Leesfragment: Verbroken beloftes / Afdeling ongewisse zaken

22 maart 2015 , door Jenny Offill
| |

Jenny Offill komt 28 maart signeren! Eerder tipten we haar Verbroken beloftes (Dept. of Speculation, vertaling Roos van de Wardt; de vertaling uit 2021 heet Afdeling ongewisse zaken) al, nu publiceren we twee hoofdstukken uit haar roman over een jonge zoekende vrouw. 

Ze is jong, dapper en heeft onbezonnen, hoopvolle toekomstplannen. Ze trouwt, krijgt een kind en is gelukkig. Maar dan, langzaam en stilletjes, verandert er iets. Hoewel ze had gehoopt dat de liefde voor twee mensen haar compleet zou maken, voelt ze zich niet zo. Er zit nog zo veel scheef in haar hart. Ze becommentarieert haar leven, terwijl het uit haar vingers dreigt te glippen. 

 

2

Ik kreeg een baan waarbij ik feiten moest controleren voor een populair-wetenschappelijk tijdschrift. Wetenswaardigheden, zo werden ze genoemd. De vezels van het menselijk brein hebben een aaneengesloten lengte die veertig keer om de aarde past. Vreselijk, schreef ik in de kantlijn, maar het werd toch geplaatst.

Het fijne aan mijn appartement was dat alle ramen op straatniveau zaten. ’s Zomers kon ik de schoenen van de mensen zien en ’s winters sneeuw. Toen ik op een dag in bed lag, verscheen er een felrode zon voor het raam. Hij stuiterde van de ene naar de andere kant en veranderde toen in een bal.

Structuur plus activiteit vormen samen het leven.

Onderzoeken laten zien dat lezen heel veel van het neurologisch systeem vergt. In een psychiatrisch vakblad wordt beweerd dat Afrikaanse stammen meer slaap nodig hadden toen ze eenmaal hadden leren lezen. De Fransen geloofden heilig in dergelijke theorieën. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren de grootste rantsoenen gereserveerd voor degenen die zwaar lichamelijk werk moesten verrichten én degenen die zich bezighielden met lezen en schrijven.

Er heeft jarenlang een Post-it boven mijn bureau gehangen. WERK GEEN LIEFDE! stond erop. Het leek een solidere vorm van geluk.

In een doos op straat stuitte ik op het boek Niet bloeden maar bloeien. Ik bleef staan en bladerde erdoorheen, had geen zin om me te committeren.

U denkt dat de psychische angst die u ervaart een blijvende aandoening is, maar voor de meeste mensen is het slechts iets tijdelijks.

(Maar stel dat ik speciaal ben. Stel dat ik bij de mínderheid hoor.)

Ik had ideeën over mezelf. Grotendeels onbeproefd. Als kind vond ik het leuk om met enorme letters gemaakt van takken mijn naam te schrijven.

Wat Coleridge heeft gezegd: Tenzij ik me enorm vergis, heb ik niet alleen het idee van tijd en ruimte volledig doorgrond … maar ik verwacht dat ik op het punt sta meer te doen – namelijk dat ik in staat zal zijn alle vijf de zintuigen te ontwikkelen … & in deze ontwikkeling het levens- en bewustzijnsproces te verklaren.

Ik had me voorgenomen nooit te trouwen. In plaats daarvan zou ik een kunstmonster worden. Vrouwen worden bijna nooit kunstmonsters, want kunstmonsters houden zich enkel bezig met kunst, nooit met alledaagse dingen. Nabokov klapte niet eens zijn eigen paraplu in. Vera likte zijn postzegels voor hem.

Een dapper plan, zei mijn vriend de filosoof. Maar op mijn negenentwintigste verjaardag leverde ik mijn boek in. Tenzij ik me enorm vergis …

Ik ging naar een feest en dronk mezelf ziek.

Zijn dieren eenzaam?
Andere dieren, bedoel ik.

Niet lang daarna stond er plotseling een ex-vriendje op de stoep. Het leek erop dat hij helemaal uit San Francisco was gekomen voor een kop koffie. Onderweg naar het restaurantje bood hij zijn excuses aan voor het feit dat hij nooit echt van me had gehouden. Hij wilde het graag goedmaken. ‘Waar komt dit opeens vandaan?’ vroeg ik. ‘Zit je soms bij de aa?’

Die avond zag ik op tv de tatoeage waarvan ik zou willen dat ik een leven had geleid dat die tekst zou rechtvaardigen. Als je nooit leed hebt gekend, kies dan voor mij. Een Russische moordenaar was me voor geweest. Ik moest natuurlijk aan de dronkaard in New Orleans denken, de jongen van wie ik het meest heb
gehouden. Iedere avond zat ik in de oude zeemanskroeg het etiket van zijn flesjes te pulken terwijl ik hem naar huis probeerde te lokken. Maar hij ging niet mee. Pas als er weer licht door de ramen kwam.

Deze jongen was zó mooi dat ik naar hem keek als hij sliep. Als ik moest opsommen wat hij met me deed, zou ik het volgende zeggen: door hem zong ik alle slechte liedjes op de radio mee. Niet alleen toen hij van me hield, maar ook nog toen het voorbij was.

Die laatste weken reden we zwijgend rond in een poging de hitte eraf te rijden, elk van ons alleen in de droom die de stad was geworden. Ik durfde niet te praten, niet eens zijn arm aan te raken. Onthoud dit bord, deze boom, deze gescheurde straat. Onthoud dat je je zo kunt voelen. Er stonden nog twintig dagen op de kalender, toen nog vijftien, toen tien, toen de dag dat ik mijn auto inlaadde en vertrok. Snikkend doorkruiste ik twee staten, de hitte als een hand tegen mijn borst gedrukt. Maar het is me niet gelukt. Ik ben het vergeten.

3

Er is een man die de wereld rondreist op zoek naar plekken waar je stil kunt staan zonder menselijke geluiden te horen. In steden is het niet mogelijk je kalm te voelen, vindt hij, omdat we daar maar zelden vogels horen zingen. Onze oren hebben zich ontwikkeld tot ons waarschuwingssysteem. Op plekken waar geen vogels zingen zijn we extreem op onze
hoede. In de stad wonen is als een constante schrikreactie.

Volgens boeddhisten zijn er 121 stadia van bewustzijn. Slechts drie daarvan gaan gepaard met ellende of lijden. De meesten van ons bewegen zich tussen deze drie stadia.

Blauwe gaaien gaan elke vrijdag buurten bij de duivel, zei het oude vrouwtje in het park tegen me.

‘Je moet weg uit die verrekte stad’, zei mijn zus. ‘Een beetje frisse lucht zal je goed doen.’ Vier jaar geleden waren zij en haar echtgenoot vertrokken. Ze zijn naar Pennsylvania verhuisd, naar een oud krakkemikkig huis aan de Delaware. Vorig voorjaar is ze met haar kinderen bij me op bezoek geweest. We gingen naar het park; we gingen naar de dierentuin; we gingen naar het planetarium. En nog vonden ze het verschrikkelijk. Waarom schreeuwt iedereen hier zo?

Het appartement van de filosoof was de vredigste plek die ik kende. Het licht was er goed en het keek uit over het water. ’s Zondags aten we daar pannenkoeken en eieren. Hij had een tijdelijke aanstelling en draaide de late dienst op het radiostation. ‘Er is een jongen op mijn werk die je zou moeten leren kennen. Hij maakt soundscapes van de stad.’ Ik keek naar de duiven buiten zijn raam. ‘Wat betekent dat eigenlijk?’ zei ik.

Hij gaf me een cd om mee naar huis te nemen. Op het hoesje stond zo’n oud geel telefoonboek, beschadigd door de regen. Ik sloot mijn ogen en luisterde ernaar. Wie is deze persoon? vroeg ik me af.

 

Copyright © Jenny Offill
Vertaling © Roos van de Wardt

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum