Leesfragment: De Argonauten

11 november 2016 , door Maggie Nelson
|

In oktober verscheen De argonauten (The Argonauts, vertaald door Nicolette Hoekmeijer) van Maggie Nelson. Lees bij ons een fragment.

In deze genderbending memoires komt cultuurcritica Maggie Nelson met frisse, krachtige en hoognodige overpeinzingen over seksualiteit, verlangen en ‘familie’, en de beperkingen en mogelijkheden van zowel de liefde als de taal. In De Argonauten staat een liefdesgeschiedenis centraal: de relatie van de auteur met de kunstenaar Harry Dodge. Nelson laat ons van binnenuit zien hoe het is om verliefd te worden op Dodge, die genderfluïde is. Ze neemt ons mee op de lange weg van een zwangerschap, en ze toont ons de ingewikkelde en de mooie kanten van een gezin dat afwijkt van de norm. Nelson pleit voor radicale individuele vrijheid en de waarde van de zorg voor een gezin – je zou het de strijdkreet kunnen noemen van dit oorspronkelijke, wijze boek dat geen onderwerp schuwt en geen concessies doet.

N.B. op 18 november in Spui25 een ode aan De Argonauten, u kunt hierbij aanwezig zijn.

 

Dat hormonen de sensatie kunnen oproepen van wind, of van vingers op je huid, of dat ze opwinding plots kunnen doen omslaan in misselijkheid is een groter mysterie dan ik kan volgen of doorgronden. De geheimen van de psychologie verbleken erbij, zoals de evolutie me in spirituele zin ook voorkomt als oneindig veel dieper dan het boek Genesis.

Onze lichamen werden vreemder, voor onszelf, voor elkaar. Jij kreeg stugge haartjes op nieuwe plekken; er verschenen nieuwe spierwelvingen bij je heupen. Mijn borsten waren meer dan een jaar pijnlijk, en hoewel ze nu geen pijn meer doen, heb ik nog altijd het gevoel dat ze aan een ander toebehoren (en in zekere zin is dat ook zo, aangezien ik nog borstvoeding geef). Jij was jaren een stone butch; nu trek je je shirt uit wanneer je maar wilt, vertoont je met gespierd, ontbloot bovenlijf in het openbaar, gaat zo hardlopen – zwemmen, zelfs.

Door het testosteron heb je plotselinge uitbraken van hitte, een puberaal uitbotten, waarbij je seksualiteit neerdaalt uit het labyrint van je geest en uitwaaiert als een populier in een warme wind. Je vindt de veranderingen prettig, en ziet ze ook als een soort compromis, een strijd om zichtbaarheid, zoals in je tekening van een spook dat uitroept: Zonder dit laken zou ik onzichtbaar zijn. (Zichtbaarheid maakt dingen mogelijk, maar tegelijk ordent het: het ordent gender, het ordent genre.) Door de zwangerschap maak ik voor het eerst langdurig kennis met het weifelende, het trage, het uitgeputte, het onbekwame. Ik had altijd gedacht dat baren me het gevoel zou geven onoverwinnelijk te zijn, groots, zoals bij fisten. Maar zelfs nu – twee jaar later – lijkt mijn binnenste nog altijd te sidderen, maar dan niet van verlangen. Ik begin langzaam te berusten in het idee dat dit gevoel voorgoed veranderd zou kunnen zijn, dat het aan mij is, aan ons, om met deze gevoeligheid om te gaan. Kan kwetsbaarheid even opwindend zijn als bravoure? Ik denk van wel, maar moet soms erg zoeken naar de manier waarop. Telkens wanneer ik betwijfel of ik daar ooit in zal slagen, verzekert Harry me dat het ons zal lukken. Dus gaan we door, vinden onze lichamen elkaar keer op keer, terwijl zij – wij – er al die tijd al zijn geweest, hier, op deze plek.

Om redenen die ik nu nauwelijks meer kan begrijpen, moest ik even huilen toen onze eerste echolaborant – de aardige, op het oog homoseksuele Raoul, die een speldje met een kronkelend zaadje op zijn witte jas droeg – ons met twintig weken vertelde dat we een jongetje zouden krijgen, geen twijfel mogelijk. Ik denk dat ik ergens afscheid van moest nemen – de fantasie van een feministische dochter, de fantasie van een miniversie van mezelf. Iemand van wie ik het haar kon vlechten, iemand die een femme-bondgenoot zou kunnen zijn in een huishouden dat verder bestond uit een aandoenlijke jongens-terriër, mijn beeldschone, branieachtige stiefzoon en een levenslustige butch aan het testosteron.

Maar dat was niet mijn lot, noch dat van de baby. Binnen vierentwintig uur nadat we het nieuws hadden vernomen, was ik overstag. De kleine Agnes zou de kleine Iggy worden. En ik zou hartstochtelijk veel van hem houden. Misschien zou ik zelfs zijn haar vlechten! Zoals jij me op weg naar huis, na die echo, voorhield: Hé, ik ben ook als vrouw geboren, en kijk hoe dat heeft uitgepakt.

Hoewel ik me kan vinden in Sedgwicks stelling dat ‘vrouwen en mannen meer met elkaar gemeen hebben dan appels en peren, dan rationaliteit en rozijnen, dan op en neer, of dan 1 en 0’, verbaasde het me dat mijn lichaam in staat was een mannelijk lichaam te maken. Veel vrouwen die ik ken hebben iets soortgelijks gezegd, al weten zij ook wel dat dit een van de meest alledaagse wonderen is. Terwijl mijn lichaam het mannelijke lichaam maakte, voelde ik het verschil tussen mannelijk lichaam en vrouwelijk lichaam steeds verder afvlakken. Ik maakte een lichaam dat anders was, maar een meisjeslichaam zou ook anders zijn geweest. Het voornaamste verschil was dat het lichaam dat ik maakte uiteindelijk uit me zou glippen en een autonoom lichaam zou zijn. Wezenlijke intimiteit, wezenlijk verschil. Beide in het lichaam, beide in het bekken.

Ik moest destijds steeds denken aan wat de dichteres Fanny Howe ooit heeft gezegd over het krijgen van bi-raciale kinderen, over dat je wordt wat er in je groeit. Maar Howe mocht dan misschien het gevoel hebben gehad dat ze zelf steeds ‘zwarter’ werd terwijl ze zwanger was van haar kinderen, ze bleef zich er terdege van bewust dat de buitenwereld klaarstond om – met grote gretigheid – het kleurverschil te benadrukken. Zij is haar kinderen en haar kinderen zijn haar. Maar de kinderen weten net zo goed als zij dat ze niet hetzelfde lot delen.

Deze scheidslijn gaf Howe het gevoel dat ze een dubbelspion was, met name in exclusief blanke gezelschappen. Ze herinnert zich bijeenkomsten van eind jaren zestig, waar blanke liberalen openlijk spraken over ‘hun angst voor zwarten en hun beeld van zwarten, en dan moest ik ze vertellen dat mijn man en mijn kinderen zwart waren, waarna ik me haastig uit de voeten maakte’. Deze scène blijft niet beperkt tot de jaren zestig. ‘Deze situatie heeft zich zo vaak herhaald, in zoveel verschillende vormen, dat ik me inmiddels altijd op de een of andere manier uitspreek zodra ik een ruimte betreed met alleen maar blanken, zodat iedereen weet “aan welke kant ik sta”,’ zegt Howe. ‘Op dat soort gelegenheden voel ik, meer dan waar of wanneer ook, dat mijn huid wit is maar mijn ziel niet, alsof ik me heb gecamoufleerd.’

Harry laat me delen in een geheimpje: mannen zijn aardig tegen elkaar in het openbaar. Ze groeten elkaar, ‘hey’, of ze knikken even wanneer ze elkaar op straat passeren.

Vrouwen zijn niet zo. Ik bedoel niet dat vrouwen allemaal achterbaks zijn of elkaar onderuit willen halen of dat soort dingen. Maar in het openbaar knikken we elkaar niet goedmoedig toe. Dat is ook niet echt nodig, aangezien het knikje ook betekent: Ik doe je niks.

We lunchen met een bevriende nicht, en Harry maakt melding van zijn bevindingen aangaande het gedrag van mannen in het openbaar. Onze vriend lacht en zegt: Als ik er zo uitzag als Harry, zouden ze tegen mij misschien ook ‘hey’ zeggen!

Als een man reden heeft om aandachtig naar Harry’s rijbewijs of creditcard te kijken, komt er altijd een ongemakkelijk moment waarop de mannelijke kameraadschap met piepende remmen tot stilstand komt. De vriendelijkheid kan echter niet in één klap verdwijnen, zeker niet wanneer er enige interactie aan is voorafgegaan, zoals met een ober in een restaurant.

 

© 2016 Maggie Nelson en Uitgeverij Atlas Contact

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum