Leesfragment: De muze en het meisje

11 oktober 2016 , door Katrijn Van Bouwel
| |

14 oktober verschijnt De muze en het meisje, het debuut van filosofie, comedienne en Knack-columniste Katrijn Van Bouwel. Wij publiceren voor!

Mila verlangt het absolute. Het eeuwige. Ze zoekt een manier om nooit vergeten te worden. Als jong meisje staat ze in een museum oog in oog met een wulpse Venus. Prompt neemt ze zich voor om ook de muze van een kunstenaar te worden. Ze vertrouwt zich toe aan de scheppende gedachten van een ander, en de handen van het lot.

Naakt poseert ze urenlang voor kunststudenten, die kijken, maar haar niet zien. Ze observeren. Voor hen ligt geen jonge vrouw, maar een opdracht. Een fruitschaal voor gevorderden. Tot een schilder haar uit de anonimiteit verheft. Ze worden verliefd. Op elkaar, en het beeld dat ze van elkaar koesteren. Maar hoe geef je je écht bloot? Een roman over de eeuwigheid. En de liefde. Voor de kunst, de ander en jezelf.


De muze en het meisje is een zintuigelijke ode aan het menselijke lichaam, aan de liefde en aan de eeuwigheid. Een pleister voor de roestige kwetsuren van het leven.

 

5

Mijn auto stopt op de oprit. Ik doe de lichten en mijn gordel uit, maar blijf achter het stuur zitten. Achter de ruitenwisser kleeft een blaadje. Mat oranje. Zonder de rijke schakering van de omliggende takken en kleuren, lijkt het somber en doods. Ik wil niet naar binnen. Daar wacht niets mij. In deze kleine ruimte hangen nog de woorden uit de gesprekken van een uur geleden. Voor ze uitstapte, liet Lisa me beloven dat ik voor haar kwam supporteren volgende week. Haar eerste comedywedstrijd.
Buiten maakt de regen plassen. Op de radio speelt iemand muziek van ver weg en lang geleden. De druppels op de auto klinken luider. Even ben ik weer zeven, op de camping, tijdens de herfstvakantie. Een najaarsbui zorgt voor een hypnotiserende ritmesectie op het metalen dak. De caravan is de enige droge plek op aarde. Verkleumd rillen we binnen na een loopje van en naar het sanitaire blok. De toiletrol kleeft als papier-maché in mijn handen. Met blauwe lippen warmen mijn zussen en ik ons aan de verhalen van mijn vader. De sprookjes zijn net zo gruwelijk als deze plek veilig is. Ik kauw op het oor van mijn knuffelmuis. Mama maakt vanillepap op het kleine fornuis. Dat de pudding uit een zakje komt en de sprookjes uit een boek dat we al honderd keer hoorden, maakt niets uit. Het liefst zou ik eeuwig in dit blikken omhulsel blijven. Ergens wist ik toen al dat het niet zou blijven duren. Dat alles roest.
Er bestaat een foto van die dag. Drie rode neusjes onder kleurige dekens, mijn vader-met-baard die opkijkt naar mijn moeder. Herinner ik me daardoor alleen het perfecte plaatje? Ik vraag me af wat er waar is aan deze idyllische herinnering. Had ik in het echt geen koude voeten, kneep Laure of Mare me niet stiekem onder het dekbed? Of koesterde ik de vurige wens geadopteerd te worden door een koningspaar, ver weg van deze vader en deze moeder? Ik moet het ooit eenvoudigweg beslist hebben: ik heb een fijne jeugd gehad. Ik werd graag gezien, ik heb niets te klagen. De inspiratie haalde ik uit fotoalbums vol taarten met kaarsjes, fiere poses naast ineenstortende zandkastelen en de brede glimlach op schoot bij tantes en nonkels die ik amper uit elkaar kon houden.
Het wordt steeds kouder in de wagen en de klamheid sluipt door kieren en kronkels naar binnen. Mijn adem maakt wolkjes. Ik klap de zonneklep naar beneden. Zie mijn gezicht in het kleine spiegeltje. Ik breng mijn mond dichterbij en wasem met een zucht mezelf weg. In de damp teken ik twee ogen en een breed lachende mond. De grimas kijkt me stom aan. Met een veeg ben ik weg. Ik stap uit en pluk het blaadje van achter de ruitenwisser. In mijn hand lijkt het oranje op te lichten in het donker.
Eerst thee. Altijd eerst thee. Ik weet exact hoelang het duurt voordat de waterkoker afspringt. Eenmaal jas ophangen, twee aaitjes voor de poes, en drie keer van gedachten veranderen over mijn theekeuze – uiteindelijk kies ik toch steeds dezelfde. Ik rol mijn hoofd rond mijn nek. Krom mijn rug en beweeg mijn schouders. Drie uur poseren, te lang op café, een autorit en uitgebreid napraten in de wagen, laten hun sporen na. Ik zet de thee neer op de keukentafel, naast mijn tas, sleutels en het blaadje. Het boek dat ik vorig weekend in het antiquariaat kocht ligt er ook: De Vrouw in de Schilderkunst. Edelvrouwen, godinnen en boerinnen, in wisselende staat van ontkleding. Bladzijde na bladzijde tonen ze zich. Omfloerst, verveeld, verrast, wulps, kuis, onverschillig, uitdagend, melancholisch, in religieuze extase… Ze kijken me aan vanuit gene zijde. Ik hou halt bij de Venus van Velasquez.
Ze ligt op haar zij. De rug naar de kijker gekeerd. Haar hoofd ondersteund door haar arm. Haar kont pontificaal centraal. De schilder heeft weinig tijd en verf verspild aan de achtergrond. Het is haar naakte lichaam waar het om gaat. Een opgebaarde openbaring. Een putto houdt een spiegel voor haar gelaat. In de reflectie kijkt ze me aan. Heeft ze zelf haar pose gekozen? Of werd ze door de kunstenaar zo neergelegd? Was hij aardig tijdens het schilderen, maakte hij grapjes, of was hij kil en licht ontvlambaar? Kreeg ze het koud, verveelde ze zich soms, jeukte haar neus en wanneer kreeg ze kramp? Het was elke verbetenheid in ieder geval waard. Duizenden mensen vergapen zich aan haar in de National Gallery, dag na dag. Vastgelegd voor de eeuwigheid. Billen die altijd wulps en vol zullen blijven. Geen vel over been, geen gruwelijk geraamte. Voor altijd glorieus. En terwijl de mannen op wiens netvlies ze gebrand blijft, ouder worden, blijft zij jong. Een zinnebeeld van leven. Wat geeft het dat niemand haar naam kent? Wie uitverkoren wordt door een schilder, sterft nooit.
Zou het haar droom geweest zijn, de ultieme vervulling van haar leven? Zou ze ‘schildersmodel’ geantwoord hebben op de vraag ‘Wat wil je later worden?’
Ik vond het als kind al een verwarrende vraag. Ik was toch al iets? Kon ik later niet gewoon dezelfde zijn, maar anders, groter en met langer opblijven? Mijn gefrons kon niet op goedkeuring van de volwassenen rekenen. Dus gaf ik de geijkte antwoorden, waarbij ‘mama’ op het meeste gekir kon rekenen. Geen wonder dat ik dat dus het vaakst zei, al vond ik zelfs mijn poppen instoppen al te veel moeite. Wat dat betreft had ik het bij het juiste eind. Ik heb nog steeds niets met kinderen. Geen baby’s aan mijn lijf. Tenzij putti. En ik heb nog steeds geen ‘juist’ antwoord op de vraag. Al is er geen familiefeest waarop ze niet wordt gesteld.
‘Awel, Mila, al twee jaar afgestudeerd en nog steeds niets gevonden? Wat zijn de plannen, meiske?’
Wat ik dan niet zeg: ‘Ik zal de geschiedenisboeken in gaan. Al was het als voetnoot. Dat is nog altijd beter dan het voetvolk dat als witregels de encyclopedieën vult. En hoe is het nog bij jou op het bureau, nonkeltje?’
In plaats daarvan antwoord ik dan maar beleefd dat ik het nog niet weet, dat het moeilijk is om iets te vinden met mijn diploma. Dan zie ik de blikken over de tafel flitsen. Ik weet dat ze vinden dat ik richting mis, dat ik aanmodder. Het is drekkig naast de geijkte paden. Ik ben ‘niet goed bezig’, zoals dat heet. Mama probeert dan steevast de aandacht af te leiden naar haar oudste en haar jongste dochter, die wél een duidelijk parcours afleggen. Zo laat ze zien dat ze toch niet faalde als ouder. De jongste heeft al voor het afronden van haar studies genoeg werkaanbiedingen op zak om een leven mee te vullen: geslaagd met de grootste onderscheiding. De oudste is al getrouwd en gaf haar een kleinkind waar ze op mag passen: felicitaties van de jury. De dagen erna kan ik erop rekenen dat mama me drie of vier vacatures bezorgt.
‘Op een bank is er altijd plek voor universitairen, Mila. En anders misschien gaan lesgeven?’
Ik rol met mijn ogen naar Venus. Wij begrijpen elkaar. Zou ik ooit in zo’n oeuvrecatalogus belanden? Vaker bewonderd dan om het even welke beroemdheid van nu? Ik leg het oranje blaadje op haar billen – Venus en Eva in één – en klap het boek dicht. Neem een slok van mijn thee. Die is koud geworden.

6

Ga naar een museum en onderzoek welke schilderijen het meest bekeken worden. Zet streepjes bij elk werk dat de aandacht langer dan een seconde vangt. Vink alvast de obligate klassiekers aan, die zelfs de minst gecultiveerden ooit op school opgedrongen kregen. De afbeeldingen die als kitscherige reproducties, mokken en bladwijzers in de museumshop liggen. De tweede meest populaire categorie? De werken die voor een bank hangen. Reddingsboei van de strompelende museumbezoeker. Wie bekend wil worden, koopt het best een curator om, opdat die jouw werk voor een rustbank accrocheert. Voor de rest zijn het de naakten die de meeste blikken vangen. De staatsieportretten, vergezichten en stillevens vol allegorische raadsels, verzinken daarbij in het niet. De rozige vlekken huid trekken bezoekers aan als mieren. Ze stelen de kijktijd van heiligenbeelden, heersers op paarden en historische scharniermomenten. Borsten en billen. Bloot en spelen. Allemaal vergapen ze zich: toeristen met een boekje vol niet te missen werken, kunstminnaars, schoolmeisjes die zich tussen vrees en verlangen afvragen of ze ooit ook zo’n lichaam zullen krijgen, en ouderen wier vingers zich herinneren hoe zo’n vlezig lichaam voelde – dat van zichzelf of dat van een ander. Met onverholen keurende blik of met een scheef knikje mompelen ze schunnige of intellectuele opmerkingen. Ook al vinden ze de vrouw niet aantrekkelijk, haar aanblik is magnetisch. Een foto met dezelfde compositie zó lang aanstaren zou volstrekt onbetamelijk zijn. Verf maakt lust verheven. Allemaal vergapen ze zich, werpen nog een schalkse blik over hun schouder bij het weggaan.
Ik was zestien toen ik plots oog in oog stond met de Venus van Urbino. Het leek alsof zij mij eerst had gezien, een fijn lachje op de lippen. Ik glimlachte terug. Een uur heb ik gekeken. Naar haar, maar ook naar de mensen die naar haar staarden. Ik zoog het op. Zouden mijn ontluikende borsten ooit een kunstenaar inspireren? Hoe was zij erin geslaagd een schilder zo te betoveren dat hij al zijn talenten aan haar wijdde? Opeens wist ik het. Ik zou aan mezelf schaven tot iemand in mij de perfectie herkende en wist: dit moet bewaard blijven.
Toegegeven, een plan van aanpak had ik niet. Waar vind je ze, die schilders? Tijdens mijn eerste weken aan de universiteit in de grote stad bestond mijn beperkt uitgewerkte aanvalsplan er voornamelijk uit om met kohl en weltschmerz getooide ogen post te vatten in kunstenaars­cafés. Toen ik dus een paar jaar later de oproep van de academie zag, leek de zee open te splijten om de weg te effenen naar het beloofde land: ‘Gezocht: model, naakt.’
Het blad verdween sneller in mijn tas dan ik kon afwegen of ik het wel een goed idee vond. Een enkel stukje papier bleef steken achter de duimspijker in het kurkbord. Zoals alle scharniermomenten in het leven, bleek ook dit belachelijk banaal. Tien minuten ijsberen voor ik het laatste cijfer van het opgegeven telefoonnummer durfde in te geven. De mevrouw van het secretariaat die me op geroutineerde toon een afspraak voorstelde. Ze was ontluisterend administratief, de sollicitatie. Geen toonmoment voor alle leraars op een klein podium. Geen staalkaart van poses. Evenmin vragen over mijn geestelijke gezondheid. De secretaresse overhandigde me een papier dat al zo vaak gekopieerd was, dat de letters hier en daar niet meer leesbaar waren. Gewoon hier invullen. Daar de beschikbaarheden opgeven en niet vergeten te ondertekenen. En dat ze zouden bellen.
Ik was belachelijk zenuwachtig, voor de eerste keer.

 

© Katrijn Van Bouwel

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum