Leesfragment: Het verhaal van het verloren kind

07 oktober 2016 , door Elena Ferrante
|

10 oktober verschijnt het vierde en slotdeel van Elena Ferrantes Napolitaanse romans, Het verhaal van het verloren kind (Storia della bambina perduta, vertaald door Marieke van Laake). Wij publiceren voor.

Tegen de achtergrond van een gevaarlijk Napels en een wereld die voortdurend verandert, beweegt het verhaal van Elena’s en Lila’s levenslange vriendschap zich naar de adembenemende ontknoping.

Lila en Elena zijn nu volwassen: ze hebben de grillen van het leven leren kennen. Ze hebben gevochten om te ontsnappen aan de Napolitaanse volksbuurt waar ze opgroeiden. Elena heeft gestudeerd, is getrouwd, naar Florence verhuisd, heeft kinderen gekregen en is inmiddels een gevierd schrijfster. Lila daarentegen is er nooit in geslaagd los te komen van haar geboortestad. Ze is weliswaar een succesvol ondernemer geworden, maar haar succes heeft haar steeds dichter bij de corruptie en criminaliteit gebracht die de buurt in hun greep houden. Want Lila is onstuitbaar, onhandelbaar en onvergetelijk.

N.B. Wij brachten al fragmenten uit vorige delen van de Napolitaanse reeks, Wie vlucht en wie blijft (3), De nieuwe achternaam (2) en Ferrantes debuut, Kwellende liefde. Karlijn de Winter besprak de eerste van de Napolitaanse romans, De geniale vriendin.

 

Volwassenheid

1

Van oktober 1976 totdat ik in 1979 weer in Napels ging wonen, vermeed ik regelmatig contact met Lila. Maar dat was niet gemakkelijk. Ze probeerde zich bijna onmiddellijk weer in mijn leven te dringen en ik negeerde haar, duldde haar, onderging haar. Ook al gedroeg ze zich alsof ze niets anders wilde dan mij op een moeilijk moment bijstaan, toch kon ik de minachting waarmee ze me had behandeld niet vergeten.
Nu denk ik dat ik snel gekalmeerd zou zijn als alleen dat schelden me had gekwetst – ‘Stomme trut,’ had ze door de telefoon gegild toen ik haar van Nino vertelde, en nooit, maar dan ook nooit eerder had ze op die manier tegen me gesproken. Maar in feite woog haar opmerking over Dede en Elsa veel zwaarder dan die belediging. ‘Denk aan het verdriet dat je je kinderen aandoet,’ had ze vermanend gezegd, en in eerste instantie had ik daar geen aandacht aan geschonken. Maar in de loop van de tijd gingen die woorden steeds zwaarder wegen, ik dacht er vaak aan. Lila had nooit de geringste belangstelling voor Dede en Elsa getoond, en het was bijna zeker dat ze zich hun namen zelfs niet eens herinnerde. De keren dat ik aan de telefoon iets zei over een slimme opmerking van een van hen, had ze me afgekapt en was over iets anders begonnen. En toen ze de kinderen bij Marcello Solara thuis voor het eerst zag, had ze zich tot een verstrooide blik en een paar algemene zinnen beperkt. Ze had niet eens een beetje aandacht gehad voor hoe goed ze gekleed waren, hoe mooi hun haar zat en hoe correct ze zich allebei uitdrukten, ook al waren ze nog klein. En toch had ík hen gemaakt, had ík hen opgevoed, waren ze deel van mij, haar oude vriendin: ze had mijn moedertrots ruimte moeten geven, ik zeg niet uit genegenheid, maar toch minstens uit vriendelijkheid. Maar ze was zelfs niet een beetje goedmoedig ironisch geweest, ze had zich onverschillig getoond en verder niets. Pas nu had ze zich de meisjes herinnerd – vast en zeker uit jaloezie, omdat ik Nino had genomen – en ze had willen onderstrepen dat ik een zeer slechte moeder was, die, om zelf maar gelukkig te kunnen zijn, hun verdriet aandeed. Ik hoefde er maar aan te denken of ik werd nerveus. Had Lila zich soms om Gennaro bekommerd toen ze wegging bij Stefano, toen ze haar kind vanwege haar werk in de fabriek bij de buurvrouw achterliet, toen ze hem naar mij had gestuurd, bijna alsof ze zich van hem wilde ontdoen? O ja, ik was schuldig, maar zonder twijfel toch ook meer moeder dan zij.

2

Zo denken werd in die jaren een gewoonte van me. Het was alsof Lila, die eigenlijk alleen die ene valse zin over Dede en Elsa had uitgesproken, de pleitbezorgster was geworden van de behoeften die zij als dochters hadden, en ik me, telkens als ik hen verwaarloosde om me aan mezelf te wijden, verplicht voelde haar te laten zien dat ze ongelijk had. Maar dat was alleen maar een door mijn wrevel ingegeven stem; wat ze werkelijk over mijn gedrag als moeder dacht, weet ik niet. Zij is de enige die dat kan vertellen, als het haar inderdaad is gelukt deze eindeloos lange woordenketen binnen te sluipen om mijn tekst te veranderen, om daar doelbewust ontbrekende schakels aan toe te voegen, andere ongemerkt van los te haken, om meer over mij te vertellen dan ik wil, meer dan ik zelf in staat ben te vertellen. Ik hoop op zo’n binnendringen, ik hoop het sinds ik onze geschiedenis begon op te schrijven, maar ik moet het einde bereiken om al deze bladzijden aan een controle te kunnen onderwerpen. Als ik dat nu zou proberen, zou ik zeker vastlopen. Ik schrijf al te lang en ben moe, het is steeds moeilijker om in de chaos van de jaren, van grote en kleine gebeurtenissen, van stemmingen, de draad van het verhaal strak te houden. En daarom ben ik óf geneigd de feiten uit mijn persoonlijke leven te laten rusten en meteen weer over Lila en alle complicaties die dat met zich meebrengt te beginnen, óf ik laat me, en dat is erger, alleen maar door de gebeurtenissen van mijn eigen leven meeslepen omdat die gemakkelijker te beschrijven zijn. Maar die splitsing moet ik vermijden. Ik moet niet de eerste weg bewandelen, die me, als ik mezelf opzij zou zetten, uiteindelijk steeds minder sporen van Lila zou laten vinden, aangezien nu juist de aard van onze relatie maakt dat ik alleen via mijzelf tot haar kan komen. Maar anderzijds kan ik ook de tweede weg niet nemen. Want als ik steeds gedetailleerder over mijn eigen ervaringen zou vertellen, zou zij dat zeker toejuichen. ‘Kom,’ zou ze zeggen, ‘laat ons eens horen welke wending jouw leven heeft genomen, wie interesseert zich nu voor het mijne, geef toe dat het zelfs jou niet interesseert.’ En ze zou besluiten met: ‘Ik ben een doorhaling op een kladje, totaal ongeschikt voor een boek van jou, vergeet me, Lenù, wie vertelt er nu een doorhaling?’
Dus wat te doen? Haar opnieuw gelijk geven? Accepteren dat volwassen zijn betekent: ophouden met je te vertonen, leren je te verbergen, tot verdwijnens toe? Toegeven dat ik naarmate de jaren verstrijken steeds minder van Lila weet?
Vanochtend bedwing ik mijn vermoeidheid en ga weer aan mijn bureau zitten. Nu ik het pijnlijkste punt van onze geschiedenis nader, wil ik proberen op papier het evenwicht tussen haar en mij te vinden dat ik in het echte leven niet eens tussen mij en mezelf heb weten te vinden.

3

Van de dagen in Montpellier herinner ik me alles, behalve de stad, het is alsof ik daar nooit ben geweest. Afgezien van het hotel en de monumentale aula waar het wetenschappelijke congres werd gehouden waar Nino aan deelnam, zie ik nu alleen een winderige herfst en een op witte wolken rustende blauwe hemel. En toch is die plaatsnaam, Montpellier, mij om vele redenen bijgebleven als symbool van een vlucht. Ik was al eens buiten Italië geweest, met Franco, en ik had me opgetogen gevoeld over mijn eigen durf. Maar toen was het of de wijk, Napels, mijn wereld was en altijd zou blijven, terwijl de rest beschouwd moest worden als een kort uitstapje naar een uitzonderlijke omgeving waarin ik mezelf kon zien zoals ik in feite nooit zou zijn. Maar Montpellier, dat toch lang niet zo opwindend was als Parijs, gaf me het gevoel dat mijn grenzen waren weggevallen en dat ik me aan het verruimen was. Het simpele feit dat ik me op die plek bevond, vormde in mijn ogen het bewijs dat de wijk, Napels, Pisa, Florence, Milaan, Italië zelf, slechts minuscule scherven van de wereld waren en dat ik er goed aan deed me daar niet langer tevreden mee te stellen. In Montpellier merkte ik hoe beperkt mijn blik was, en de taal waarin ik me uitdrukte en waarin ik had geschreven. In Montpellier meende ik duidelijk te zien hoe beperkt je leven kon zijn als je op je tweeëndertigste echtgenote en moeder bent. En in die dagen vol liefde voelde ik me voor het eerst bevrijd van alle ketenen waaraan ik in de loop der jaren vastgeklonken was geraakt: de ketenen die ik aan mijn oorsprong te danken had, die mijn studiesuccessen hadden meegebracht en de ketenen die het gevolg waren van de keuzes die ik in mijn leven had gemaakt, die van het huwelijk in de eerste plaats. Daar begreep ik ook de redenen van de voldoening die ik in het verleden had gevoeld toen ik mijn eerste boek in andere talen vertaald had gezien, en tegelijkertijd de redenen van de ontevredenheid omdat ik maar weinig lezers buiten Italië had gevonden. Het was prachtig om grenzen te overschrijden, je onder te dompelen in andere culturen, de voorlopigheid te ontdekken van wat je voor definitief had aangezien. Had ik het feit dat Lila Napels nooit uit was geweest, sterker nog, dat zelfs San Giovanni a Teduccio haar angstig had gemaakt, in het verleden een twijfelachtige keuze van haar gevonden, die zij doorgaans echter wel tot voordeel wist om te buigen, nu leek dat me domweg een teken van geestelijke bekrompenheid. Ik reageerde zoals je op iemand reageert die jou beledigt, met dezelfde bewoordingen waardoor jij al gekwetst was. Jij zou je in mij hebben vergist? Nee, mijn liefje, ík heb me vergist, ik heb me in jou vergist: je zult je hele leven blijven kijken naar de vrachtwagens die over de grote weg langsrijden.
De dagen vlogen voorbij. De organisatoren van het congres hadden al lang tevoren een eenpersoonskamer voor Nino gereserveerd en omdat ik te laat had besloten om hem te vergezellen, was het niet mogelijk geweest die om te ruilen voor een tweepersoonskamer. We hadden dus aparte kamers, maar elke avond douchte ik, maakte me klaar voor de nacht en liep daarna een beetje gespannen naar hem toe. We sliepen met de armen strak om elkaar heen geslagen, alsof we bang waren dat een vijandige kracht ons in onze slaap uit elkaar zou halen. ’s Ochtends lieten we ons het ontbijt op bed brengen, we genoten van die luxe die ik alleen uit films kende, we lachten veel, waren gelukkig. Overdag ging ik met hem mee naar de grote zaal waar het congres werd gehouden en hoewel de sprekers hun ellenlange bijdragen op verveelde toon voorlazen, vond ik het heerlijk om daar samen met Nino te zijn; ik zat naast hem, maar zonder hem te storen. Hij volgde de voordrachten heel aandachtig, maakte aantekeningen en fluisterde me af en toe ironische commentaren en lieve woordjes in het oor. Bij de lunch en bij het diner mengden we ons onder wetenschappers uit de halve wereld, vreemde namen, vreemde talen. De meest vermaarde deelnemers hadden natuurlijk een eigen tafel, wij zaten aan een grote tafel met jongere onderzoekers. Het viel me op hoe gemakkelijk Nino zich bewoog, zowel tijdens de werkbijeenkomsten als in het restaurant. Wat een verschil met de student van vroeger, of de jongeman die mij bijna tien jaar eerder in die Milanese boekhandel had verdedigd. Hij had zijn polemische toon laten varen, stapte tactvol over de universitaire barrières heen, legde met ernstig en tegelijk innemend gezicht contacten. Converseerde nu eens op een briljante manier in het Engels (uitstekend), dan weer in het Frans (goed) en spreidde daarbij zijn oude liefde voor getallen en efficiëntie tentoon. Ik voelde me heel trots omdat men hem zo graag mocht. Binnen enkele uren vond iedereen hem sympathiek, trokken ze van alle kanten aan hem.
Er was slechts één moment waarop hij ineens veranderde, dat was op de avond voor hij op het congres moest spreken. Hij werd afstandelijk en lomp, leek op van de zenuwen. Hij begon de tekst die hij had voorbereid af te kraken, zei herhaaldelijk dat schrijven voor hem niet zo gemakkelijk was als voor mij, werd kwaad omdat hij geen tijd had gehad om goed aan zijn voordracht te werken. Ik voelde me schuldig – had onze ingewikkelde relatie hem afgeleid? – en probeerde hem te helpen door mijn armen om hem heen te slaan, hem te kussen, hem aan te sporen zijn tekst aan me voor te lezen. Dat deed hij, en zijn houding van angstig scholiertje vertederde me. Zijn verhaal leek me niet minder saai dan de voordrachten die ik in de aula had gehoord, maar ik prees hem hogelijk en hij werd rustig. Met gespeeld enthousiasme hield hij de volgende ochtend zijn lezing, er werd voor hem geapplaudisseerd. ’s Avonds nodigde een van de vermaarde wetenschappers, een Amerikaan, hem uit om naast hem te komen zitten. Ik bleef alleen achter maar vond dat niet erg. Als Nino erbij was, sprak ik met niemand, terwijl ik in zijn afwezigheid gedwongen was me in mijn moeizame Frans te redden; ik werd goede maatjes met een stel uit Parijs. Ze bevielen me omdat ik al snel ontdekte dat ze in een situatie verkeerden die niet veel van die van ons verschilde. Beiden vonden ze de institutie van het gezin verstikkend, beiden hadden ze op pijnlijke manier echtgenoten en kinderen achtergelaten, beiden leken ze gelukkig. Hij, Augustin, een jaar of vijftig, had een rood gezicht, heel levendige blauwe ogen en een grote, blonde snor. Zij, Colombe, net als ik iets over de dertig, had heel kort, zwart haar, scherp getekende ogen en lippen in een fijn gezichtje en was van een bekoorlijke elegantie. Ik sprak voornamelijk met Colombe, ze had een zoontje van zeven jaar.
‘Over een paar maanden,’ zei ik, ‘wordt mijn dochter zeven, maar ze gaat dit jaar al naar de tweede klas, ze is heel slim.’
‘Mijn zoon is ook heel pienter en heeft veel fantasie.’
‘Hoe heeft hij op de scheiding gereageerd?’
‘Goed.’
‘Heeft hij er niet onder geleden, zelfs niet een beetje?’
‘Kinderen zijn niet zo star als wij, ze zijn veel flexibeler.’
Ze ging door over de flexibiliteit die ze kinderen toekende, ik had het idee dat haar dat geruststelde. Ze voegde er nog aan toe: ‘In ons milieu komt het tamelijk veel voor dat ouders uit elkaar gaan, kinderen weten dat het kan gebeuren.’ Maar juist terwijl ik haar vertelde dat ik, afgezien van een vriendin van mij, geen andere gescheiden vrouwen kende, veranderde ze plotseling van toon en begon ze over haar kind te klagen: ‘Hij is slim, maar traag,’ riep ze uit. ‘Op school zeggen ze dat hij slordig is.’ Het trof me sterk dat de tederheid uit haar stem was verdwenen, ze sprak bijna wrevelig, alsof haar zoontje zich zo gedroeg om haar dwars te zitten; ik werd er onrustig van. Haar partner merkte het waarschijnlijk, mengde zich in het gesprek, sprak trots over zijn twee zoons, een van veertien en een van achttien, maakte een grapje over het feit dat ze allebei zo bij vrouwen in de smaak vielen, zowel bij jonge als bij rijpere vrouwen. Toen Nino weer naast me kwam zitten, begonnen beide mannen – en vooral Augustin – flink af te geven op het merendeel van de sprekers. Colombe deed vrijwel meteen met enigszins gekunstelde vrolijkheid mee. Het geroddel schiep al snel een band, Augustin praatte en dronk de hele avond veel, zijn vriendin lachte al zodra Nino de kans kreeg zijn mond open te doen. Ze nodigden ons uit om met hen mee te rijden naar Parijs.
Het gesprek over kinderen en die uitnodiging waar we geen ja en geen nee op zeiden, brachten me weer met beide voeten op de grond. Tot op dat moment had ik regelmatig aan Dede en Elsa gedacht, en ook aan Pietro, maar alsof ze in een parallel universum zweefden, bewegingloos rond de keukentafel in Florence, of voor de televisie, of in hun bedden. Ineens communiceerden mijn wereld en die van hen weer met elkaar. Ik realiseerde me dat het verblijf in Montpellier ten einde liep, dat Nino en ik onvermijdelijk weer naar onze huizen zouden terugkeren, dat we het hoofd zouden moeten bieden aan onze respectievelijke huwelijkscrises, ik in Florence, hij in Napels. En de lichamen van de meisjes herenigden zich met het mijne, ik voelde het contact heel heftig. Al vijf dagen had ik helemaal geen nieuws van hen en toen ik me dat bewust werd, voelde ik me plotseling heel misselijk en werd het heimwee ondraaglijk. Ik was bang, niet voor de toekomst in het algemeen, die me inmiddels onontkoombaar door Nino ingevuld leek, maar voor de uren die weldra zouden aanbreken, voor morgen, voor overmorgen. De verleiding was te sterk en hoewel het bijna middernacht was – wat maakt het uit, hield ik mezelf voor, Pietro is altijd wakker – probeerde ik te bellen. Het kostte nogal wat moeite maar uiteindelijk kreeg ik gehoor. ‘Hallo,’ zei ik. ‘Hallo,’ zei ik nog eens. Ik wist dat Pietro aan de andere kant van de lijn was, ik noemde zijn naam: ‘Pietro, met Elena, hoe gaat het met de meisjes?’ De verbinding werd verbroken. Ik wachtte een paar minuten en vroeg de centrale toen opnieuw te bellen. Ik was vastbesloten de hele nacht vol te houden. Maar nu antwoordde Pietro: ‘Wat wil je?’
‘Vertel me over de kinderen.’
‘Ze slapen.’
‘Dat weet ik, maar hoe gaat het met ze?’
‘Wat kan jou dat schelen?’
‘Het zijn mijn dochters.’
‘Je hebt ze in de steek gelaten, ze willen je dochters niet meer zijn.’
‘Hebben ze dat tegen jou gezegd?’
‘Tegen mijn moeder.’
‘Heb je Adele laten komen?’
‘Ja.’
‘Zeg tegen de meisjes dat ik over een paar dagen terugkom.’
‘Nee, doe dat maar niet. We willen je niet meer zien, ik niet, de kinderen niet en ook mijn moeder niet.’

4

Ik huilde een poosje, kalmeerde toen en liep naar Nino. Ik wilde hem van dat telefoontje vertellen, ik wilde dat hij me troostte. Maar net toen ik op zijn deur wilde kloppen, hoorde ik hem met iemand praten. Ik aarzelde. Hij was aan de telefoon, ik verstond niet wat hij zei, en ook niet in welke taal hij sprak, maar ik vermoedde meteen dat hij het tegen zijn vrouw had. Dus dit gebeurde elke avond? Als ik naar mijn kamer ging om me voor de nacht klaar te maken en hij alleen achterbleef, belde hij Eleonora dan? Zochten ze een manier om zonder conflict uit elkaar te gaan? Of waren ze met een verzoening bezig en zou ze hem na de onderbreking van Montpellier terugnemen?
Ik besloot te kloppen. Nino hield op met praten, stilte, ging daarna door maar met nog zachtere stem. Ik werd nerveus, klopte weer, er gebeurde niets. Ik moest een derde keer kloppen, hard nu, voor hij open kwam doen. Toen hij dat deed, attaqueerde ik hem onmiddellijk, verweet hem dat hij me voor zijn vrouw verborgen hield, schreeuwde dat ik Pietro had gebeld, dat mijn man me de kinderen niet meer wilde laten zien, dat ik mijn hele leven ter discussie stelde, maar dat hij via de telefoon met Eleonora tortelde. Het werd een akelige nacht vol ruzie, het kostte moeite weer tot elkaar te komen. Nino probeerde me op alle mogelijke manieren te kalmeren, lachte zenuwachtig, maakte zich boos op Pietro, om de manier waarop hij mij had behandeld, kuste me, ik duwde hem van me af, hij mompelde dat ik gek was. Maar hoe ik ook aandrong, hij weigerde toe te geven dat hij zijn vrouw aan de telefoon had gehad; sterker nog, hij zwoer op zijn zoontje dat hij haar sinds hij uit Napels was vertrokken niet meer had gesproken.
‘Met wie belde je dan?’
‘Met een collega hier in het hotel.’
‘Om twaalf uur ’s nachts?’
‘Om twaalf uur ’s nachts.’
‘Leugenaar.’
‘Het is waar.’
Lange tijd weigerde ik om te vrijen, ik kon niet, was bang dat hij niet meer van me hield. Later bezweek ik, om niet te hoeven denken dat het allemaal al voorbij was.
De volgende ochtend werd ik voor het eerst na bijna vijf dagen samenzijn humeurig wakker. We moesten weg, het congres liep op z’n eind. Maar ik wilde niet dat Montpellier een intermezzo was, ik was bang om weer naar huis te gaan, bang ook dat Nino terugging naar huis, ik was bang mijn meisjes voor altijd te verliezen. Toen Augustin en Colombe ons opnieuw voorstelden om met hen naar Parijs te rijden en ons zelfs aanboden dat we bij hen konden slapen, keerde ik me naar Nino. Ik hoopte dat hij ook niets anders wilde dan de terugkeer naar huis uitstellen, die periode rekken. Maar hij schudde treurig zijn hoofd, zei: ‘Onmogelijk, we moeten terug naar Italië’, en hij had het over vliegtuigen, tickets, treinen, geld. Ik was kwetsbaar, voelde teleurstelling en wrok. Ik heb het goed gezien, dacht ik, hij heeft tegen me gelogen, de breuk met zijn vrouw is niet definitief. Hij had haar wel elke avond gesproken, hij had beloofd na het congres weer naar huis te komen en kon niet eens een paar dagen wachten. En ik?
Ik dacht ineens aan de uitgeverij in Nanterre en aan mijn wetenschappelijke verhaaltje over de uitvinding van de vrouw door de man. Tot dan toe had ik met niemand over mezelf gesproken, zelfs niet met Nino. Ik was de glimlachende, bijna domme vrouw geweest die met de briljante hoogleraar uit Napels sliep, de vrouw die altijd aan hem vastgekleefd zat, vol aandacht voor wat hij nodig had, voor wat hij dacht. Maar nu, eindelijk, zei ik geveinsd vrolijk: ‘Nino moet terug, maar ik heb een afspraak in Nanterre; er komt een werkje van me uit – of misschien is het al zover –, iets tussen essay en verhaal in; ik zou eigenlijk best met jullie willen meerijden en even langs de uitgeverij gaan.’ Die twee keken me aan alsof ik pas op dat moment echt aanving te bestaan en begonnen me vragen te stellen over mijn werk. Ik vertelde hun er vluchtig iets over en toen bleek dat Colombe de dame die de kleine maar zoals ik op dat moment ontdekte prestigieuze uitgeverij runde, goed kende. Ik liet me gaan, sprak met te veel vuur, overdreef mijn literaire carrière misschien een beetje. Maar dat deed ik niet voor die twee Fransen, maar voor Nino. Ik wilde hem eraan herinneren dat ik een eigen leven had dat me voldoening schonk, en dat ik, als ik in staat was geweest mijn kinderen en Pietro in de steek te laten, het ook zonder hem kon stellen, en niet over een week, niet over tien dagen: onmiddellijk.
Hij luisterde en zei toen ernstig tegen Colombe en Augustin: ‘Goed, als het voor jullie niet lastig is, rijden we graag met jullie mee.’ Maar eenmaal weer alleen stak hij een qua toon gespannen en qua inhoud hartstochtelijk verhaal af dat erop neerkwam dat ik vertrouwen in hem moest hebben, dat onze situatie weliswaar ingewikkeld was, maar dat we zeker een oplossing zouden vinden, dat we daarvoor echter terug moesten naar huis, dat we niet van Montpellier naar Parijs konden vluchten en vervolgens naar god weet welke andere stad. We moesten de confrontatie met onze echtgenoten aangaan en een begin maken met ons leven samen. Ineens voelde ik dat hij niet alleen redelijk maar ook oprecht was. Het verwarde me, ik sloeg mijn armen om hem heen en fluisterde: ‘Goed.’ Maar naar Parijs vertrokken we toch, ik wilde alleen maar een paar dagen extra.

 

© 2014 Elena Ferrante
© 2016 Nederlandse vertaling Marieke van Laake / Uitgeverij Wereldbibliotheek

pro-mbooks1 : athenaeum