Leesfragment: Romeinse koorts

27 november 2015 , door Edith Wharton
| |

Op 25 april verschijnt de verhalenbundel Romeinse koorts van Edith Wharton (vertaling Lisette Graswinckel). Wij publiceren voor uit het titelverhaal. 'Mevrouw Ansley keek haar nog steeds aan. Het scheen mevrouw Slade toe dat er een traag gevecht werd gevoerd achter het beheerste masker van haar kleine stille gezicht. Ik had niet verwacht dat ze zich zo goed in de hand zou hebben, dacht mevrouw Slade met een zekere rancune. Maar op dat moment sprak mevrouw Ansley. "Ik begrijp niet hoe je het kon weten. Ik heb die brief meteen verbrand."'

N.B. Op dinsdag 27 mei organiseert de SLAA een avond rondom Edith Wharton in de Tuinzaal van de Tolhuistuin, u kunt hierbij aanwezig zijn.

Bijna alle personages in Romeinse koorts zijn vrouwen die laveren langs de scherpe kliffen van de publieke opinie van het grootstedelijke Amerika. Het zijn rijke Amerikaansen die in New York wonen, in Europa verblijven of rondreizen door de Maghreb, zoals Wharton zelf ook deed in die dagen. Altijd zijn het intelligente vrouwen die leven in een kooi van schone schijn en die Wharton op zo'n overtuigende en welluidende wijze aan hun ketenen laat rammelen dat hun benauwenis nog altijd voelbaar is. Met meesterlijke humor, een haarscherp psychologisch inzicht en een groot gevoel voor couleur locale weet Wharton het leven van de beau monde te schetsen op een manier die van alle tijden is: met de schoonheid én de narigheid die daarbij horen. Deze keuze van twaalf lange verhalen uit Whartons oeuvre doet recht aan de rijkdom van haar thema's. Men kan zich met recht afvragen waarom het zolang moest duren voordat ze in vertaling verschenen.

Romeinse koorts

Twee al wat oudere, maar goed verzorgde Amerikaanse dames liepen van het tafeltje waaraan zij de lunch hadden genoten naar de overkant van het imposante terras van het Romeinse restaurant, waar ze, leunend op de balustrade, elkaar even aankeken en toen met eenzelfde blik van onbepaalde maar welwillende goedkeuring uitzagen over de uitgestrekte pracht van de Palatijn en het Forum.
Terwijl ze daar zo leunden, echode de stem van een jonge vrouw vrolijk omhoog vanaf de trap die naar het plein beneden hen leidde. ‘Nou, kom mee dan,’ riep de stem, niet tegen hen maar tegen een onzichtbare metgezel, ‘we zullen de jongedames niet langer van hun breiwerk afhouden.’ En een even heldere stem lachte terug: ‘O, kom nou Babs, toch geen bréíen...’ ‘Ach, ik bedoel het figuurlijk,’ antwoordde de eerste. ‘Wat rest onze arme ouders anders nog...’ en toen verdween de dialoog in de bocht van de trap.
De twee dames keken elkaar weer aan, deze keer met een vage glimlach van gêne en de kleinere, blekere van de twee schudde het hoofd en bloosde licht.
‘Barbara!’ zei ze streng, waarmee ze de spottende stem van de trap alsnog, zij het onhoorbaar, berispte.
De andere dame, die forser was, met rode wangen en een kleine, vastberaden neus geaccentueerd door robuuste zwarte wenkbrauwen, moest hartelijk lachen. ‘Zo denken onze dochters over ons!’
Haar metgezel antwoordde met een sussend gebaar. ‘Niet over ons persoonlijk, dat moeten we niet vergeten. Het is eenvoudigweg de moderne algemene opvatting over moeders. En kijk maar...’ Met een bijna schuldige blik haalde ze een bol rode zijde met twee dunne breinaalden erin gestoken uit haar fijn bewerkte zwarte handtas. ‘Je weet maar nooit,’ zei ze zacht. ‘In de huidige maatschappij hebben we zo veel tijd over. Soms word ik al moe van het kijken alleen, zelfs hiernaar.’ Ze gebaarde nu naar het adembenemende tafereel aan hun voeten.
De donkere dame lachte weer, en beiden raakten in gedachten verzonken bij het uitzicht dat ze zwijgend in zich opnamen, met een zekere gelijkmatige kalmte die de stralende hemel van de Romeinse lente leek te weerspiegelen. Lunchtijd was allang voorbij en de twee hadden hun deel van het ruime terras voor zich alleen. Helemaal aan de andere kant namen enkele groepjes, achtergebleven voor een eindeloze blik op de uitgestrekte stad, hun reisgidsen weer op en zochten naar fooien. Toen ook de laatsten weggingen, waren de twee dames alleen op het heerlijk frisse plateau.
‘Ach, we kunnen hier best nog even blijven,’ zei mevrouw Slade, de dame met de rode wangen en de energieke wenkbrauwen. Dichtbij stonden twee vergeten rieten stoelen. Ze duwde ze naar de hoek van de balustrade en ging zitten met haar gezicht naar de Palatijn. ‘Dit is tenslotte nog steeds het mooiste uitzicht ter wereld.’
‘Dat zal het voor mij ook altijd blijven,’ beaamde haar vriendin mevrouw Ansley, met een zo lichte nadruk op ‘mij’ dat mevrouw Slade, alhoewel het haar opviel, zich afvroeg of het niet slechts toeval was geweest, zoals de willekeurige onderstrepingen door ouderwetse brievenschrijvers.
Grace Ansley was altijd al ouderwets, dacht ze. En ze voegde daar met een nostalgische glimlach hardop aan toe: ‘Een uitzicht dat we beiden al jarenlang goed kennen. Toen we elkaar hier voor het eerst ontmoetten, waren we jonger dan onze meisjes nu. Weet je nog?’
‘O, ja, dat weet ik nog,’ mompelde mevrouw Ansley, met dezelfde ondefinieerbare nadruk. ‘De ober twijfelt over wat hij met ons aanmoet,’ onderbrak ze. Ze was duidelijk minder overtuigd van zichzelf en haar rechtmatige plaats in de wereld dan haar vriendin.
‘Dan zal ik hem van die twijfel afhelpen,’ zei mevrouw Slade en reikte naar een tas die er even onopvallend luxueus uitzag als die van mevrouw Ansley. Ze wenkte de ober en legde hem uit dat Rome een oude liefde was van haar en haar vriendin en dat ze graag de namiddag zouden doorbrengen met uitzicht op de stad. Als dat de bediening tenminste niet zou hinderen? De ober nam haar fooi met een buiging in ontvangst en verzekerde haar dat de dames gerust nog konden blijven, zeker als ze hem de eer wilden aandoen de avondmaaltijd hier te gebruiken. Ze wisten toch dat het vannacht volle maan zou zijn...?
Mevrouw Slade fronste haar zwarte wenkbrauwen, alsof verwijzingen naar de maan niet gepast waren en zelfs ongewenst. Maar ze glimlachte haar frons weg toen de ober zich terugtrok. ‘Ach, waarom ook niet? We hadden het slechter kunnen treffen. Het is immers niet te voorspellen wanneer de meisjes terug zullen zijn. En terug van wáár? Ik heb geen idee!’
Mevrouw Ansley bloosde weer licht. ‘Volgens mij zijn ze door die jonge Italiaanse vliegeniers die we op de ambassade hebben ontmoet uitgenodigd om mee te vliegen naar Tarquinia en daar te dineren. Ze zullen vast willen wachten om bij maanlicht terug te kunnen vliegen.’
‘Maanlicht, maanlicht! Het beïnvloedt ons nog steeds. Denk je dat ze even romantisch zijn als wij vroeger?’
‘Ik ben tot de conclusie gekomen dat ik geen enkel idee heb wat ze zijn,’ zei mevrouw Ansley. ‘En misschien wisten wij ook niet veel meer van elkaar.’
‘Nee, misschien niet.’
Haar vriendin wierp een verlegen blik opzij. ‘Ik zou je nooit romantisch hebben durven noemen, Alida.’
‘Ach, misschien was ik dat ook niet.’ Mevrouw Slade kneep haar ogen een beetje samen terwijl ze terugdacht aan die tijd. En heel even beseften de twee vrouwen, die elkaar van kinds af aan kenden, hoe weinig ze van elkaar wisten. Ieder had natuurlijk wel een etiket klaarliggen om op de ander te plakken. Mevrouw Delphin Slade, bijvoorbeeld, zou zichzelf of wie het maar wilde weten hebben verteld dat mevrouw Horace Ansley vijfentwintig jaar geleden van een uitzonderlijke schoonheid was geweest – ja, verbazingwekkend, nietwaar? – alhoewel ze nog steeds charmant was, voornaam... Welnu, als jonge vrouw was ze prachtig geweest. Veel mooier dan haar dochter Barbara, hoewel Babs zeker, in ieder geval volgens de nieuwe maatstaven, veel meer indruk maakte, meer efféct had, zoals men zei. Grappig hoe ze daaraan kwam, met zulke onbeduidende ouders. Horace Ansley was immers, nu ja, gewoon een kopie van zijn vrouw. Museumstukken van het oude New York. Mooi, onberispelijk, voorbeeldig. Mevrouw Slade en mevrouw Ansley hadden jarenlang tegenover elkaar gewoond, wat ook wel iets symbolisch had. Als de gordijnen in de zitkamer van nummer 20 aan East 73rd Street werden vervangen, was nummer 23, aan de overkant van de straat, daar altijd van op de hoogte. En ook van al het komen en gaan, alle aankopen, reizen, verjaardagen, ziekten: de brave kroniek van een eerbiedwaardig koppel. Er ontsnapte weinig aan mevrouw Slades aandacht. Maar tegen de tijd dat haar echtgenoot zijn grote slag sloeg op Wall Street was het haar al gaan vervelen, en toen ze een pand in het betere deel van Park Avenue hadden gekocht was ze al gaan denken: woonde ik maar tegenover een illegaal café, dan zag ik misschien nog eens een inval. De gedachte aan een inval bij Grace was zo vermakelijk dat ze het idee (vóór de verhuizing) opwierp tijdens een dameslunch. Het was een succes en ging rond als een lopend vuurtje. Ze vroeg zich weleens af of het ook mevrouw Ansley aan de overkant van de straat had bereikt. Ze hoopte van niet, maar maakte zich er niet druk om. In die dagen was fatsoen niet in de mode en de onkreukbaren moesten maar tegen een grapje kunnen.
Een paar jaar later en slechts enkele maanden na elkaar verloren beide vrouwen hun echtgenoot. Er volgde een gepaste uitwisseling van rouwkransen en condoleances en een kortstondige opleving van vertrouwelijkheid in het halfduister van hun rouw. En nu waren ze elkaar, na weer een tussenperiode, tegengekomen in Rome, in hetzelfde hotel, ieder als de bescheiden begeleidster van een levenslustige dochter. De overeenkomst in hun omstandigheden had hen opnieuw samengebracht en was het onderwerp van milde spot, en van het gedeelde inzicht dat het vroeger misschien vermoeiend was geweest om dochters ‘bij te houden’, maar dat het tegenwoordig, soms, een beetje saai was om dat niet te doen.
Mevrouw Slade was er zeker van dat ze heviger leed onder haar werkeloosheid dan Grace. Toen ze van Delphin Slades echtgenote zijn weduwe werd, was dat een flinke stap terug. Ze had altijd gevonden (met een zekere echtelijke trots) dat ze haar man in sociaal talent evenaarde, en dat ze zo’n uitzonderlijk paar vormden dankzij haar even grote inbreng. Maar het verschil na zijn dood was onherstelbaar. Voor de vrouw van de beroemde bedrijfsadvocaat, met altijd een paar internationale zaken onder handen, leverde elke dag wel een spannende en onverwachte sociale verplichting op: het à l’improviste ontvangen van voorname collega’s uit het buitenland, de ongeplande zakelijke reizen naar Londen, Parijs of Rome, waar ze op hun beurt even gastvrij werden ontvangen; het plezier achter haar rug te horen: ‘Wat zeg je? Die knappe vrouw met die chique kleren en mooie ogen is mevrouw Slade? De vrouw van dé Slade? Echt waar? De vrouwen van beroemdheden zijn meestal zo muizig.’
Ja, hierna was weduwe zijn van de Slade maar een saaie aangelegenheid. Ze had al haar talenten moeten inzetten om zich te meten met zo’n echtgenoot. Nu had ze alleen haar dochter om zich mee te meten, want de zoon die zijn vaders gaven leek te hebben geërfd, was op jonge leeftijd plotseling gestorven. Ze had deze tragedie kunnen doorstaan dankzij de aanwezigheid van haar echtgenoot, die haar bijstond en die zij bijstond. Nu, na de dood van de vader, was elke gedachte aan de jongen ondraaglijk geworden. Er bleef niets anders over dan haar dochter te bemoederen, en de lieve Jenny was zo’n ideale dochter dat ze nauwelijks bemoederd hoefde te worden. Over Babs Ansley daarentegen zou ik me veel méér zorgen maken, dacht mevrouw Slade soms bijna jaloers. Maar Jenny, die jonger was dan haar schitterende vriendin, was zo’n zeldzaam geval van een buitengewoon knap meisje dat jeugd en schoonheid op de een of andere manier even ongevaarlijk deed lijken als hun afwezigheid. Het was allemaal verbijsterend, en voor mevrouw Slade een beetje saai. Ze wilde maar dat Jenny verliefd zou worden, op de verkeerde man zelfs, zodat er op haar gelet moest worden, of dat ze moest worden tegengewerkt of gered. En in plaats daarvan was het Jenny die op haar moeder lette, die in de gaten hield of ze niet op de tocht zat, ervoor zorgde dat ze haar medicijnen innam...
Mevrouw Ansley was veel minder uitgesproken dan haar vriendin, en haar persoonlijke karaktertekening van mevrouw Slade was vager en schetsmatiger. Alida Slade is een schitterende vrouw, maar niet zo schitterend als ze denkt, was een goede samenvatting geweest. Hoewel ze daaraan ten behoeve van onbekenden zou hebben toegevoegd dat mevrouw Slade een buitengewoon sprankelend meisje was geweest. Veel sprankelender dan haar dochter, die knap was uiteraard en op een bepaalde manier slim, maar niet haar moeders, tja, ‘levendigheid’ bezat, zoals iemand het ooit had genoemd. Mevrouw Ansley pikte graag van die modieuze woorden op en citeerde ze dan tussen aanhalingstekens, als ongehoorde vrijpostigheden. Nee, Jenny aardde niet naar haar moeder. Soms dacht mevrouw Ansley dat Alida Slade teleurgesteld was. Alles bij elkaar genomen had ze een triest leven gehad, vol mislukkingen en vergissingen. Mevrouw Ansley had altijd nogal met haar te doen gehad...
Zo zagen deze twee vrouwen elkaar, ieder door de verkeerde kant van haar kleine verrekijker.

II

Lange tijd bleven ze zo naast elkaar zitten en zeiden niets. Het leek alsof het voor beiden een opluchting was om hun enigszins nutteloze bezigheden te staken in het aanzicht van het memento mori dat zich voor hen uitstrekte. Mevrouw Slade zat heel stil, haar blik onveranderlijk op de gouden helling van de Domus Gelotiana gericht, en na een tijdje hield mevrouw Ansley op met frutselen aan haar tas en raakte ook zij in gepeins verzonken. Zoals zo veel goede vriendinnen hadden de twee vrouwen nog niet eerder aanleiding gehad om samen stil te zijn, en mevrouw Ansley voelde een lichte gêne bij deze onverwachte nieuwe fase in hun vriendschap, waarvan ze de regels nog niet kende.
Plotseling raakte de lucht gevuld met het diepe klokgelui dat Rome regelmatig als een dak van zilver overdekt. Mevrouw Slade wierp een blik op haar horloge. ‘Vijf uur alweer,’ zei ze alsof het haar verbaasde.
Mevrouw Ansley zei op vragende toon: ‘Om vijf uur is er bridge op de ambassade.’ Het duurde lang voordat mevrouw Slade antwoord gaf. Ze leek ergens anders met haar gedachten en mevrouw Ansley meende dat ze haar opmerking niet had gehoord. Maar na een tijdje zei ze met een dromerige stem: ‘Bridge, zei je? Nee, tenzij jij graag wilt... Maar ik denk niet dat ik ga.’
‘O, nee,’ verzekerde mevrouw Ansley haar. ‘Ik hoef er helemaal niet heen. Het is zo heerlijk hier, met zo veel herinneringen aan vroeger, inderdaad.’ Ze ging iets verzitten in haar stoel en haalde een beetje tersluiks haar breiwerk tevoorschijn. Dat ontging mevrouw Slade niet, maar haar eigen goedverzorgde handen bleven roerloos op haar knie liggen.
‘Ik bedacht me net,’ zei ze langzaam, ‘hoe Rome voor elke gene9 ratie reizigers iets anders betekent. Voor onze grootmoeders was het malaria, voor onze moeders waren het liefdesperikelen – zo streng als we altijd in de gaten werden gehouden! – en voor onze dochters is het er niet gevaarlijker dan de gemiddelde winkelstraat. Ze hebben er geen idee van, maar ze missen zo veel!’
De lange gouden lichtstralen werden al bleker en mevrouw Ansley bracht haar breiwerk iets dichter bij haar ogen. ‘Ja, wat werden we in de gaten gehouden!’
‘Ik dacht altijd,’ ging mevrouw Slade verder, ‘dat onze moeders zich voor een lastigere taak gesteld zagen dan onze grootmoeders. Toen de Romeinse koorts de straten onveilig maakte, moet het relatief eenvoudig zijn geweest om de meisjes naar binnen te halen als het ’s avonds gevaarlijk werd. Maar toen jij en ik jong waren, zorgde al het moois dat ons naar buiten lokte, samen met een vleugje ongehoorzaamheid en het ontbreken van elk risico – behalve om een verkoudheid op te lopen als het fris werd na zonsondergang – ervoor dat de moeders alles in de strijd moesten gooien om ons binnen te houden. Denk je niet?’
Ze keerde zich weer naar mevrouw Ansley, maar die had net een moeilijk punt in haar breiwerk bereikt. ‘Een, twee, drie – twee af laten glijden... Ja, dat denk ik ook,’ stemde ze in, zonder op te kijken. Mevrouw Slade bekeek haar nu aandachtiger. Ze kan gewoon zitten breien, dacht ze, bij zo’n uitzicht! Echt iets voor haar...
Mevrouw Slade ging peinzend achteruit zitten en liet haar blik van de ruïnes vóór haar dwalen naar de lange groene laagte van het Forum, de verdwijnende gloed op de kerkgevels daarachter, en de ver weg gelegen grootsheid van het Colosseum. Ineens dacht ze: het is allemaal leuk en aardig om te beweren dat onze dochters niet gevoelig zijn voor romantiek en maneschijn, maar als Babs Ansley er niet op uit is om die jonge vliegenier – de markies – te verschalken, dan weet ik het niet meer. En naast haar maakt Jenny geen schijn van kans. Dát weet ik ook. Ik vraag me af of Grace Ansley daarom graag ziet dat de meisjes overal samen naartoe gaan? Mijn arme Jenny als contrast...! Mevrouw Slade lachte zachtjes, waarop mevrouw Ansley haar breiwerk liet zakken.
‘Ja...?’
‘Ik... o niets. Ik bedacht alleen hoe jouw Babs in alles aan het langste eind trekt. Die jongen van Campolieri is een van de beste huwelijkskandidaten van Rome. Kijk maar niet zo onschuldig, lieve schat, dat weet je best. En ik vroeg me af, met alle respect, begrijp me goed... ik vroeg me af hoe twee zulke voorbeeldige mensen als jij en Horace het voor elkaar hebben gekregen om zoiets dynamisch voort te brengen.’ Mevrouw Slade lachte weer, iets bitterder nu.
Mevrouw Ansleys handen rustten zwaar op haar breinaalden. Ze keek recht voor zich uit naar de indrukwekkende opeenhoping van restanten van passie en glorie aan haar voeten. Maar haar fijne gezicht leek van opzij bijna uitdrukkingsloos. Uiteindelijk zei ze: ‘Ik denk dat je Babs overschat.’
Mevrouw Slades toon werd losser. ‘Nee, zeker niet. Ik bewonder haar, en ik ben misschien wel jaloers op jou. O, mijn dochter is perfect. Als ik blijvend invalide raakte, zou ik... nou, dan zou ik me liever aan de zorg van Jenny toevertrouwen. Er moeten momenten zijn... maar ja! Ik heb altijd een schitterende dochter gewild... en nooit echt begrepen waarom ik een engel heb gekregen.’
Mevrouw Ansley beantwoordde haar lach met een zacht gemompeld: ‘Babs is ook een engel.’
‘Natuurlijk, natuurlijk! Maar een met regenboogvleugels. Ach, zij slenteren nu langs de zee met hun jongemannen en wij zitten hier... en dat brengt het verleden net iets te goed tot leven.’
Mevrouw Ansley had haar breiwerk weer opgenomen. Je zou bijna denken (als je haar niet zo goed kende, dacht mevrouw Slade) dat er ook voor haar te veel herinneringen oprezen uit de langer wordende schaduwen van die grootse ruïnes. Maar nee, ze ging gewoon op in haar werk. Waar zou ze zich ook zorgen over moeten maken? Ze wist bijna zeker dat Babs bij terugkomst verloofd zou zijn met die uitermate geschikte Campolieri. En ze zal haar huis in New York verkopen en bij hen in de buurt gaan wonen in Rome, en hen nooit in de weg zitten... daarvoor is ze te discreet. Maar ze zal een uitstekende kok hebben, en precies de juiste mensen over de vloer voor bridge en cocktails... en een volkomen vredige oude dag tussen de kleinkinderen.
Mevrouw Slade onderbrak haar toekomstvisioen, ontevreden met zichzelf. Ze had geen enkele reden om zo onvriendelijk over Grace Ansley te denken. Zou ze dan nooit afleren jaloers op haar te zijn? Misschien was ze er al te lang geleden mee begonnen.
Ze stond op, leunde tegen de balustrade en probeerde tot rust te komen op dit magische uur van de dag. Maar in plaats van rustiger leek het uitzicht haar nog bozer te maken. Haar blik ging naar het Colosseum. De gouden zijkant was al in paarse schaduw gedrenkt en erboven vormde de kristalheldere hemel een boog zonder licht of kleur. Het was het ogenblik waarop namiddag en avond zich in evenwicht bevinden tussen hemel en aarde.
Mevrouw Slade draaide zich weer om en legde haar hand op de arm van haar vriendin. Het gebaar kwam zo onverwacht dat mevrouw Ansley geschrokken opkeek.
‘De zon is onder. Je bent toch niet bang, hoop ik?’
‘Bang...?’
‘Voor malaria of een longontsteking? Ik weet nog hoe ziek je die winter was. Als jong meisje had je een heel gevoelige keel, toch?’
‘O, hierboven is er niets aan de hand. In het Forum daarbeneden kan het stervenskoud worden, zomaar ineens... maar niet hier.’
‘Ah, dat weet je natuurlijk omdat je toen zo voorzichtig moest zijn.’ Mevrouw Slade keerde zich weer naar de balustrade. Ze dacht: ik moet nog één poging doen haar niet te haten. Hardop zei ze: ‘Altijd als ik van hieruit naar het Forum kijk, moet ik denken aan dat verhaal over een oudtante van je. Het was toch je oudtante? Een ontzettend gemene oudtante?’
‘O, ja, oudtante Harriet, van wie gezegd werd dat ze haar zusje na zonsondergang naar het Forum had gestuurd om een nachtbloem voor haar album te plukken. Al onze oudtantes en grootmoeders hadden albums met droogbloemen.’
Mevrouw Slade knikte. ‘Maar in werkelijkheid stuurde ze haar daarheen omdat ze allebei verliefd waren op dezelfde man...’
‘Nou, dat is het verhaal. Men zegt dat tante Harriet jaren later alles heeft opgebiecht. Hoe dan ook, het arme zusje kreeg malaria en stierf. Toen we klein waren vertelde mijn moeder dit verhaal altijd om ons bang te maken.’
‘En jij maakte míj er bang mee die winter toen we hier samen waren. De winter waarin ik me verloofde met Delphin.’
Mevrouw Ansley lachte een beetje. ‘O, is dat zo? Heb ik je echt bang gemaakt? Ik geloof niet dat jij zo snel bang wordt.’
‘Niet vaak, maar toen wel. Ik werd snel bang omdat ik te gelukkig was. Begrijp je eigenlijk wat ik daarmee bedoel?’
‘Ik... ja...’ stamelde mevrouw Ansley.
‘Ik denk dat het verhaal over je gemene oudtante daarom zo’n indruk op me maakte. En ik dacht: er heerst geen malaria meer, maar het Forum is stervenskoud na zonsondergang, zeker na een warme dag. En het Colosseum is zelfs nog kouder en vochtiger.’
‘Het Colosseum...?’
‘Ja. Het was niet eenvoudig om er binnen te komen als de poorten ’s avonds gesloten waren. Alles behalve eenvoudig. Toch was het in die dagen voor elkaar te krijgen. En men kréég het voor elkaar, vaak zelfs. Het was een ontmoetingsplek voor geliefden die elkaar nergens anders konden treffen. Wist je dat?’
‘Ik... ik denk het wel. Ik kan het me niet herinneren.’
‘Niet herinneren? Je herinnert je niet meer dat je ’s avonds toen het net donker was de een of andere ruïne ging bezichtigen en dat je daarna zwaar verkouden werd? Je zou de maan gaan zien opkomen. Ze zeiden altijd dat je je ziekte aan dat uitstapje te danken had.’
Het bleef even stil. Toen antwoordde mevrouw Ansley: ‘Zeiden ze dat? Het is allemaal al zo lang geleden.’
‘Ja. En je werd weer beter, dus het was verder niet belangrijk. Maar ik denk wel dat je vrienden verbaasd waren – over de verklaring voor je ziekte, bedoel ik – omdat iedereen wist hoe voorzichtig je was vanwege je keel en omdat je moeder altijd zo goed op je lette... Je wás die avond toch laat buiten geweest om ruïnes te bezichtigen?’
‘Misschien wel. Zelfs de voorzichtigste meisjes zijn niet altijd voorzichtig. Waarom moet je er nu aan denken?’
Mevrouw Slade leek geen antwoord klaar te hebben. Maar even later barstte ze uit: ‘Omdat ik er niet langer tegen kan...!’
Mevrouw Ansley keek snel op, haar ogen groot en heel licht. ‘Waar kun je niet tegen?’
‘Dat... jij niet weet dat ik al die tijd heb geweten waarom je bent gegaan.’
‘Waarom ik ben gegaan...?’
‘Ja. Je denkt zeker dat ik bluf? Je ging de man ontmoeten die mijn verloofde was, en ik kan de brief die je daartoe uitnodigde woord voor woord herhalen.’
Terwijl mevrouw Slade sprak was mevrouw Ansley wankelend overeind gekomen. Haar tas, haar breiwerk en handschoenen, lagen in een chaotische hoop op de grond. Ze keek mevrouw Slade aan alsof ze een geest zag.
‘Nee, nee... niet doen,’ stamelde ze.
‘Waarom niet? Luister dan, als je me niet gelooft. “Mijn lieveling, zo kan het niet langer. Ik moet je alleen zien. Kom morgen naar het Colosseum zo gauw het donker is. Er zal iemand zijn die je binnenlaat. Wees niet bang, niemand zal iets vermoeden.” Maar misschien ben je vergeten wat er in de brief stond?’
Mevrouw Ansley reageerde onverwacht kalm op deze uitdaging. Ze zocht houvast bij de stoel en zei, haar vriendin aankijkend: ‘Nee, ik ken hem ook uit mijn hoofd.’
‘En de ondertekening? “D.S., geheel de jouwe.” Was dat het? Het klopt, of niet? Dat was de brief waardoor je die avond na zonsondergang naar buiten ging?’
Mevrouw Ansley keek haar nog steeds aan. Het scheen mevrouw Slade toe dat er een traag gevecht werd gevoerd achter het beheerste masker van haar kleine stille gezicht. Ik had niet verwacht dat ze zich zo goed in de hand zou hebben, dacht mevrouw Slade met een zekere rancune. Maar op dat moment sprak mevrouw Ansley. ‘Ik begrijp niet hoe je het kon weten. Ik heb die brief meteen verbrand.’
‘Ja, natuurlijk heb je dat gedaan... je bent zo voorzichtig!’ Die steek was niet meer onder water. ‘En omdat je de brief hebt verbrand, vraag je je af hoe ik in ’s hemelsnaam kan weten wat erin stond. Zo is het toch?’
Mevrouw Slade wachtte, maar mevrouw Ansley zweeg.
‘Wel, lieve schat, ik weet wat er in die brief stond, omdat ik hem zelf heb geschreven!’
‘Jij hebt hem geschreven?’
‘Ja.’
De twee vrouwen staarden elkaar in het laatste gouden licht een tijdlang aan. Toen viel mevrouw Ansley terug in haar stoel. ‘Oh,’ kreunde ze en verborg haar gezicht in haar handen.
Mevrouw Slade wachtte nerveus op nog een woord of beweging. Er gebeurde niets en uiteindelijk barstte ze uit: ‘Ik heb je geschokt.’
Mevrouw Ansleys handen zakten naar haar knie. Het gezicht dat ze blootgaven was bedekt met tranen. ‘Ik dacht niet aan jou. Ik dacht... het was de enige brief die ik ooit van hem heb gekregen!’
‘En ik heb hem geschreven. Ja, ik heb hem geschreven! Maar ik was zijn verloofde. Was je dat toevallig vergeten?’
Mevrouw Ansley liet haar hoofd weer hangen. ‘Ik probeer mijzelf niet vrij te pleiten... ik was het niet vergeten...’
‘En toch ging je?’
‘Toch ging ik.’
Mevrouw Slade keek neer op de kleine gebogen figuur naast haar. Het vuur van haar woede was alweer geluwd en ze vroeg zich af hoe ze ooit had kunnen verwachten dat het toebrengen van zo’n zinloze wond aan haar vriendin haar enige voldoening zou schenken. Maar ze moest zich rechtvaardigen.
‘Je begrijpt het toch wel? Ik was erachter gekomen, en ik haatte je, háátte je. Ik wist dat je verliefd was op Delphin en ik was bang, bang voor jou, voor je rustige karakter, je lieftalligheid... je... ach, ik moest je kwijt, meer niet. Een paar weken maar, tot ik zeker van hem was. In blinde woede schreef ik toen die brief... ik weet niet waarom ik je dit nu vertel.’
‘Waarschijnlijk,’ zei mevrouw Ansley langzaam, ‘omdat je me altijd bent blijven haten.’
‘Misschien. Of omdat ik er vanaf wilde zijn.’ Ze aarzelde. ‘Ik ben blij dat je de brief hebt vernietigd. Ik heb natuurlijk nooit gedacht dat je dood zou gaan.’
Mevrouw Ansley verviel weer in stilzwijgen en mevrouw Slade, die tegen de balustrade stond geleund, voelde zich op een vreemde manier geïsoleerd, alsof ze was afgesneden van de warme stroom van menselijke communicatie. ‘Je vindt me een monster!’
‘Ik weet het niet... Het was de enige brief die ik heb gekregen en jij zegt dat hij hem niet heeft geschreven?’
‘Ah, je geeft nog steeds om hem!’
‘Ik gaf om die herinnering,’ zei mevrouw Ansley.
Mevrouw Slade bleef op haar neerkijken. Ze leek lichamelijk verzwakt door de schok, alsof de wind haar, wanneer ze opstond, als een wolk stof uiteen zou blazen. Bij deze aanblik laaide mevrouw Slades jaloezie ineens weer op. Al die tijd had die vrouw op deze brief geteerd, had ze louter de herinnering aan de verkoolde resten ervan gekoesterd. Wat moest ze veel van hem hebben gehouden! Van de man met wie haar vriendin verloofd was. Wie was hier nu eigenlijk het monster?
‘Je hebt erg je best gedaan hem bij me weg te krijgen. Maar je hebt verloren en ik heb hem gehouden. Dat is alles.’
‘Ja. Dat is alles.’
‘Nu betreur ik dat ik het heb verteld. Ik had geen idee dat je zo zou reageren. Ik dacht dat je het wel vermakelijk zou vinden. Het is allemaal al zo lang geleden, inderdaad. En je moet ook niet vergeten dat ik op geen enkele manier kon vermoeden dat je het ooit serieus had genomen. Hoe kon ik dat ook weten, aangezien je twee maanden later al met Horace Ansley was getrouwd? Zo gauw je uit bed mocht, bracht je moeder je direct naar Florence, waar ze je liet trouwen. Iedereen was nogal verbaasd, men vroeg zich af waarom het zo gehaast moest. Maar ik meende te weten waarom. Ik dacht dat je het uit wrok deed, om te kunnen zeggen dat je Delphin en mij voor was geweest. Meisjes hebben vaak zulke dwaze redenen voor belangrijke beslissingen. En omdat je zo snel trouwde, was ik ervan overtuigd dat je nooit echt om hem had gegeven.’
‘Ja. Dat ligt voor de hand,’ beaamde mevrouw Ansley.
De heldere hemel boven hen was van al zijn goud ontdaan. De schemer spreidde zich uit en de Zeven Heuvelen werden snel donkerder. Tussen het groen aan hun voeten begonnen hier en daar sterren te twinkelen. Voetstappen kwamen en gingen op het verlaten terras. Obers stonden te kijken in de deurpost bovenaan de trap en doken later weer op met dienbladen en servetten en wijn in mandflessen. Tafeltjes werden verschoven, stoelen rechtgezet. Een dun snoer met elektrische lichtjes flakkerde aan. De vazen met verwelkte bloemen werden weggehaald en vers gevuld weer teruggebracht. Plotseling verscheen er een gezette dame in een lange jas die in gebroken Italiaans vroeg of iemand het elastiek had gezien dat haar versleten reisgids van Baedeker bij elkaar moest houden. Met hulp van de obers porde ze met haar stok onder het tafeltje waaraan ze die middag had geluncht.
De hoek waar mevrouw Slade en mevrouw Ansley zaten was nog donker en verlaten. Lange tijd sprak geen van beiden. Uiteindelijk begon mevrouw Slade weer: ‘Ik denk dat ik het een beetje als grap bedoelde...’
‘Als grap?’

[...]

Uitgeverij Van Oorschot

pro-mbooks1 : athenaeum