Leesfragment: Het plein

27 november 2015 , door Jan-Willem Anker
| |

27 mei verschijnt de nieuwe Jan-Willem Anker, Het plein, waarin hij zijn leven aan een Amsterdam-Noords plein vastlegt. Wij publiceren voor. ‘Dit plein is eigenlijk geen plein, maar een weg. De bewoners beschouwen de weg echter als een plein, evenals de basisschool en de leerlingen van deze school, die soms ook buurtkinderen zijn. Ik spreek hier dus over een weg die fungeert als plein en als schoolplein, een hybride. Daarom ook komt zijn “herinrichting” als geroepen, al klopt dit woord niet helemaal. Mijn eigen wens is dat met de “herinrichting” van de weg het plein wordt geboren.’

Hoe overleef je een achterstandswijk? Een verslag uit de arena.

Twee jaar geleden stak Jan-Willem Anker het IJ over om te gaan samenwonen aan een naamloos pleintje in de Vogelbuurt. Amsterdam-Noord, dat is toch hartstikke hip en booming? Dat geldt weliswaar voor de noordoever van het IJ, maar de Vogelbuurt is nog altijd een van Nederlands armste wijken, met alle inbraken, vechtpartijen, vandalisme en zwerfvuil van dien. Het stadsdeel probeert de buurt een facelift te geven, met hulp van de bewoners zelf. Anker hield een dagboek bij over de gevolgen.

 

Maandag 5 mei 2014

Burgerparticipatie. Anna en Abel hebben onkruid gewied op de gemeentegrond, het ‘plantaatje’, zoals ik het noem, naast ons huis. Het is een smal, laag omheind lapje grond van zo’n 50 vierkante meter (2 meter breed bij 25 meter lang) dat uitkomt op een vergrendelde deur. Deze geeft, als je tenminste de sleutel hebt, toegang tot een erf van schuurtjes en achtertuinen. Deze tuinen behoren toe aan bewoners van de Mussenstraat, de Adelaarsweg en de Rietzangerweg. De meesten van hen huren hun woning van woningbouwvereniging Rochdale, thans vooral bekend om de iconische sportwagen van de ex-directeur. We wonen in een hoekhuis. Tussen ons huis en het plantaatje loopt een ‘olifantenpaadje’ van tegels, voorheen uitkomend op een manshoge rimboe waar ik vorig jaar een medewerker van een apk-service op klaarlichte dag tegenaan zag pissen. De rimboe is verwijderd, nieuwe plantjes zijn gekomen, onderdeel van een initiatief dat de gemeente de ‘herinrichting’ van ons plein noemt. Ik wist niet hoe de plantjes heten, maar na wat websurfen lijkt ‘laurierkers’ me zeer aannemelijk.
Tijdens een vrolijke zaterdag anderhalve maand geleden hebben bewoners van het plein, op initiatief van de gemeente, de handen uit de mouwen gestoken. De keuze voor de planten is in nauw overleg met mijn overbuurvrouw Mariam gegaan. Behalve overbuurvrouw is ze landschapsarchitect. Ook ik heb toen meegeholpen. Er waren veel kinderen bij. De Koerdische bovenbuurvrouw trakteerde op lekkernijen. Men zorgde gezamenlijk voor koffie en thee in thermoskannen, en voor Bastognekoeken, die alleen smaken als je samen handarbeid verricht.
De ‘buurtmeester’ zorgde namens de gemeente voor het benodigde gereedschap. Ook had hij een paar werkmannen meegenomen. Vandaag paste ik wegens rugklachten. Anna en Abel hebben afval weggehaald, voornamelijk verpakkingen van snacks, snoep en suikerhoudende drankjes.
Anna raakte in gesprek met een Amsterdammer met een plat accent die zich afvroeg waarom het stukje gemeentegrond niet aan haar toegewezen wordt. Zelf hield hij met een Marokkaanse buurman de geveltuintjes bij. Hij beklaagde zich erover niet door anderen geholpen te worden. Een zwarte man, wellicht Surinaams, vertelde haar dat hij meehielp aan de ‘voedseltuin’ op het IJplein. Hij deed zijn best zo veel mogelijk zaadjes uit te delen.

Dinsdag 6 mei

Laat in de middag kom ik thuis van mijn opleiding tot docent Frans (in deeltijd). Ik haal afval weg uit de tuin en het plantaatje dat gisteren nog zo ijverig is bewerkt door Anna en Abel. Anna vindt dat ik geobsedeerd ben.
Dit zegt ze op het moment dat ik ’s avonds om een uur of half tien een groep jongens voorbij zie lopen. Angstvallig houd ik zein de gaten. Ze dragen allemaal een hoody. Zwart is de mode (niet alleen voor Gerrit Kouwenaar). Vanaf de andere kant komen er ineens twee jongens het plein opgefietst. Ik herken ze van de inbraak vorige week ‘op klaarlichte dag’ op de hoek van de Mussenstraat en de Sijsjesstraat.
Ik zat te werken. Er hingen wat jongens op het plein. Geen reden eigenlijk voor argwaan, maar aangezien ik geobsedeerd ben door wat er op het plein gebeurt, keek ik tijdens het werken af en toe naar ze. Toen ze er plotseling vandoor stoven, begreep ik dat er iets niet in de haak was. Het hoekhuis waar was ingebroken bevond zich net buiten mijn blikveld.
Beide jongens cirkelen op het plein op een vrouwenfiets. De een heeft een gedrongen postuur. Zijn haar is weggeschoren aan de zijkant, boven en onder de oren. Hij heeft smalle, beetje getuite lip pen en bolle wangen, kleine ogen. De ander draagt een halflange zwarte jas met capuchon. Hij heeft een jonger gezicht, zwart haar, broeierige blik. Zijn fiets is slootgroen. Beide jongens met Marokkaanse trekken, een jaar of zestien. Een buurjongen is er ook. Vorige week, een uurtje voor de inbraak, dook hij ook al op. Zijn rol is dubbelzinnig. Hij draagt een broek met (voor het eerst volgens mij) een vaalwit gewaad eroverheen. Ik heb de neiging zo’n gewaad een djellaba te noemen, maar wat weet ik ervan?
Ik bel de politie. Terwijl ik de vragen van de agent beantwoord, begint de jongen met de zwarte capuchon de buurjongen te slaan, tussen de geparkeerde auto’s op het plein. Mijn reactie is primair: ‘Zo, die krijgt batsen!’ De agent belooft een auto te sturen maar er komt niets.
De buurjongen vlucht naar huis. De jongens fietsen de wijk in. Anna heeft een foto gemaakt van een andere jongen die op het bankje voor de school zat. Hij droeg een rood trainingsjack. Op zijn hoofd een petje, en eroverheen een witte capuchon. Iemand die niet herkend wil worden?
Ik herinner me ineens dat de hoogblonde politieagente met wie ik vorige week sprak, het had over ‘naffers’. Zij beweerde dat het geen racistische term was, maar een neutrale afkorting van ‘Noord-Afrikanen’.

Woensdag 7 mei

Voor de jonge planten aan de Adelaarsweg heeft Heras (‘Buitengewoon Beveiligd’ – ik ben dol op bedrijfscredo’s) een donkergroen hekwerk geplaatst. Ik wil ook zoiets naast de deur krijgen, omdat voeten (ook hier) nogal eens de neiging hebben op de planten te trappen.
Het plantaatje van de overburen wordt deze ochtend bewerkt door twee mannen van Pantar (‘Meedoen met werk’). In fel-oranje kleding lopen ze tussen de planten door. De een heeft
een weelderige dos geblondeerd haar en een drankkop. De ander is aan de gezette kant, heeft een waggelende tred. Wanneer ik zijn gezicht van dichtbij zie, vallen me zijn feminiene trekken op. Terwijl ik ’s middags met Abel op het plein aan het overschieten ben, komt die met de waggelende tred voorbijgelopen. Ik groet hem maar. Een beetje verbouwereerd groet hij terug.
Tijdens het voetballen komt prinsheerlijk de jongen voorbijgefietst die gisteren de buurjongen sloeg – eigenlijk moet ik ‘buurtjongen’ schrijven, want hij woont zo’n vijftig meter verderop.
De prinsheerlijke jongen wordt vergezeld door een lange, tengere, zwarte jongen van een jaar of vijftien die hier in de buurt woont (ik weet niet waar). De wijkagent heeft wel eens over hem gesproken. Hij schijnt alleen een moeder te hebben. Een paar jaar geleden parkeerde hij geregeld een soort minimotor naast ons huis. Daarmee maakte hij de buurt onveilig. Ik moest denken aan Theo van Gogh in De Noorderlingen.
De politie heeft de inbreker dus nog niet gevangen, of staat hem toe in de waan te verkeren niet in beeld te zijn.

Acht uur ’s avonds: kinderen van een jaar of tien voetballend op het plein, voornamelijk kinderen die ook op de basisschool zitten aan het plein, en van wie Anna en ik in het verleden veel hinder hebben ondervonden (dieptepunt: stenen tegen de ramen), de usual suspects noem ik ze. Maar ze maken geen herrie en ze zijn lekker aan het voetballen. Eentje taait af, laat ik ’m maar ‘de rossige’ noemen. Vorig jaar is hij door de wijkagent verplicht om bij ons langs te komen en excuses te maken voor de last die hij veroorzaakt had (grote bek, appeltjes gooien tegen de ramen, om treurig van te worden). Dat was op mijn vijfendertigste verjaardag. Sindsdien kijkt hij angstvallig weg als ik hem nader.
Een man komt het plein opgelopen, vriendelijk gezicht, bril met rond montuur, driedagenbaardje, grote wangen, volgens Anna het type ‘kinderlokker’. Maar heel goed lokt hij nog niet. Hij is meer een ‘kijker’ of een ‘hanger’. Een kinderhanger. Het is zachtjes gaan regenen. Een jongen in een zwarte jas komt voorbij, althans, ik gok maar dat het een jongen is. Hij heeft zijn capuchon op. Die capuchon is groot genoeg om zijn hoofd geheel te verbergen. Je ziet zijn hoofd niet, het is verdwenen in een zwart kokervormig gat. Kenny uit South Park is er niets bij. Je moet er maar van uitgaan dat er een hoofd in zit.

Donderdag 8 mei

Regen. Je hoeft niet over profetische vermogens te beschikken om te kunnen voorspellen dat regen rust brengt op het plein. Inderdaad, rust wordt hier gebracht, de ‘natuurlijke’ toestand is er eerder een van ruis. Ruis hoeft niet zacht te wezen, kan ook luid zijn. De Russen hebben daar het woord ??? (‘sjoem’) voor, als ik me niet vergis. Ik weet niet of er een mooi Frans equivalent is. ‘Bruissement’ klinkt iets te zacht.
Doordat het bij zonnig weer in de regel ontzettend druk is op het plein en bij regenachtig weer stil, is de betekenis van regen voor mij gaan schuiven. Beschouwde ik regen voorheen als een obstakel, een hindernis, een lastgever, kortom als iets negatiefs (ik chargeer uiteraard), thans betekent regen voornamelijk stilte en rust. Beide heb ik nodig om te schrijven en (steeds meer)
om te leven. Bij regen kan er nagedacht worden.
Iets over het plein dus maar. Wat is een plein eigenlijk? Mijn noodzakelijkerwijs voorlopige (ik schrijf maar voor me uit) antwoord luidt als volgt: ‘een scherp afgebakende, (deels) oningevulde ruimte’. Gemarkeerde leegte? Uiteraard zijn maar weinig pleinen helemaal oningevuld. Vaak is er groen, zijn er bankjes of staan er andere objecten. Deze sturen menselijk gedrag, maar nooit helemaal.
Revolutie en protest hebben laten zien dat pleinen een subversief potentieel bezitten. Op microniveau geldt dat ook alleszins voor dit plein. Oningevuldheid heeft iets engs, of iets spannends, zo je wilt. In een ruimte met een ‘open’ bestemming kan van alles gebeuren. Dat bewees de brand van het klimrek twee zomers geleden. Er was een lederen bankstel onder geschoven, dat vervolgens ergens laat op de avond in de fik gestoken werd. Anna heeft er destijds volledig doorheen geslapen, wat ik als een prestatie van formaat beschouw.
A propos, op dat klimrek zat vaak een jongen uit de Eksterstraat met iets van een autistische beperking. Hij zat boven op het klimrek, als in een kraaiennest. Na de brand, waarbij de motorkappen van een half dozijn auto’s wegsmolten, zwierf hij dagenlang doelloos over het plein, in zijn net iets te groot uitgevallen korenblauwe jack – dat jack draagt hij twee jaar later nog
steeds, en nog steeds lijkt het hem te ruim te zitten. Voor de kinderen hier is hij de risee van de buurt.
Dit plein is eigenlijk geen plein, maar een weg. De bewoners beschouwen de weg echter als een plein, evenals de basisschool en de leerlingen van deze school, die soms ook buurtkinderen zijn. Ik spreek hier dus over een weg die fungeert als plein en als schoolplein, een hybride. Daarom ook komt zijn ‘herinrichting’ als geroepen, al klopt dit woord niet helemaal. Mijn eigen wens is dat met de ‘herinrichting’ van de weg het plein wordt geboren.
Het schijnt heel duur te zijn om een straatnaam te veranderen. Ik ben van zins om steun te werven voor een aanpassing van de straatnaam.
Als weg werd het plein ongeveer een eeuw geleden opgeleverd in wat toen een hagelnieuwe arbeiderswijk was. Midden op het ‘plein’ bevond zich, voor zover ik weet, destijds een vierkant, laag omheind perkje, met boompjes en struiken. Daar kon je met een auto omheen rijden, al was de auto toen nog zeldzaam.
Volgens mij werd deze weg altijd als plein beschouwd. En ook zo gebruikt. Daarom moet de weg maar weg. Laat het plein maar komen, een plein met een eigen naam. Een plein dat bedoeld is als plein. De schrijver en vertaler August Willemsen beschrijft het plein trouwens heel mooi als een ‘uitzicht dat een inzicht is’, maar hij had het toen wel over het Piazza del Campo in Siena. Van een andere orde.

Vrijdag 9 mei

Gisteren, ik had net aantekeningen gemaakt, vond er een korte discussie plaats tussen de nog altijd djellabadragende buurtjongen en de prinsheerlijke fietser, dit keer zonder fiets. En dit keer geweldloos. Nog niets gehoord van de sterke arm naar aanleiding van mijn meldingen. Het is vreemd om een betrokkene bij de inbraak onbekommerd naar de crime scene terug te zien keren.
Het is dus niet slechts een verzinsel van crimischrijvers, men keert terug!
Beeld voor een veranderende buurt: in de snackbar nabij stond een klant die staand in zijn boek was verdiept. Een even wonderlijk gezicht als een slapend paard. Een optimist sans aucun doute: er spreekt een grenzeloos vertrouwen uit in de voedselbereiding van snackbarmedewerkers.
Samen met Abel gevoetbald in de bewaakte speeltuin op de Sijsjesstraat. De speeltuin wordt omringd door woningen. Op een balkon stond een vrouw tegen haar papegaai te praten. Het
dier had een mooie blauw-gele verentooi. Voor het balkon hing een donker gaas.
Vanmiddag vijf jongens voor de zijkant van ons huis. Zij testten hun scheenbenen door zacht te trappen tegen zo’n rood paaltje waar slechts hulpdiensten de sleutel van hebben. Ik, op
mijn beurt, oefende mijn observatievermogen.
Een zwarte jongen, minstens 1,85meter, gekleed in een bruin jack. Hij droeg een zwarte trainingsbroek. Twee jongens met een Marokkaans uiterlijk begonnen rondjes te fietsen op een zwarte damesfiets met een voorrek. Eentje met kort haar en achter een krulmat. Hij droeg een grijs jack over een zwart trainingspak. Zijn gezicht was een beetje pafferig, zijn lippen waren ‘vol’. De ander was slanker, magerder in zijn gezicht. Hij was gekleed in een zwart jack en een lichte,
strakke spijkerbroek, skinny jeans? Hij had een crew cut.
Nog een zwarte jongen, ook best lang, droeg een blauwzwart jack met capuchon en een zwarte trainingsbroek. Blauwzwarte sportschoenen met witte streep.
Tot slot wederom een zwarte jongen in een donker trainingspak (het wordt eentonig) met een grijs rugvlak.
De jongen met de crew cut verdween, er kwam een andere jongen voor in de plaats (hij kwam natuurlijk niet echt voor die ander ‘in de plaats’) in een blauwe jas. Ook hij had kort haar.
Op een gegeven moment stonden ze allemaal heel dicht tegen elkaar aan voor de deur van de school. Slechts eentje had niet zijn capuchon omhoog gedaan. Samen keken ze naar de laag overvliegende vliegtuigen. Het zag er heel theatraal uit, alsof er een dramaturg aan te pas was gekomen om ze zo mooi tegen elkaar aan te krijgen. Het deed me denken aan de openingsscène uit Federico Garcia Lorca’s Bloedbruiloft in de regie van Julie Van den Berghe.

Tijdens het koken een wolkbreuk. Slechts het geluid van regen en hagelstenen die op de grond terechtkwamen. Het klaarde gauw op, waarna prompt vier meisjes op het plein verschenen, een kleintje en drie van een jaar of acht, alle drie op inline-skates. Die drie waren allemaal veel te dik, wat bij twee van hen (zusjes?) geaccentueerd werd door strak zittende roze hemdjes die hun buiken deed puilen. Het was dus goed dat ze aan het skaten waren, al is minder suiker eten wellicht ook een optie. Eentje begon aan een jong boompje op het plein te rukken. Anna vroeg of ze daarmee wilde ophouden, omdat ‘het nog maar een jong boompje is’ en ‘hij daar stuk van gaat’. Daarna wierpen ze ons af en toe een beetje schalkse blikken toe.

Tot slot iets over het soort zwerfvuil dat ik hier het vaakst tegenkom (ik zou al bijna een taxonomie kunnen maken): bierblikjes en blikjes van energy drinks. Daar alvast kort over: bier
veronderstelt een behoefte aan roes, energy drinks (het huismerk van de supermarkt kost slechts rond de twintig cent) suggereren prestatiedrang. Je hebt natuurlijk Red Bull (‘Geeft je vleugels’), maar ook Slammers Energy (op het plein erg populair: ‘Refreshing Powerdrink with the Unique Energy Taste’), Blue Bastard (‘an awfully cool taste’) en ‘Bullit’, die shit komt gewoon uit Noord (niet echt een bedrijfscredo maar wel ‘overal verkrijgbaar en geschikt voor elk moment’). Veelzeggende namen. Wellicht zijn ze goed tegen bierkaters.

Maandag 12 mei

Gisteren op de Mussenstraat stond een blauw busje van Connexxion (‘Alles voor de reiziger’) geparkeerd naast de vuilniscontainer. In dergelijke containers kun je in de Vogelbuurt je vuilniszakken kwijt. Om de bus niet al te ver te laten uitsteken had de bestuurder de bus zo ver naar achteren gereden dat hij opgebotst was tegen een paaltje met een wit bord waarop bewoners
worden gewaarschuwd daar niet te parkeren op de derde maandag van de maand. Op die dag wordt namelijk elke maand het grofvuil opgehaald. Het paaltje staat schots en scheef, en
vormt in zekere zin nu ook vuilnis.
Je vuilniszakken zet je hier dus niet eens per week aan de straatkant, maar je deponeert ze, wanneer je maar wilt, in speciale containers met behulp van de ‘huisvuilpas’. Deze ‘huisvuilpas’, die door de gemeente wordt verstrekt, is in het bezit van elke bewoner. Je stopt deze pas in een gleuf, waarna de container opengaat. Bij het sluiten zorgt een draaiconstructie ervoor dat de vuilniszak in de container valt en de deur automatisch wordt vergrendeld. Een heel ingenieus systeem. Het overgrote deel van de container bevindt zich ondergronds. Er is trouwens al een ‘hightechversie’ geinstalleerd waarbij je de gleuf niet meer nodig hebt, maar het pasje slechts voor een scanlichtje hoeft te houden.
Met de ‘huisvuilpas’ kun je korting krijgen als je naar de film wilt bij EYE. Ik zie er nooit mensen uit de buurt. EYE wordt bezocht door toeristen en Amsterdammers die niet in Noord wonen, op een uitzondering na. Het is ook vernederend om ‘vuilniskorting’ te krijgen. Die korting bedraagt slechts een euro.
De Franse auteur Eric-Emmanuel Schmitt laat de titelheld in zijn jeugdboek Monsieur Ibrahim et les fleurs du Coran zijn visie op vuilnisbakken formuleren. Ik vertaal het volgende citaat niet, dan kun je je Frans tenminste oefenen: ‘Lorsque tu veux savoir si tu es dans un endroit rich ou pauvre, tu regardes les poubelles. Si tu vois ni ordures ni poubelles, c’est tres riche. Si tu vois des poubelles et pas d’ordures, c’est riche. Si tu vois des ordures a cote des poubelles, c’est ni riche ni pauvre: c’est touristique. Si tu vois les ordures sans les poubelles, c’est pauvre. Et si les gens habitent dans les ordures, c’est tres tres pauvre.’
De voorlaatste opmerking wordt door het plein niet gelogenstraft. Veel rijkdom is hier niet. De twee prullenbakken (niet de containers, maar de rode gemeenteprullenbakken voor klein
afval, nou ja, voor prullen dus) zijn in 2012 wegbezuinigd. Dat is een blunder geweest, waar iemand misschien dagelijks voor getuchtigd zou moeten worden.

Woensdag 14 mei

Met Abel vanmiddag op het plein gevoetbald. Wij zijn ook het plein! De school ging juist uit. Ouders, kinderen en rumoer. Jongetjes van de school begonnen met ons mee te spelen. De zon brak door, een aangename lentedag. Een niet-blanke vrouw stapte op haar yuppenbakfiets, de kinderen gemoedelijk erin. Klein schokje: er zijn dus ook niet-blanke vrouwen met zo’n irritante yuppenbakfiets.
Veel vriendelijk geknik. Een vader gegroet met wie ik sinds een maand of vier een groet uitwissel. We knikken en glimlachen elkaar toe. Hij moet een jaar of vijfenveertig zijn, misschien iets ouder, grijzend baardje, draagt steevast een witte pet. Hij komt voor zijn dochter.
De gevel van het schoolgebouw is rijk aan ramen. Het glas is heel stevig. Maar toen ik naderbij kwam zag ik dat er twee gelijmd waren met de bedrijfssticker van de glaszetter erop, Glas-Totaal, met de meesterlijke slogan ‘Totaal Ontzorging Glasherstel’.
Gisteren nog de buurman gesproken bij wie was ingebroken. Hij woont twintig meter van ons vandaan, maar ik had hem nooit gezien. Het is een man met een dikke buik en rond hoofd met hamsterwangen. Hij droeg een klein meisje in zijn armen. Hij vertelde me dat hij op vakantie was tijdens de inbraak. Zijn broer had hem opgehaald van Schiphol en hem bij aankomst verteld dat hij slecht nieuws had. ‘Inbraak?’ had hij gevraagd, omdat hij zich geen ander slecht nieuws kon voorstellen. Zijn Nederlands was moeilijk te begrijpen, het mijne voor hem ook.
Van zijn bovenbuurman had hij begrepen dat ik iets wist. Ik vertelde hem dat ik twee van de betrokkenen kon identificeren, en dat ook zou doen zodra me de gelegenheid geboden zou worden. Maar de wijkagent had nog niets van zich laten horen. Nog steeds niet trouwens. De dader fietst waarschijnlijk nog prinsheerlijk.

Uitgeverij De Arbeiderspers

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum