Leesfragment: Nexus 65: André Schiffrin

27 november 2015 , door Rob Riemen

Deze maand verscheen het 65ste nummer van Nexus. In het themanummer De universiteit van het leven interviewt Rob Riemen negentien bijzondere vrienden over hun levensverhaal. Een van hen is de onlangs overleden controversiële uitgever André Schiffrin. Wij mogen dit gesprek doorplaatsen. 'Ik ben uitgever geworden omdat mij dat een goede manier leek om mensen op andere gedachten te brengen, hun intellectuele horizon te verbreden en te leren zelfstandig te denken. Toen ik in 1961 aan de slag ging bij Pantheon, kon ik me nog laten leiden door het verlangen goede boeken uit te geven.'

Voor De universiteit van het leven voerde Rob Riemen indringende vraaggesprekken met negentien bijzondere vrienden. Het zijn uitgevers, musici, schrijvers, filosofen, wetenschappers en een vakbondsman, die met hun intellectuele, politieke of artistieke talenten internationale faam hebben verworven. Zij hebben een lange levensreis achter de rug en zijn bij uitstek in staat antwoord te geven op de vraag die in elk gesprek centraal stond: wat heeft het leven je geleerd?

Wat geven de negentien levensreizigers aan inzicht en ervaring door aan ons, lezers, die in zekere zin allemaal hun erfgenamen zijn? Rob Riemen, die met dit boek de vijfenzestigste uitgave van Nexus presenteert, tekende de levensverhalen op uit de mond van zijn vrienden en schildert zo hun onvergetelijk portret, vol melancholie, humor, verontwaardiging en troost. Een unieke groep mensen laat ons delen in de wijsheid die zij hebben opgedaan aan de universiteit van het leven.

Jordi Savall, barokmusicus
Peter Mayer, uitgever van o.a. Rushdies The Satanic Verses
Louis Begley, schrijver en overlevende van de Holocaust

Frido Mann, kleinzoon van Thomas Mann
Bernard Haitink, dirigent
Philippe de Montebello, directeur van het Metropolitan Museum of Art, New York
Benedetta Craveri, letterkundige
Simon Schama, historicus
Avishai Margalit, filosoof
Prins El Hassan Bin Talal, wereldburger
Nuria Schoenberg-Nono, dochter van Arnold Schönberg
Todd Gitlin, Amerikaans activist
Antonio Damasio, neurowetenschapper
Russell Sherman, pianist
David Dubal, pianoleraar aan de Juilliard School of Music
André Schiffrin, uitgever van o.a. Noam Chomsky
Ismail Serageldin, directeur van de Bibliotheek van Alexandrië

Andreas Landshoff, uitgever
Toon Riemen, vakbondsman

 

André Schiffrin

is meer dan alleen een beroemd uitgever, hij is ook een eigentijdse verzetsman, die de strijd heeft aangebonden tegen de verwoestende invloed van een ‘managerscultuur’ in de boekenwereld. Hij heeft aan den lijve ondervonden hoe eerbiedwaardige uitgeverijen die de belangrijkste boeken uitgaven, in de vernieling werden geholpen op het moment dat ‘managers’ de macht overnamen en niet de kwaliteit van boeken het criterium was, maar ‘rendement’. Schiffrin voorspelde lang geleden al dat waar geen kwaliteitsboeken meer gepubliceerd worden, uiteindelijk door diezelfde uitgever ook geen geld meer verdiend zal worden.
De ‘manager’ is een typisch product van een kapitalistisch-technologische maatschappij. De manager heeft zelf geen ideeën, geen idealen, geen kennis en ook geen passie. Het zijn eendimensionale mensen die overal, waar ze zich ook manifesteren, maar één doel hebben: in zo kort mogelijke tijd zo veel mogelijk geld verdienen. Het vocabulaire dat daarbij hoort, is: een bedrijf gezond maken, organisaties efficiënt laten zijn en de laatste kreet is ‘businessmodel versterken’. Het zijn kameleons die aan de oppervlakte de kleur van hun omgeving aannemen, maar voor wie er geen verschil is of ze nu in dienst zijn van een uitgeverij, universiteit, ziekenhuis, overheid of een andere ‘branche’ — want voor de manager bestaat de hele wereld alleen maar uit ‘branches’, alles is één groot bedrijf en voor alles is er maar één ideaal: winstmaximalisatie. En zo kon het gebeuren dat veel uitgeverijen geen uitgeverij meer zijn, universiteiten geen universiteit meer zijn, het ziekenhuis ook een bedrijf moest worden en de overheid al lang niet meer doet wat ze moet doen, namelijk het publieke belang dienen.
André Schiffrin, in 1935 in Parijs geboren, is de zoon van Jacques Schiffrin. Aan zijn vader heeft de wereld de onvolprezen
Bibliothèque de la Pléiade te danken, de schitterende in leer gebonden en zorgvuldig geannoteerde klassieken. Deze uitgaven waren oorspronkelijk onderdeel van zijn eigen uitgeverij Editions de la Pléiade, maar Jacques Schiffrin bracht die in 1933 onder bij uitgeverij Gallimard. In 1940 verloor hij daar zijn baan omdat hij jood was en een jaar later moest de familie naar New York vluchten. Daar begint hij een tweede carrière als uitgever, tot aan zijn overlijden in 1950. Zijn enig kind, André, was oorspronkelijk niet van plan in de voetsporen van zijn vader te treden. Politiek, de strijd voor een sociaal-democratisch Amerika was meer zijn passie. Maar het bloed kruipt toch waar het niet gaan kan en als in 1961 de uitgeverij waar zijn vader werkzaam was, Pantheon Publishers, hem een baan aanbiedt, dan kan hij geen nee zeggen.
Gedesillusioneerd over de wijze waarop die uitgeverij teloorging, richtte hij met vrienden in 1990 zijn eigen, niet op winst gerichte uitgeverij op: The New Press. In 2000 publiceert hij zijn relaas:
The Business of Books. How the International Conglomerates Took Over Publishing and Changed the Way We Read. In 2007 verscheen zijn autobiografie: A Political Education. Coming of Age in Paris and New York. Tussen die twee steden verdeelt hij nu zijn tijd. Want Amerika is nooit de door hem gewenste sociaal-democratie geworden en zijn Europese wortels is hij ook nooit vergeten. Tegelijk kan en wil hij ook niet Amerika de rug toekeren. Maar ik tref hem in Parijs, in een klein appartement vlak bij de prachtige wijk Le Marais. Daar spreek ik met hem over de oude en de nieuwe wereld, de oude en de nieuwe tijd.

*

Mijn vader vertelt in een van zijn brieven aan André Gide, die zijn beste vriend was, de mop van een paar oude Franse veteranen uit de Eerste Wereldoorlog, die allemaal praten en pochen over wat ze in die oorlog gedaan hebben, en dan blijft er één man zwijgen en ze vragen hem: ‘En jij, hoe zat het met jou?’ En hij zegt: ‘Ik ben gesneuveld bij Verdun.’ Ik denk dat mijn vader in zekere mate het gevoel had dat dit ook met hem gebeurd was. Het weerhield hem er niet van een goede vader te zijn, maar het maakte het zeker onmogelijk voor hem heel optimistisch te zijn. Hij had al te veel meegemaakt, te veel verloren en het bestaan in New York was zwaar.
Hij is geboren in Rusland in 1892. Zijn vader was dankzij de olie een vermogend man, maar dat alles ging verloren tijdens de Russische Revolutie. Voor de Eerste Wereldoorlog ging mijn vader al naar Genève om daar rechten te studeren, maar daarna ging hij naar Parijs, waar hij zijn uitgeverij begon. Dat was in 1922. Gide leerde hij kennen toen hij zijn hulp vroeg voor de vertaling en uitgave van Poesjkins Schoppenvrouw. Hij krijgt dat briljante idee voor zijn Bibliothèque de la Pléiade en ontvangt daarvoor onder andere de steun van Peggy Guggenheim. Omdat hij over onvoldoende kapitaal beschikte, bracht hij zijn uitgeverij onder bij Gallimard. Slechts één dreigement van de nazi’s dat er geen joden mochten werken, was voor Gallimard voldoende om in juni 1940 in een briefje van twee regels mijn vader te laten weten dat hij niet meer welkom was. Wij konden een jaar later aan de nazi’s ontsnappen dankzij de steun van Gide en de befaamde Varian Fry. Fry had in Harvard gestudeerd, was een journalist en een schrijver; midden jaren dertig ging hij naar Duitsland om met eigen ogen te aanschouwen wat daar gebeurde. Hij zag hoe de joden werden vervolgd. Terug in Amerika zet hij samen met vrienden als de journaliste Dorothy Thompson (die ook Hitler had geïnterviewd en wist wat voor een man dat was) het Emergency Rescue Committee op. Het voornaamste doel was om zo veel mogelijk intellectuelen en kunstenaars die door Hitler met de dood werden bedreigd, naar Amerika te laten overkomen. Thomas Mann was een van de mensen aan wie werd gevraagd een lijst op te stellen van wie Fry zou moeten proberen te redden. Hij gaat in 1940 naar Frankrijk, heeft veel geld bij zich, vestigt zich in Marseille, krijgt geen enkele steun van de Amerikanen, wordt permanent in de gaten gehouden door de Gestapo, vindt mensen die voor hem paspoorten willen vervalsen en uiteindelijk zal hij met de mensen op zijn lijst over de Pyreneeën moeten reizen om via Spanje Europa te verlaten. Zo wist hij Hannah Arendt, Heinrich Mann, Marc Chagall, Marcel Duchamp, Max Ernst, mijn ouders en mij en gelukkig nog vele anderen uit de klauwen van de nazi’s te redden.
In New York begint hij opnieuw een uitgeverij en geeft hij Franse boeken uit van onder anderen Louis Aragon, Antoine de Saint-Exupéry en Vercors. Maar Amerikanen lezen geen Frans en als mijn moeder er niet was geweest… Zij maakte metalen sieraden die verkoopbaar bleken en verdiende daar meer mee dan mijn vader met zijn uitgeverij. Gelukkig is er Kurt Wolff, die mijn vader vraagt bij zijn uitgeverij Pantheon te komen werken en zorg te dragen voor de publicatie van Franse vertalingen. Kurt Wolff is de man die het werk van Kafka heeft uitgegeven en bekend heeft gemaakt. Samen gaven zij onder meer het werk uit van Jung, Malraux, Claudel, Gide en van Hermann Broch diens Der Tod des Vergil. Dat is een moeilijke roman, waarvan twee edities werden uitgebracht: een Duitse en een Engelse. Beide edities werden in een oplage van 1500 exemplaren gedrukt. De Duitse editie was onmiddellijk uitverkocht. De Engelse editie heeft daar twintig jaar over gedaan.
Er kwamen wel veel mensen bij ons op bezoek, maar ik was te jong om me er bewust van te zijn wie dat waren. Broch kwam, Hannah Arendt was een goede vriendin van de familie. Ook zij leefde toen in de marge van de Amerikaanse maatschappij en zij had lang geen academische positie. Ik kan me nog goed herinneren dat zij net haar grote boek over de oorsprong van het totalitarisme had gepubliceerd en daarover een cursus gaf. De enige deelnemers waren vijf textielarbeiders en mijn moeder en ik. Desalniettemin sprak ze alsof ze voor een volle zaal studenten op Harvard sprak.
Mijn vader overleed toen ik vijftien was aan de gevolgen van longemfyseem, waar hij al zijn hele leven last van had, en longkanker. Een jaar voor zijn overlijden schrijft hij in een brief aan Gide dat ik, ik was toen veertien, een obsessie had met politiek: ‘hij leest enorm veel kranten, tijdschriften en allerlei politieke boeken. Hij luistert naar de radio. Hij is beter geïnformeerd over lopende zaken in binnen- en buitenland dan menig politicus hier. Hij verveelt zich nooit.’ Dat klopte. In 1948, ik was toen dertien, waren er belangrijke verkiezingen en dat was het moment van mijn politiek ontwaken. Mijn hartstocht voor de politiek kwam voort uit mijn verbazingdat Amerika niet het land was dat ik dacht, of zoals het zou moeten zijn, en dat ik moest proberen dit te veranderen. Noem mij een vroegwijs kind, maar de verwachting was dat Amerika een democratie was, dat het openstond voor allerlei ideeën, dat het progressief was — en na de oorlog was het dat ook. Tussen 1944 en 1948 stond Amerika nog heel dicht bij de Europese sociaal-democratie. Op school bespraken we dit: moesten we de spoorwegen en dergelijke nationaliseren? Truman probeerde een nationale gezondheidsverzekering in te voeren, die we tot op de huidige dag niet hebben, ondanks Obama. Het kernpunt van de discussie was of Amerika West-Europa moest volgen en moest doorgaan met het beleid van de jaren dertig of een eigen weg moest gaan. Maar McCarthy kwam en die heeft alles kapotgemaakt. De Koude Oorlog heeft Amerika niet alleen politiek en militair, maar ook intellectueel veranderd, waardoor we nu zelfs niet meer weten dat Truman een nationale gezondheidsverzekering wilde invoeren. De Koude Oorlog resulteerde onder meer in een hete oorlog, Korea, maar ook die oorlog is uit het collectieve geheugen verdwenen. Met de Koude Oorlog verdween de kans dat Amerika ooit een sociaal-democratie kon worden. Ik ben socialist geworden, niet alleen omdat ik in een rechtvaardige samenleving wil leven, maar ook omdat ik me realiseerde dat dat nooit zou lukken als je niet eerst de economisch-financiële structuur verandert. En nog steeds is het zo dat als een regering niet de controle over het bedrijfsleven heeft, het bedrijfsleven de controle over de regering heeft. Dat laatste is nu maar al te waar. De Amerikaanse Democraten zijn nog rechtser dan de conservatieven in Europa. En zelfs toen Obama zo’n ondergeschikt punt als een gezondheidsverzekering wilde invoeren, gooide hij het eerst op een akkoordje met de farmaceutische industrie, met de belofte dat ze meer klanten zouden krijgen in ruil voor hun steun. Amerika is een door en door kapitalistische samenleving en geld is de factor die in alle politieke kwesties beslist.
Toen ik aan Yale studeerde, werd ik een tamelijk militante socialist. Maar eind jaren zestig was de droom min of meer voorbij. Het utopisme, de onderliggende hoop van de linkse beweging had opgehouden te bestaan. We kregen niet de steun van de arbeiders en de discussie over sociale vooruitgang was verzand.

Ik ben uitgever geworden omdat mij dat een goede manier leek om mensen op andere gedachten te brengen, hun intellectuele horizon te verbreden en te leren zelfstandig te denken. Toen ik in 1961 aan de slag ging bij Pantheon, kon ik me nog laten leiden door het verlangen goede boeken uit te geven. Wij hebben Pasternak uitgegeven, ik heb het werk van Michel Foucault in Amerika geïntroduceerd, ik bracht Georg Kennan uit, Eduardo Galeano… Maar Pantheon was al in handen van Random House en langzaam maar zeker werd de uitgeverswereld geïnfiltreerd door lieden die uitsluitend aan geld, veel geld konden denken. Je kreeg niets minder dan de censuur van de markt. De gedachte dat een boek geen bestseller zou worden, was voldoende reden om een boek niet uit te geven. Uitgeverijen werden coöperaties en een redacteur werd verplicht voor minimaal een miljoen dollar aan contracten binnen te halen. Dat een boek een belangrijk maatschappelijk onderwerp behandelde, was van nul en generlei waarde. Mijn vriend Klaus Wagenbach, zelf uitgever in Duitsland, heeft gelijk: in een echte uitgeverij heb je geen marketingmensen nodig, maar gepassioneerde mensen die over kennis beschikken. En de fixatie op grote getallen hoort daar ook niet thuis. Noch van het werk van Kafka, noch van dat van Brecht en ook niet van Nietzsche werden tijdens hun leven meer dan 600 exemplaren verkocht! Toen ik in 1990 met een voorjaarsaanbieding kwam met daarin de boeken van Claude Simon en Carlo Ginzburg, kreeg ik van de baas van Pantheon de vraag wat voor zin het heeft om boeken uit te geven waarvan je weet dat de oplage maar klein zal zijn. Toen wist ik dat ik maar beter kon vertrekken.
Ondertussen hebben de grote uitgeverijen al lang hun intellectuele status verloren. Net als trouwens een keten als Barnes & Noble. Dat zijn geen echte boekhandels. Een boekhandel is een zaak waar je de boeken vindt waarvan je niet wist dat je ze zocht en die je koopt omdat daar een boekverkoper staat met kennis en overtuigingskracht. Toen ik jong was, had je in New York honderden boekhandels. Zij vormden een vitaal element in de stad. Die zijn nu op een handvol na allemaal verdwenen. En Barnes & Noble, na met hun kortingen eerst de kleine boekhandels kapot te hebben gemaakt, verdwijnt nu ook. En de computer en de kindle lossen niets op. Het is volgens mij onmogelijk Oorlog en vrede op zo’n apparaat te lezen, want wat is een boek? Een boek is totaal verschillend van alle andere media. Een boek is het enige medium waarin een lang en diepgravend betoog of verhaal kan worden gepresenteerd. Dat vereist een bepaalde vorm en een bepaalde concentratie die de technologie niet biedt. In tegenstelling tot de televisie heb je voor een boek helemaal geen massaal publiek nodig. Maar als de boekenwereld in zijn bestaan wordt bedreigd, dan wordt onze democratie bedreigd. Boeken zijn namelijk een essentieel onderdeel van de vrijheid van gedachtevorming en vrijheid van meningsuiting. Ik word echter bemoedigd door de vele kleine uitgeverijen die er zijn en die worden gedreven door jonge mensen. Maar je moet jong en vol energie zijn om hier aan te beginnen en het vol te houden. En gelukkig zijn er individuele auteurs die ook hun verantwoordelijkheid nemen en onafhankelijke uitgeverijen willen steunen. Zo heeft Kurt Vonnegut ooit Bertelsmann verlaten en daarna de Seven Stories Press jarenlang met zijn werk overeind gehouden. Studs Terkel heeft mij op een fantastische wijze gesteund toen we met de The New Press begonnen.
Ik heb van het leven geleerd dat ik te optimistisch ben geweest. Ik heb te veel illusies gehad over wat ik dacht dat het geval zou zijn en wat er zou moeten gebeuren, maar dat was niet zo. Dat geldt voor de politiek, onze maatschappij en waar ik mijn leven aan heb gewijd: de wereld van het boek.

 

© Nexus Instituut 2013
© Rob Riemen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum