Leesfragment: De rode loper

27 november 2015 , door Thomas Rosenboom
| |

1 november verschijnt de nieuwe roman van Thomas Rosenboom, De rode loper. Wij publiceren het eerste hoofdstuk voor van Rosenbooms grote roman over schijn en liefde: 'Zoals hij het dicteerde en de ander het noteerde, leek het wel of Eddie al journalist was en hem interviewde. Nadat die het opschrijfboekje weer had opgeborgen stak hij hem een hand toe. Lou drukte die onwillekeurig maar met bevreemding; nooit eerder had hij een leeftijdgenoot een hand gegeven, alleen volwassenen deden dat.'
N.B. Rosenboom laat zich 24 november interviewen door Jeroen Vullings, in Haarlem.

Lou Baljon, jong in de jaren zeventig, is iemand die wel beweegt, maar zonder werkelijk van zijn plaats te komen. Na een leven als roadie en opnametechnicus in een kleine provincieplaats begint hij een bioscoop in een gekraakte garage. Opnieuw dreigt de tijd hem in te halen, maar dan krijgt hij een idee dat juist volmaakt past bij de moderne tijd: hij geeft het publiek de hoofdrol. Het succes is enorm, en brengt hem in contact met een ongrijpbare jonge vrouw, die in zichzelf gevangen zit als een prinses in een torenkamer. Om haar te bevrijden en voor zich te winnen, zet Lou nog eenmaal de middelen van zijn verleden in.

De rode loper is de nieuwe, meesterlijke roman van Thomas Rosenboom, over een man die meer verloren heeft dan hij bezit, maar tegen de stroom in blijft zoeken naar geborgenheid.  

Hoofdstuk 1

Aspiraties

Het laatste examen was afgelopen, de lichting van ’73 dromde naar buiten, rookwolken en lachgolven stegen op naar de lege, blauwe lucht boven het Arnhems Lyceum. Een jongen van buitengewoon fors postuur, Lou Baljon, maakte zich los uit het gedrang en ging op de rand van het bordes een sigaret rollen. Hij had lang, wit en wattig haar, een vol gezicht met een vlasbaardje, en droeg een houthakkershemd en cowboylaarzen. Het was heet, het vloei scheurde tussen zijn zwetende vingers, hij begon opnieuw.
Wat later kwam een andere jongen schrijlings op zijn brommer tegenover hem zitten, Eddie van de Beek. In tegenstelling tot Lou had hij juist een scherp gezicht, was hij bijzonder tenger, had hij een oude maar geklede regenjas aan, en was zijn halflange haar donker, dik en sluik. Het enige wat Lou van hem wist was dat hij niet in Arnhem maar in Zevenaar woonde, een provinciestadje tien kilometer verder, dicht bij de Duitse grens; daar reed hij na de laatste les altijd onmiddellijk naar terug, terwijl Lou zelf dan meestal naar de repetitieruimte van Shout ging. Zo kwam het dat ze allebei geen schoolvrienden hadden en ook elkaar nauwelijks kenden, maar vlak voor het examen vanmiddag waren ze erachter gekomen dat ze eenzelfde toekomst voor zich zagen, een onderwerp om nu nader te bespreken: waar alle andere leerlingen een studie gingen doen aan universiteiten en hogescholen door het hele land, daar wilden zij iets anders, iets originelers, tegen de stroom in, weg van het gebaande pad – zij gingen in de bijstand.
‘Een ideale uitkering,’ zei Eddie, terwijl hij zijn ellebogen op het stuur plaatste. ‘Iets hoger nog dan een studiebeurs, je zit meteen ook in het ziekenfonds, en je behoudt je vrijheid.’
Lou knikte. ‘Dat laatste gaf voor mij de doorslag, je kunt er tenminste nog wat naast doen.’
‘Heel belangrijk... je moet er je eigen invulling aan geven... zelf wil ik bijvoorbeeld journalist worden.’
‘Ik word roadie bij Shout,’ zei Lou. Hij stak zijn sigaret aan en inhaleerde diep. ‘Ik hang al een tijdje om de band heen, maar vanaf morgen ben ik er eerste roadie.’
Shout behoefde geen toelichting, de bekendste popgroep van Arnhem had vorig jaar nog op het schoolfeest gespeeld, maar aan het gezicht van Eddie zag hij wel dat die niet wist wat een roadie was.
‘Dan ga ik over het materiaal,’ vervolgde hij. ‘Shout heeft een eigen geluidsinstallatie en bus, een rode Mercedes met op de zijkanten in witte letters de naam van de band. Voor elk optreden wordt die installatie vanuit de oefenruimte de bus ingeladen, ter plaatse weer uitgeladen en op het podium opgebouwd, en na afloop gebeurt datzelfde nog eens in omgekeerde volgorde. Dat wordt mijn werk, en ik wil de bus ook zelf gaan besturen; zo gauw ik in de bijstand zit begin ik met rijles.’
Het leek Eddie prachtig, een leven in de muziek te midden van gelijkgestemden, als journalist zou hij juist overal alleen voor komen te staan – maar wilde Lou niet ook zelf gitaar spelen?
‘Nee, daarvoor zijn mijn handen te groot, met mijn dikke vingers kan ik nauwelijks een sigaret draaien, ik ben meer het type roadie... En jij, speel jij gitaar?’ Eddie had dat wel gewild, op zijn dertiende verlangde hij hevig naar een gitaar, maar toen hij die voor zijn verjaardag vroeg kreeg hij een ukelele.
‘Jezus... een ukelele... nooit aangeraakt zeker?’
‘Ik moest wel... bij die ukelele hoorde ook ukeleleles...’ ‘Maar thuis?’
Thuis was er ook geen ontkomen aan geweest: ‘Mijn vader speelt namelijk accordeon... dus dat werd... samen musiceren...’
Lou probeerde het zich voor te stellen, vader en zoon op accordeon en ukelele. ‘Freaky,’ vond hij.
‘Far out,’ zei Eddie. Zijn mond was dunner geworden bij de herinnering, zijn ogen hadden zich vernauwd. Hij haalde een pakje sigaretten uit de binnenzak van zijn regenjas en stak grijnzend op. ‘Ik zie nog de voet voor me waarmee mijn vader altijd de maat op de grond tikte... heel krachtig deed hij dat, om de tel... Sindsdien ben ik mijn belangstelling voor muziek kwijtgeraakt, zelfs voor popmuziek...’ Hij wendde zijn gezicht af naar het schoolpad waarover de eerste leerlingen zich begonnen te verwijderen.
Inmiddels, heel geleidelijk aan, was het uitgelaten gelach op het bordes verstild tot een ernstig geroezemoes; iedereen stond op de drempel van een nieuw leven en de volwassenheid.
‘Ga je op kamers?’ vroeg Lou, om het gesprek een andere richting te geven.
Eddie slikte, knikte, keek hem weer aan.
‘In Arnhem of Zevenaar?’
‘Zevenaar. Als journalist kun je natuurlijk beter in Arnhem wonen maar ik heb een vriendin in Zevenaar. Zij is daar wijkverpleegster en kan niet weg.’
Om de een of andere reden overviel het Lou dat Eddie een vriendin had. ‘Dus eh... dus jij...’
‘Dat doe ik wel eens, ja,’ ried Eddie razendsnel zijn gedachten; hij was weer helemaal hersteld. ‘Dat hoort erbij, nietwaar?’
Lou bekende dat hij het ook wel eens deed, maar dan met wisselende meisjes, en hij ging ook op kamers maar dan in Arnhem. Tegelijk met het ingaan van de bijstand volgende maand, daags na de diploma- uitreiking, kon hij een ruime zolder betrekken achter het station. Voor de verhuizing had hij de bus van Shout geregeld, die in de nieuwbouwwijk waar hij woonde heel wat opzien zou baren.
‘Dat wordt een glorieuze ontsnapping,’ begreep Eddie, ‘vanuit huis met de bus van de band recht de bijstand in! Maar pas op, veel mensen hebben er problemen mee, het is niet onomstreden wat wij gaan doen, mijn ouders bijvoorbeeld vinden mij er te jong voor, maar dan zeg ik dat ik er nog veel eerder in had gekund, vanaf mijn zestiende al, want dan ben je niet meer leerplichtig. Als ik toen van school was gegaan zou ik werkloos zijn geweest, en volledig gekwalificeerd voor de bijstand...’
‘Op je zestiende al; dat noem ik talent!’
‘Toch blijft onze keuze controversieel, we moeten voorbereid zijn op het commentaar van anderen. In wezen komt dat altijd op hetzelfde neer: we zouden lui zijn en niets willen... Maar we willen toch juist wel iets?’
‘We willen in de bijstand.’
‘Jawel, maar we willen ook de muziek en de journalistiek in! En verder zouden we maar op de staatskas drukken. Maar een student drukt toch ook op de staatskas? Een student medicijnen kost per jaar honderdduizend gulden en betaalt misschien tweeduizend gulden collegegeld – geen klein verlies voor de staatskas. En als hij uiteindelijk afstudeert wordt het nog erger: dan gaat hij in een ziekenhuis werken en krijgt hij voor de rest van zijn leven een prachtig salaris... ook uit de staatskas! Voor andere studies geldt iets dergelijks: het is mooi om je eigen geld te verdienen, maar als een pas afgestudeerde een baan vindt stoot hij tegelijk een ander uit de markt, ik bedoel: er zijn toch helemaal geen vacatures voor academici die onvervuld blijven? Ze staan er juist voor in de rij, nu al, en moeten wij die rij dan nog langer maken? Als wij zouden zijn gaan studeren wordt de werkgelegenheid echt niet groter hoor, kortom, door in de bijstand te gaan besparen we de overheid veel meer geld dan we kosten... eigenlijk zijn we een soort vrijwilligers... er zou wel iets meer waardering voor mogen bestaan...’
Lou had het nog nooit zo bekeken, en hij bedacht dat Eddie niet alleen een scherp gezicht, maar ook een scherp inzicht, een scherpe tong en ongetwijfeld ook een scherpe pen had. ‘Als je dit opschrijft heb je al een artikel,’ zei hij.
‘Ja, die kant wil ik ook op... achtergrondverhalen, kritische stukken over politiek en cultuur, af en toe een reportage... maar waar het om gaat is dat we met een gerust geweten de bijstand in kunnen.’
‘Bovendien moeten we wel,’ zei Lou. ‘We hebben immers geen werk!’
‘Zo is het! Daarom is de bijstand ons ook zo op het lijf geschreven! Als we werk hadden gehad gingen we er natuurlijk niet in, maar nu wel, per onmiddellijk en zonder voorbehoud!’
Het bordes raakte stilaan leeg. Sommige leerlingen verdwenen in groepen over het schoolpad, andere in paren, en nog weer andere alleen. Steeds nadrukkelijker bleven Lou en Eddie zo over, als twee jongens die vrienden werden.
‘Wat voor baan ga jij opgeven?’ vroeg Eddie na een korte stilte.
‘Baan? Ik wil helemaal geen baan, ik wil bijstand!’
‘Zeker, maar bij de inschrijving straks moet je aangeven wat voor werk je zou willen doen, en dan gaat de Sociale Dienst een baan voor je zoeken. Daarbij moet je het ze natuurlijk zo moeilijk mogelijk maken, daarom ga ik zeggen dat ik molenaar wil worden.’
‘Dan doe ik schaapherder,’ zei Lou, die dit voor het eerst hoorde, ‘of anders bijrijder...’
‘Bijrijder?’
‘Ja, je ziet toch nooit een bijrijder naast een vrachtwagenchauffeur zitten? Volgens mij bestaan die helemaal niet.’
Het leek Eddie een heel verstandige en veilige keuze, misschien deed hij ook wel bijrijder.
Het bordes was nu helemaal leeg, over de bijstand viel niets meer te zeggen, om nog wat te toeven staken ze een nieuwe sigaret aan en keken ze zwijgend uit over het schoolpad dat door de zitweide naar de straat liep. Daar was de maatschappij.
‘Ga jij nog naar de diploma-uitreiking?’ vroeg Lou – het zou een laatste gelegenheid zijn om elkaar terug te zien, maar Eddie was het niet van plan: iedereen ging daar al naartoe, dat diploma werd wel opgestuurd, en eigenlijk had hij het ook helemaal niet nodig.
Een paar trekken nog, toen kwam er een leraar naar buiten die naar zijn auto liep en voelden ze dat het was afgelopen.
‘Goed, geef nog even je adres, dat van je kamer,’ zei Eddie, terwijl hij een opschrijfboekje en een pen uit zijn binnenzak haalde.
Lou gaf het, met de opmerking dat hij waarschijnlijk de meeste tijd in de oefenruimte van Shout zou doorbrengen.
‘Geef dat adres dan ook maar.’
Zoals hij het dicteerde en de ander het noteerde, leek het wel of Eddie al journalist was en hem interviewde. Nadat die het opschrijfboekje weer had opgeborgen stak hij hem een hand toe. Lou drukte die onwillekeurig maar met bevreemding; nooit eerder had hij een leeftijdgenoot een hand gegeven, alleen volwassenen deden dat.
‘Oké,’ zei Eddie, en hij trapte zijn brommer aan.
‘Tabee,’ zei Lou, en even nog bleef hij zitten om te zien hoe Eddie zonder omkijken wegreed, voor de laatste keer van het Arnhems Lyceum naar Zevenaar, net zoals hijzelf het volgende moment voor de laatste keer van school naar de oefenruimte in de binnenstad liep.

Copyright © 2012 Thomas Rosenboom
Copyright auteursportret © Linette Raven

Uitgeverij  Querido

 

pro-mbooks1 : athenaeum