Leesfragment: Lenteloos voorjaar. Oorlogsdagboek 1940–1941

12 november 2016 , door Hanny Michaelis
| |

Op 17 november verschijnt Lenteloos voorjaar, het eerste deel van de dagboeken van Hanny Michaelis. Wij publiceren voor.

Toen de dichteres Hanny Michaelis op 11 juni 2007 overleed, werd in haar nalatenschap een groot aantal schriften aangetroffen waarin ze gedurende enkele periodes van haar leven een dagboek had bijgehouden. In de eerste schriften deed ze verslag van haar ervaringen als gymnasiast, als dienstmeisje (omdat geen andere betrekking voor haar openstond) en als onderduikster.

In dit eerste deel van het dagboek, Lenteloos voorjaar, kan men haar volgen van haar zeventiende tot haar twintigste jaar. Wat leeftijd aangaat zat Hanny Michaelis in de oorlog tussen Anne Frank en Etty Hillesum in, wier dagboeken vroeger gepubliceerd werden. Het dagboek gaat tijdens haar middelbare schooltijd voor een groot deel over haar verliefdheden. Bovendien was er vanaf de eerste dag dat ze haar dagboek bijhield de dreiging van de aanstaande oorlog.

 

Schrift XIV

 

Alles had ons moeten scheiden
Alles bracht ons bij elkaar
Jan van Nijlen

Zondag 19 mei '40
Het is niet te geloven wat je allemaal in een week tijds kunt beleven en verdragen. Het idee, dat we verleden week vrijdag om deze tijd nog aan het begin van alle ellende stonden, die we nu grotendeels achter de rug hebben!
Ik zal proberen een zo duidelijk mogelijk, chronologisch overzicht van de laatste gebeurtenissen te geven want anders blijf ik erin steken. Daar gaat-ie dan!
Donderdagavond (9 mei) ging ik naar bed in het plezierige besef, dat we de volgende dag Pinkstervacantie zouden krijgen, en ik sliep in, even kalm en rustig als gewoonlijk. Midden in de nacht, om een uur of 3, schrok ik plotseling wakker door de doffe, aanhoudende schoten van het afweergeschut, terwijl ik heel gedempt en ver weg vliegtuiggeronk hoorde. Ik bleef wakker liggen, zonder me een moment ongerust te maken of aan oorlog te denken, ik had alleen een onbestemd nijpend gevoel van een dreigend onheil, dat me benauwde, maar ik maakte het me niet eens bewust en schreef het toe aan de angst voor het neerkomen van de projectielen van het afweergeschut. Tenslotte dommelde ik weer in, tot ik om 4 uur weer wakkerschoot; het afweergeschut was nu aan alle kanten van de stad in actie, het vuurde verwoed en onophoudelijk en boven mijn hoofd klonk nu duidelijk het angstaanjagend geronk van motoren. Ik kon het in bed niet meer uithouden en ging voor mijn raam staan. Het was al klaarlicht en toen ik opkeek naar de heldere, prilblauwe ochtendhemel, zag ik tot mijn grote verbazing wel een stuk of acht, negen vliegtuigen, die zich kennelijk niet aan het vuren van de luchtdoelartillerie stoorden en kalmpjes bleven rondcirkelen. Onderdehand waren overal mensen op de waranda's komen kijken, maar ik had nog geen idee van oorlog of zo, ik dacht, dat het Engelse of Duitse bommenwerpers waren, die over Amsterdam vlogen om ergens anders heen te gaan, ofschoon ik me wél verbaasde over hun grenzenloze brutaliteit.
Enfin, het ouderpaar was ondertussen ook opgestaan en we gingen met ons drieën in de voorkamer kijken, waar ook een hele hoop vliegtuigen te zien waren. Ik geloof dat pappie en mammie al aan oorlog dachten, maar ik vermoedde nog steeds niets. Tot we het raam opschoven en in het Westen, waar we Schiphol wisten, een grote, loodgrijze rookwolk zagen hangen. Tegelijkertijd riep iemand op straat: 'Het is nou geen flauwe kul meer, je ziet de bommen en de hele rotzooi toch zeker naar beneden flikkeren!' Toen pas drong het tot me door, dat Schiphol gebombardeerd werd, maar ik schrok er niet eens van, waarschijnlijk besefte ik nog niet ten volle, wat dat betekende. Mammie scheen het wel te beseffen, ze schrok zo ontzettend, dat ze door het open raam was gaan gillen, als ik haar niet had toegebruld haar mond te houden terwijl ik haar hardhandig door elkaar rammelde, waardoor ze zo beduusd werd, dat ze meteen stil was. Maar met dat al stond het nu, mede door de luchtmachtberichten uit de radio, die pappie 'in a moment of cleverness' had aangezet, onherroepelijk vast, dat Duitsland Holland was binnengevallen en nadat we ons hadden aangekleed, en op straat wat rondliepen, sloten zich al gauw buren bij ons aan of omgekeerd en zo bespraken we het alarmerende nieuws. Die ochtend zal ik nooit vergeten, toen we op straat liepen, in het stralende licht van de goudgele morgenzon, onder een wijde, smetteloos blauwe hemel, terwijl in de bomen en de geurende, roodbloeiende struiken van het Bos de lijsters en de merels zaten te fluiten, en de Amstel zich diepblauw en glanzend rimpelde in de blijde zonnestralen - het was wel een erg wreed contrast met de harde werkelijkheid, deze stralende, geurende meimorgen.
Op school hield de rector een prachtige speech voor ons allemaal in de aula, hij kreeg een donderend applaus en toen Vreeken daardoorheen riep: 'Leve de koningin!' schreeuwden we allemaal drie keer 'Hiep, hiep hoera!'; het was dubbel ontroerend, omdat tijdens het spreken van den rector buiten onophoudelijk de schoten van het afweergeschut klonken en ik er plotseling aan moest denken, hoe we ruim twee jaar terug in dezelfde aula hadden gezeten, juichend en opgewonden, toen er buiten óók schoten hadden geklonken, vreugdeschoten ter ere van de geboorte van de kleine Beatrix. En de herinnering daaraan maakte me zó beroerd, dat ik een prop in mijn keel kreeg en er tranen in mijn ogen prikten.
Eldert was er niet, hij had luchtbeschermingsdienst, zoals zovele anderen: Eric, Frank, Herman Goudsmit etc. Het speet me, ik had hem graag even gezien, hij heeft altijd zofn verfrissende, bemoedigende invloed op me. Jij was er wel, je zag er een beetje erg naief uit, je deed niets dan lachen, het was net of je de ernst van de toestand niet begreep. Ieder keer als ik je zag, je knap, jongensachtig gezicht, je kinderlijke, groenblauwe ogen, waar de zon lichtvonkjes in toverde, de overmoedige, stralende lach, kromp mijn hart ineen, omdat ik bang voor je was, bang voor je leven, en omdat je er zo ontzettend naïef uitzag.
De hele dag hebben Greetje, Corrie en ik boeken rondgebracht, die de weggebleven leerlingen uit onze klas hadden laten liggen. Natuurlijk waren we ook bij Eldert; ik had gehoopt, dat hij er zelf zou zijn, maar zijn broertje Gerritje verscheen, omdat Eldert 'dienst deed'. En toen, eenmaal thuisgekomen, terwijl de schoten van het afweergeschut onophoudelijk bleven knallen en de warme, droge lucht vervuld was van motorengeronk, toen pas kwam ik tot het volle besef van de hopeloze, benauwende toestand en toen begonnen de verschrikkingen van 5 eindeloos lange dagen, dagen vol geloei van luchtsirenes, vol angstaanjagend geronk van bommenwerpers, vol donderende schoten van de luchtafweergeschutten, vol beklemmende visioenen van vechtende Hollandse jongens en tot puin gebombardeerde steden. Het was een ontzettende, zenuwslopende tijd; en elk rustig (d.w.z. als er geen luchtalarm was) moment moest ik of ik wou of niet aan Eldert denken en aan jou, en aan de anderen uit de zesde klassen, waarvan ik wist, dat ze in dienst moesten gaan. En dan die avonden, dat je naar bed ging in een verduisterde, pikdonkere kamer, met de angst in het hart; dat je in bed lag te luisteren naar elk gerucht; dat je je adem inhield bij ieder verdacht geluid; dat je niet durfde in te slapen uit angst voor een bomaanval. En iedere morgen om half 5, bij het aanbreken van de dag gewekt te worden door het loeien van de sirenes en je nog half slapend, aan te moeten kleden om naar het trapportaal te hollen, waar je het veiligst zat, in geval van luchtbombardementen.
Het ergste was de radio die de hele dag aanstond, met steeds de angstaanjagende onderbrekingen voor berichten van de luchtwachtdienst. En dan die onzekerheid, die nijpende twijfel aan je toekomst, aan je veiligheid, aan je leven, aan alles...
Zondag was een van de ergste dagen, toen werd er tussen 's ochtends half vijf en 's middags 4 uur 9 keer luchtalarm gemaakt. Toch bleef ik er betrekkelijk kalm onder, ik trachtte me zoveel mogelijk te beheersen en dat lukte gelukkig vrij goed, al kreeg ik het soms wel eens te kwaad. Enfin, zo strompelden we dan 4 eindeloos lange, zenuwslopende dagen door, tot de dinsdag kwam, de ergste dag van allemaal. 's Ochtends hoorden we al, dat de toestand voor Holland als ernstig moest worden beschouwd, omdat de Duitse troepen de Moerdijk over waren getrokken om ten Zuiden van Rotterdam post te vatten. 's Middags, om een uur of een zagen we aan de achterkant van het huis, in het Noorden, een reusachtige loodkleurige rookwolk opstijgen aan de strakke pastelblauwe voorjaarshemel. We maakten ons natuurlijk ongerust, tot we hoorden, dat de Engelsen als voorzorgsmaatregel de petroleumhaven aan het IJ in brand hadden geschoten(!) en dat verdere uitbreiding of gevaarlijke complicaties van regeringswege waren voorkomen. Maar al wisten we dat het geen kwaad kon, het bleef toch een ellendig, beklemmend gezicht, die geweldige, dreigende rookkolom tegen de lichte, klare lucht. Het middageten verliep met hindernissen, we werden er twee keer ten gevolge van luchtalarm afgehaald en de derde keer waren we net bezig om te wassen. We gingen weer naar het trapportaal, waar alleen juffrouw Neef zat die ontzettende last van haar zenuwen had, wat zich uitte (of liever niet uitte) in een hardnekkig zwijgen; zodat we daar met ons vieren zaten zonder te spreken en alles buiten konden horen. Eerst klonk alleen maar het vuren van de afweer en heel in de verte wat flauw motorgeronk en we vergaten al bijna, dat we daar zaten omdat er bommenwerpers boven de stad waren, toen we plotseling vlakbij hevig hoorden schieten, en op hetzelfde moment klonk er een donderend geraas, als het neerstorten van puin, tweemaal vlak achter elkaar. We verstijfden alle vier van schrik, of liever alle drie want mammie kreeg bijna een toeval. Ze stond te beven en te klappertanden en verloor bijna haar bezinning. We dachten allemaal dat er bommen waren neergekomen in de buurt, het huis dreunde en trilde op zijn grondvesten; alleen pappie beweerde, dat het geraas de oorzaak was van het neerkomen van getroffen bommenwerpers, maar ik dacht dat hij dat zei om ons gerust te stellen en ik geloofde het niet. Kort daarop klonk het sein 'luchtgevaar geweken' en toen we even voor de deur gingen staan, hoorden we, dat er geen bommen waren gevallen, dat het harde knallen van zwaar afweergeschut kwam en dat er inderdaad 2 bombardementstoestellen waren neergeschoten bij Ouderkerk, dus nog een flink end van ons vandaan en het klonk, of het voor de deur gebeurde. Op straat hoorden we van iemand die van de Fokker-fabrieken aan de overkant van het IJ kwam, dat het personeel van alle fabrieken en instellingen daar naar huis was gestuurd, dat de Duitse troepen van het Noorden en het Zuiden naar Amsterdam oprukten, dat alle inwoners van de overkant van het IJ naar de binnenstad waren geëvacueerd, kortom hij verplaatste ons in een waanzinnige alarmtoestand. Toch bleef het de verdere middag rustig en we hadden net ons evenwicht weer hervonden, toen om ongeveer 7 uur door de radio werd bekendgemaakt, dat de opperbevelhebber van land. en zeemacht, na een ontzettend bombardement van Rotterdam, dat al was bezet, had besloten de wapenen over het hele land neer te leggen en dus te capituleren. De toestand en de stemming, die er die avond in Amsterdam heerste, zal ik niet beschrijven, omdat ik er geen woorden voor kan vinden. Het enige lichtpunt in letterlijke zin, was, dat de verduistering was opgeheven, dat de straatlantarens weer brandden en natuurlijk vooral dat er geen soldatenlevens meer hoefden te worden opgeofferd aan een verloren zaak. Maar Holland had zijn vrijheid verloren. De volgende middag trokken de Duitse troepen Amsterdam binnen, de bevolking hield zich kalm en de nieuwe toestand van een Duitse bezetting bleek veel minder verschrikkelijk, dan men zich had voorgesteld. In ieder geval lagen de ontzettende dagen van oorlog achter ons, dat was tenminste al iets als een verademing.
Achteraf bekeken lijkt het ongelofelijk, dat de hele geschiedenis maar 5 dagen heeft geduurd; het was niet meer dan een nachtmerrie geweest, een beangstigende, vreselijke droom; maar het had ons leven, onze positie en onze zieletoestand een onherstelbare knak gegeven. Ik voel, dat het nooit meer kan worden als voor de oorlog, ook al wordt Holland weer een vrij land; er is iets gebroken, in ons allemaal. Misschien heeft het moeten gebeuren - ik weet het niet; ik geloof het ook niet.
In elk geval heeft deze 'verlengde Pinkstervacantie' een onherstelbare breuk geslagen in de gedurende de cursus '39/40 door de scholieren van middelbare scholen opgedane kennis; de eindexamens en overgangscijfers zullen dit jaar dan ook heel wat clementer zijn dan andere jaren. Overigens, één voordeel heeft de Duitse bezetting tenminste met zich meegebracht: we hebben op 't ogenblik Midden-Europese tijd, die scheelt 40 minuten met de Hollandse zomertijd, zodat het nu tot over elven nog licht blijft, wat vooral prettig is met verduisteren.
Jammer, dat we nu niet kunnen genieten van de prachtige voorjaarsavonden in mei, we moeten al vóór de schemer invalt, gaan verduisteren. En het zou zo mooi kunnen zijn buiten, vooral omdat de lantarens nu niet branden, dan zie je de sterren veel groter en stralender dan anders. Toevallig is het net volle maan, dat zal helemaal wel een sprookjesachtig gezicht zijn, als het donker wordt.
Zaterdagavond hebben mammie en ik een eindje langs de Amstel gewandeld, het was verrukkelijk, al woei er een tamelijk frisse wind. Het was een zeldzaam mooie avond, de Amstel kabbelde met kleine diepblauwe golven voort onder een hoge, fluweelblauwe hemel en het rustige, warmgouden licht van de ondergaande zon lag over de matgroene, vlakke weilanden alsof er geen oorlog en geen veldslagen bestonden. Het was er heel stil en toen we even bleven staan om uit te turen over de vredige, geurige echt Hollandse weiden, kwam er een groot, donker schip door de Amstel aanvaren; het riet ruiste langs de oever, de vogels zongen in de bomen, het water klotste tegen de randen van het schip - en ik, die deze kalme, landelijke meiavond beleefde, voelde mijn hart plotseling warm worden van liefde voor het kleine, vertrouwde en vredige Holland. Later, toen we terugliepen, en de zon was ondergegaan, rees er een bleke, ijle maan boven de bomen uit, ergens denderde een trein voorbij, de meidoorn geurde en alles lag stil en dromerig in het koele, blauwe schemerlicht. Martien, het is niet te geloven, hoe veel jongens en mannen in die 5 gruwelijke dagen van bloed, zweet en tranen voor hun vaderland zijn gevallen. Dat dit lot een vreedzaam, klein, plichtsgetrouw land moest treffen. Maar alle jammerklachten van de wereld zijn niet in staat het gekomen onheil te keren; het is gebeurd - en het leven gaat verder...

[...]

 

© Copyright 2016 erven Van Oorschot
© Copyright Bezorging en annotaties 2016 Nop Maas en Uitgeverij Van Oorschot

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum