Leesfragment: 533

17 september 2016 , door Cees Nooteboom
| |

22 september verschijnt Cees Nootebooms 533. Een dagenboek. Wij publiceren voor!

Vijfhonderddrieëndertig dagen uit het leven van een groot schrijver, met zijn dagelijkse zorg voor zijn huis en zijn planten, zijn gedachten over de wereld en zijn plek in het universum. Wanneer de kosmopoliet Cees Nooteboom op zijn geliefde Menorca is, staat hij met beide benen in de vruchtbare aarde, omgeven door zee, palmen en cactussen. Maar zijn blik strekt zich ook ver voorbij de horizon uit, oplettend en nieuwsgierig als hij is. Met scepsis kijkt hij naar een Europa dat dreigt uiteen te vallen, hij overdenkt de dood van David Bowie, hij ziet de sterren en voelt de vergetelheid. Een man en zijn eiland. 533 is een onvergetelijk lyrisch boek, een onmisbare nieuwe Nooteboom.

 

1

De bloemen van cactussen zijn onvergelijkbaar met andere bloemen. Ze zien eruit alsof ze een overwinning behaald hebben, en, vreemd genoeg, alsof ze het liefst vandaag nog gaan trouwen, maar met wie is niet duidelijk. Mijn oudste cactus, die hier al was toen ik veertig jaar geleden kwam, bestaat uit tegenstellingen, alsof hij allerlei verschillende leeftijden heeft. Hij heeft van die grote bladeren die je natuurlijk geen bladeren kunt noemen, het zijn meer grote uitgestoken handen zonder vingers, ovale vormen, groen en massief, vol kleine stekels, het cliché van de cactus in een Mexicaans landschap. Ik weet niets van cactussen. Zij waren hier de inwoners, de indringer ben ik. Ze staan op verschillende plaatsen, er is een verwaarloosd deel van de tuin achter mijn studio, waar zij de alleenheersers zijn. Op een andere plek staat de cactus van de tegenstellingen. Aan het uiteinde van wat later een vrucht zal zijn die hier chumba heet, in Frankrijk figue de Barbarie, zit nu, in de zomer, een gele bloem. Sommige bladeren, ik blijf ze maar zo noemen, zijn van uitgedroogd leer, maar soms hebben ze op andere plaatsen ook kleine handen van een helder en levendig groen, als je de stekels eruit haalt kun je ze fijnsnijden en eten. Hun grote dode handen laten ze vallen, ze zijn verrassend zwaar. Als ik de tuin aan het doen ben, het wegharken na een storm van alles wat er van de bomen valt, raap ik ze voorzichtig op, het beste met handschoenen. Dan gooi ik iets wat dood is weg, maar als ik dichterbij kom zie ik dat de plant, een man die veel groter is dan ik, naar onder toe van hout geworden lijkt, dood, droog en zwaar, nieuwe kleine handen aan die dode materie krijgt. Dat bedoel ik met tegenstellingen, alsof ik al voor een deel uit dode materie zou bestaan en tegelijkertijd nieuwe ledematen zou krijgen, al weet ik niet hoe ik me dat voor moet stellen. Wat zou een equivalent kunnen zijn van die gele bloem?
Vorig jaar, nadat ik een reis door de Atacamawoestijn gemaakt had in het noorden van Chili, besloot ik een aantal cactussen in mijn Spaanse tuin te planten. Aan de andere kant van het eiland is een tuincentrum. Toen ik vroeg naar cactussen wees iemand me op een enorme fallische, harige plant die een stuk boven me uitstak. Er was geen enkele mogelijkheid om die in mijn auto te krijgen, maar in zijn buurt bevond zich een klein leger van alles wat door de verkopers ook als cactus werd aangeduid, en dat was veel, officieren en soldaten in zeer verschillende uniformen. Elke keer als ik bij een volstrekt andere vorm vroeg hoe die of deze heette was het antwoord onvermijdelijk cactus, en zo staan er nu een stuk of zes in mijn tuin, of wat daarvoor door moet gaan. Ze hebben op een uitzondering na de winter overleefd, en het is uitermate moeilijk ze te beschrijven. In zijn Zibaldone zegt Leopardi dat de dichter niet alleen de natuur moet imiteren en perfect beschrijven, maar dat hij dat ook op natuurlijke wijze moet doen. Ga er maar aan staan. Ze lijken eigenlijk in niets op de cactussen die hier al waren, de oerinwoners. Een is een zeegroene, plantaardige kleine zuil die tot aan mijn knieën komt, met de cactusboeken die ik gekocht heb ga ik proberen achter hun namen te komen, maar het is niet eenvoudig. Een andere verdeelt zich na een kleine meter in een stuk of wat zijtakken en gaat daarna gewoon door naar boven. Maar waarom zeg ik takken? Ze lijken nog het meest op een deel van de stam dat een zijweg genomen heeft. En stam is misschien ook niet het juiste woord. Een cactus die zich ook zijdelings voortzet. Xec, die ook niet weet hoe hij of zij heet, beweert dat hij heel groot kan worden. Ik meen dat ik die vorm wel eens in een reclame voor tequila gezien heb. Maar misschien was het wel een etiket op een fles, en heeft een alcoholische nevel mijn blik verduisterd. Dan is er ook nog een knolvormige, nogal lompe, in segmenten verdeelde kogel uit de Eerste Wereldoorlog met oneindig veel stekels, zodat de schildpadden bij hem uit de buurt blijven. In segmenten verdeeld, is dat wel de goede uitdrukking? Hoe deed Von Humboldt dat, hoe beschrijf je een object dat groen is, dat door een aantal, een stuk of veertien, scherpe inkepingen zijn euclidische vorm van kegel verloren heeft en daar dicht bij de aarde gevaarlijk en machtig staat te zijn en de hemel weet wat duidelijk probeert te maken doordat de stekels die hij overal heeft aan zijn bovenkant een kleur van diep karmozijn hebben? Maar, eerste les, ik mag geen stekels zeggen, hoe venijnig geslepen ze er ook uitzien, en hoe groot ze ook zijn. Een cactus heeft doornen. Humboldt keek natuurlijk naar kenmerken, geslacht, voortplantingsmogelijkheden, verwantschappen. Daar heb ik het instrumentarium niet voor, alles wat ik heb is mijn prima vista, en de armoede van mijn taal. Want als ik zeg groen, wat bedoel ik daar dan mee? Hoeveel kleuren groen zijn er? Als ik alleen naar mijn zes nieuwe cactussen kijk en hun kleuren wil benoemen word ik de meester van het bijvoegelijk naamwoord.
Hoe dan ook, ik heb een kleine enclave voor ze gebouwd die aan één kant begrensd wordt door een oeroude muur van gestapelde stenen, pared seca, en aan de andere door een aantal stenen van hetzelfde soort als die van de muur die ik op de bruine grond gelegd heb als een poreuze grens waar de schildpadden zich niets van aantrekken. Ze kunnen natuurlijk niet hoger komen dan de onderste bladeren, maar de wonden van hun beet zijn al even grillig als de vormen van sommige planten zelf. Om de cactussen heen heb ik andere succulenten geplant, die wij in het Nederlands vetplanten noemen, een ervan, een van de vele soorten aeonia, heeft diepzwarte glanzende bladeren die zo schitterend rond een middelpunt gearrangeerd zijn dat je vanzelf in symmetrie en harmonie als bedoeling gaat geloven. Het zwart van zijn bladeren is zo intens en eigenlijk wellustig dat hij het optimale sieraad zou zijn op het graf van een jonggestorven dichteres. En al houd ik dan van mijn schildpadden, vanochtend zag ik de oude, een aartsvader die hier ook al oneindige jaren de winters zonder mij overleeft, uit alle macht proberen met zijn oudemannentanden de harmonie van die wiskundige symmetrie te doorbreken door er pervers in te bijten, heiligschennis.
Maar hoe straf je een schildpad die hier veel oudere rechten heeft dan ik? Schildpadden hebben bij mijn weten geen jaarringen, dus ik heb geen idee hoe oud hij is, en naar vermaningen luistert hij ook niet. Wat ik het liefst zou willen: vanuit zijn perspectief naar mij kijken, om te zien hoe zoiets eruitziet. Een soort ontzaglijk hoge, bewegende toren die, als daar duidelijk om gevraagd wordt, voor water kan zorgen. In het heetst van de zomer komt hij soms op het terras en duwt tegen mijn voet. Dan sproei ik water over de stenen, dat likt hij traag en grondig op. De stenen die ik vorig jaar rond de planten gelegd heb om de onderste bladeren tegen zijn aanvallen te beschermen heeft hij millimeter na millimeter als een levende bulldozer opzijgeschoven.

Niet alleen van cactussen, ook van schildpadden weet ik weinig, al vind ik dan dat ze sommige dingen gemeen hebben, weerbarstigheid, eigenzinnigheid, misschien zelfs het materiaal waaruit ze gemaakt zijn, alles hard en taai. Schilden en doornen zijn afweermiddelen, de poot van een schildpad voelt net zo aan als de huid van sommige cactussen, en mijn schildpadden leggen hun eieren onder de grond, alsof ze zelf ook denken dat ze planten zijn. Ze kunnen lang zonder water maar weten mij te vinden als ze toch dorst krijgen. Misschien denken ze wel dat ik water ben. Het geheim van cactussen en water moet ik nog oplossen, een mysterie van te veel of te weinig. Ik was hier tot oktober, daarna kort in december. Jabi, de buurman, zegt dat het veel geregend heeft deze winter. Maar in woestijnen, waar ze vandaan komen, regent het niet of nooit. Hier heeft het vannacht, na een elektrisch onweer, zwaar gehoosd. De ficus en de vijgenboom is dat zo te zien goed bevallen, de bladeren glanzen. De cactussen laten niets weten, in ieder geval niet iets wat ik begrijp.
Ze tonen de eigenaardigheid van hun vorm alsof het hun plicht is, wat natuurlijk ook zo is. Ze gehoorzamen hun DNA zoals hun voorouders dat al een eeuwigheid gedaan hebben, een wetboek dat ooit voor ze geschreven is en waaraan ze zich houden, paragraaf voor paragraaf. Of hebben ze het ooit, in een tijd van voor de herinnering, zelf geschreven en in eindeloze processen en jurisprudentie aangepast? Op dat soort vragen antwoorden ze met een onverbiddelijke zwijgzaamheid. Bomen waaien, struiken buigen, wind ruist, maar aan dat soort conversatie doen cactussen niet. Het zijn monniken, hun groei is onhoorbaar, als ze geluid maken zijn mijn oren niet zo ingericht dat ik ze kan horen, hun vorm is hun doel, dat wist Aristoteles al. Dat ik ze kan zien kan ze waarschijnlijk niets schelen.

Nooteboom Chumba
Afb. 1 – Chumba: de vrucht van de vijgencactus

2

Op de dag dat ik aankwam verscheen na een paar uur Xec met een boek over de dood.
De post had het buiten neergelegd, ten prooi aan de regen. Hij had het boek gered.
Daarna bespraken we zijn werk. Hij is een negatieve beeldhouwer, hij verandert de vormen van bomen, zodat de tuin meer licht krijgt. Een half leven geleden heb ik palmen geplant, ze kwamen tot mijn knieën. Jarenlang heb ik de dode palmtakken zelf afgezaagd, tot ik het niet meer kon. De boom – het zijn er twee – te hoog, en ik te oud.
Palmtakken, ze horen bij Palmpasen, de zondag voor Pasen, de intocht van Jezus in Jeruzalem, mensen langs dewegwuivenmet palmtakken.Op Palmpasen werden de palmtakken gewijd, dan kreeg je een palmtakjemee naar huis, eenminiatuur die niet op een echte palmtak leek, want de plek waar die aan de boom vastzitten, het deel dat je af moet zagen, zit vol dolken waar je je lelijk aan kunt verwonden. ’s Winters houdt Xec een oogje op de tuin, een vreemd amalgaam van eigenzinnige bewoners, die mij opgewacht hebben toen ik hier meer dan veertig jaar geleden verscheen. Een deel van die bevolking is sindsdien uitgestorven, het is geen clement klimaat, en een tuin zonder tuinman heeft het moeilijk op een eiland waar de wind een bazige heerser is die soms vanuit het noorden aan komt razen en het zout van de zee meebrengt. Xec is jong en sterk, hij kwam met zijn kleine dochter, en het komt door het boek dat hij meebracht dat ik hem die dag met de dood associeerde. Het is een boek van Canetti, die niet dood wilde, maar dat is op zichzelf niet genoeg om een tuinman met de dood te associëren. Het kwam door iets anders. Ik vroeg hem waarom hij de lelies niet verwijderd had die zich altijd heerszuchtig tussen de aeonia proberen te dringen. Dat hadden we afgesproken. Die lelies, ik noem ze zo omdat ik niet weet hoe ze echt heten, schijnen te bloeien als ik er niet ben, dat alleen al is een reden om een hekel aan ze te hebben.Maarhoebeschrijf je eenhekel?Danmoet je beginnen met de aeonia zelf, vetplanten die als een klein leger tegenover het terras gegroepeerd staan, naarhethuis toegekeerd,het eerstewat ikzie als ikde dag begin.Het is een simpel volk.Heldergroene bladeren, mooimathematischinhet rondgerangschikt, stevige substantie, ze hebben hun bestaansrecht verdiend door er al die tijd,meestal in eenzaamheid, gewoonteblijvenstaan. De lelies zijnindringers, lange dunne, omhoogstrevende bladeren, die aan hardnekkige, verbeten knollen vastzitten die je er haast niet uit krijgt zonder de helft van de aeonia mee te nemen, ik heb er een halve rug aan verloren. Xec had beloofd dat hij ze eruit zou halen op het ogenblik dat de grond iets toeschietelijker was en ik aan de andere kant van de wereld rondzwierf.

[...]

 

Copyright © 2016 Cees Nooteboom

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum