Leesfragment: De gloed van Sint-Petersburg. Wandelingen door heden en verleden

24 oktober 2016 , door Jan Brokken

Op 26 oktober verschijnt het nieuwe boek van Jan Brokken, De gloed van Sint-Petersburg. Wandelingen door heden en verleden. Lees bij ons alvast het eerste hoofdstuk.

In De gloed van Sint-Petersburg combineert Jan Brokken de adembenemende kennis van Baltische zielen met de hartstocht van De Kozakkentuin en belandt hij bij wat onmiskenbaar zijn mooiste boek is: In het huis van de dichter. Zijn wandelingen door de stad roepen de geest op van dichters en dissidenten, van gekken en genieën, van wanhopigen en geliefden, van Anna Achmatova, Osip en Nadjezjda Mandelstam, Joseph Brodski, Dostojevski, Toergenjev, Nabokov, Nina Berberova, Tsjaikofski, Rachmaninov, Stravinski en vele anderen.

 

De rode blinde muur

Toen ik in 1975 voor het eerst van mijn leven in Leningrad verbleef, was het nog maar negen jaar geleden dat Anna Achmatova de laatste adem had uitgeblazen. Haar invloed was nog altijd merkbaar in de stad, maar om geen problemen met de autoriteiten te krijgen kon je haar naam beter niet uitspreken in het openbaar. Echt verboden was haar werk niet langer, een op de tien bewoners van Leningrad kon haar verzencyclus Requiem uit het hoofd declameren – schat ik – en toch riep haar naam nog altijd het vermoeden van protest en dissidentie op. De volledige, ongecensureerde versie van Requiem zou pas vele jaren later in de Sovjet-Unie verschijnen, in 1987; Anna Achmatova zat nog half in het verdomhoekje.
De laatste jaren voor haar dood had ze als een gevangene geleefd, afgeschermd en afgesloten van de wereld. De voornaamste reden dat haar volgeling Joseph Brodsky als persona non grata op een vliegtuig naar de Verenigde Staten werd gezet, was zijn veelvuldig contact met Achmatova geweest, tegen de wens van de autoriteiten in. Hij deed er alles aan om de poëzie van Achmatova onder een breed publiek te verspreiden en stak niet onder stoelen of banken dat hij haar vereerde als de grootste Russische dichter sinds Poesjkin. Dat streelde het ego van de dichteres. Achmatova had de jongeman als het even kon iedere dag ontvangen, mede omdat hij haar onophoudelijk aan de vermoorde Osip Mandelstam deed denken. Met Mandelstam had ze een band gehad die het begrip en de genegenheid verre oversteeg: zij leken een en dezelfde dichtersziel te delen.
Veertig jaren zijn voorbijgegaan sinds mijn eerste bezoek aan de stad. Op zondag 22 februari 2015 loop ik over de Voskresenskaja, de Opstandingskade die voorheen Robespierrekade heette, langs de Neva in de richting van de Smolnykathedraal. De sneeuw knerpt onder mijn schoenzolen. Het is zo koud dat de lucht die ik inadem als een mes in mijn longen snijdt. Brede rijen auto’s denderen over de wit uitgeslagen weg langs de rivier; door het geratel van hun spijkerbanden lijken geweren af te gaan. Ik zet de capuchon van mijn anorak op, trek de sjaal rond mijn kraag strakker aan en sta bij het metrostation Tsjernysjevskaja plotseling voor het standbeeld van Anna Achmatova. Blijkens een inscriptie is het in 2006 onthuld. Dan pas realiseer ik me dat op deze plek aan de kade de beruchte Kresty-gevangenis als gruwelvesting oprees en dat Achmatova hier dag in, dag uit in de sneeuw of in de vochtige wind stond te wachten, in de hoop nieuws over haar gearresteerde zoon te krijgen.
Op de sokkel van het standbeeld staan de toepasselijke regels uit Requiem:

Ik bid niet louter voor mijzelf dit uur,
Maar ook voor wie zich daar met mij bevonden,
Voor hen die bij die rode blinde muur
In barre kou en juli-hitte stonden.

De muur is nog altijd rood, de Kresty heeft nog altijd de vorm van een kruis (krest betekent ‘kruis’), maar in het gebouw zitten sinds kort geen gevangenen meer opgesloten. Het wordt verbouwd; borden geven aan dat de nieuwe bestemming een luxueus hotelcomplex zal zijn – wat de aanblik niet minder grimmig maakt. Het beeld van Achmatova steekt er scherp bij af; het is zeker drie meter hoog, het is rank, fier, trots, met een vrouwelijke maar bovenal aristocratische verfijndheid. Zelfs als ik er pal voor sta, houd ik het voor een uitvergroot Giacometti-beeld, door de extreem lange armen en de extreem dunne benen. Natuurlijk moet ik even later ook aan de tekeningen en portretten denken die Modigliani van haar maakte tijdens haar enige verblijf in het buitenland, in Parijs. Als een van de eersten werd Modigliani verliefd op haar langgerekte gezicht, haar smalle neus en haar dicht bij elkaar staande, onderzoekende ogen. Ik leg verkeerde verbanden; de maker van het beeld is een Russin, Galina Dodonova, en haar stond het Bijbels beeld voor ogen van Lots vrouw die het hoofd omdraait en in een zoutpilaar verandert. Haar fout was: terugkijken naar het kwaad. Dodonova, lees ik op de sokkel, liet zich inspireren door Achmatova’s gedicht ‘De vrouw van Lot’, dat eindigt met:

Wie zal deze vrouw in de toekomst bewenen, Wat stelde haar ondergang eigenlijk voor? Mijn hart zal haar nimmer vergeten, degene Die omzag, voor één blik het leven verloor.

Onder de rok, die tot over de enkels reikt, zijn nog net de schoenen van de dichteres zichtbaar. Gesloten schoenen met brede hakken die niettemin hoog zijn en onmiskenbaar bij Achmatova horen. Maar of ze op zulke schoenen uren voor de gevangenis heeft gewacht, betwijfel ik. Ze staat hier in ieder geval prachtig in steen, dicht bij de voormalige gevangenis en dicht bij de rivier, als een baken van hoop en oprechtheid.
In 1975 had ik alleen op een moment van krankzinnig optimisme en ontbloot van iedere realiteitszin kunnen voorspellen dat dit beeld er ooit zou komen. Het was simpelweg een onmogelijkheid, even ondenkbaar als het verdwijnen van de honderden stenen Lenins uit het straatbeeld. Ook al eindigt Achmatova haar Requiem met:

En wil men op enig moment naderhand Een standbeeld oprichten voor mij in dit land,

Dan geef ik graag toestemming voor deze eer, Maar onder één voorwaarde – zet het niet neer

Bij zee, op de plek waar mijn wieg eenmaal stond: Verbroken is ’t laatste wat ons nog verbond,

In ’t Tsarenpark niet, bij die boomstronk waar hij, Ontroostbare schim, nog op zoek is naar mij,

Maar hier, waar ik driehonderd uur heb gestaan, En waar men de deur niet van ’t slot heeft gedaan.

 

VP Brokken , Standbeeld Anna Achmatova

Anna Achmatova: het standbeeld van Galina Dodonova.

 

Opdat ik in zalige dood niet vergeet Hoe ’n overvalwagen luid ronkend daar reed,

Die grimmige deur met het knarsend scharnier, Het oudje dat kreet als een zwaargewond dier.

En laat dan de smeltende sneeuw van omhoog Als tranen neerdruppen uit ’t stil bronzen oog,

Een duif bij ’t gevang koeren, ver hier vandaan, En schepen geruisloos de Neva af gaan.

 

© 2016 Jan Brokken

pro-mbooks1 : athenaeum