslachtscel die verstopt zit in een ander mannen- of vrouwenlijf. Eenmaal gefuseerd beginnen ze zich te vermenigvuldigen tot een lichaam met twee benen, tien vingers, die mooie bruine ogen en dat slimme brein. Een grote, hunkerende cellenkolonie, die ook weer alleenstaande geslachtscellen bevat die partners moeten vinden. Een nieuw mens, ontworpen om te verlangen, verleiden, vrijen en zich voort te planten.

© 2014 Dagmar van der Neut

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum