Leesfragment: Lof der botheid

21 oktober 2016 , door René van Stipriaan
| | | | |

Dinsdag 25 oktober verschijnt Lof der botheid. Hoe de Hollanders hun naïviteit verloren van René van Stipriaan. Lees bij ons het 'Woord vooraf' en een fragment uit het eerste hoofdstuk 'Gidsland zonder theater'.

Eeuwenlang stonden Hollanders bekend om hun domheid en ongepolijste gedrag. Dat veranderde omstreeks 1500 onder aanvoering van Erasmus, die niet alleen geleerd en scherpzinnig was, maar ook tot navolging inspireerde. Hollanders begonnen hun culturele inhaalrace, die uitmondde in de Gouden Eeuw, toen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zich voor heel even het middelpunt van de wereld mocht wanen.

Lof der botheid biedt een aantal intrigerende snapshots uit de culturele emancipatie van de Hollanders: hoe Willem van Oranje uitgroeit tot de grootmeester van de politieke propaganda, hoe Bredero de Nederlanders hun botheid nog eens stevig inwrijft, en hoe Vondel laat zien dat de Nederlanders wel degelijk vorderingen maken.

N.B. U bent van harte welkom bij de boekpresentatie op woensdag 2 november bij Athenaeum Boekhandel aan het Spui.

Woord vooraf

De magneetwerking van Amsterdam in de Gouden Eeuw is vaak beschreven en bejubeld, en is toch nog altijd moeilijk te bevatten. De stad werd na 1585 de metropool van Europa, waar hij enkele decennia daarvoor nauwelijks opviel te midden van andere nijvere Hollandse stadjes. Holland lag toen nog aan de rand van de wereld; er was geen universiteit, het gewest werd geregeerd vanuit Brussel, en er werd geleefd volgens de sobere eenvoud van de voorouders. Aan het einde van de zestiende eeuw begon Amsterdam te bruisen, en heel Holland en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden bruisten mee. De bevolking groeide dankzij grote groepen immigranten, die ook nog eens geld, kennis, cultuur en handelsrelaties meebrachten.
Het aanpassingsvermogen van zowel de autochtonen als de immigranten is achteraf verbluffend. Er waren fricties en botsingen, maar in het licht van de snelle groei die Amsterdam en Holland omstreeks 1600 doormaakten, stellen ze weinig voor. De groei beperkte zich niet tot de bevolkingsomvang of de economie, maar deed zich ook voor in bijvoorbeeld de schilderkunst, de literatuur en het boekenbedrijf. Dit valt eenvoudig met cijfers te staven: de productie van boeken en schilderijen ging die van het omringend buitenland een tijd lang ver te boven.
Minder makkelijk aanwijsbaar is dat ook de mentaliteit in grijpend veranderde. Waar Holland zich in de zestiende eeuw nog liet voorstaan op zijn eenvoud en eerlijkheid, spreekwoordelijk bekend als Hollandse botheid, was dat een eeuw later geen geloofwaardig verhaal meer. Amsterdam stond voor wereldwijs: het was een stad voor oplettende, behendige en snelle geesten. Wie wilde profiteren van het Hollandse wonder, wie wilde slagen in de handel, moest overal ogen hebben, over gezonde achterdocht beschikken, en vooral ook het spel kunnen meespelen. De enerverende sfeer van het Amsterdamse zakenleven is zelden indringender beschreven dan door de Portugees-joodse immigrant en beurshandelaar Joseph de la Vega in zijn traktaat Confusion de confusiones (Verwarring der verwarringen) uit 1688. Hij schetste de Amsterdamse beurs als een duistere en listige wereld, waarin met griezelige perfectie alle mogelijke kunstgrepen werden uitgehaald, of in de woorden van De la Vega: ‘het opkomen en weggaan, het zich verschuilen, vermommingen, twisten en duels, de grappen en de zottigheden, het geven van panden, het uitblazen van de lichten, de climax in list, verraad, bedrog en tragiek’. Botte geesten hadden in deze geraffineerde wereld niets te zoeken. Amsterdam was een bedrieglijk theater, waar weinig medelijden bestond met mensen die er niet in slaagden de manipulaties te doorgronden.
In Lof der botheid zijn verschillende korte beschouwingen en essays bij elkaar gebracht die als snapshots van deze spectaculaire ontwikkeling kunnen worden gezien. De teksten zijn voor verschillende gelegenheden geschreven, en voor deze bundel hier en daar ingekort dan wel uitgebreid. Enkele beschouwingen werden niet eerder gepubliceerd. Tezamen willen ze laten zien hoe de Hollanders zich bewust werden van hun achterstand, hoe ze in het kielzog van Willem van Oranje tijdens de Opstand op het wereldtoneel belandden en in korte tijd streetwise werden, en hoe er een bijzondere, met niets te vergelijken, burgerlijke eigenwijsheid ontstond, die een weg zocht in de handel, de politiek, de wetenschap, de kunsten en de literatuur.
Hollanders werden zich bewust van hun eigen botheid, en ze leerden ermee te spelen. Ze ontpopten zich als grootmeesters van de ironie en de versluiering . het werd jaren geleden al aangetoond door kunsthistoricus Eddy de Jongh, die in schilderijen van alledaagse gebeurtenissen geraffineerde patronen van 'verborgen betekenissen' kon blootleggen. Soms is deze bundel ook het verslag van het onderzoeken van de raadsels en dwaalsporen die zestiende. en zeventiende-eeuwers met veel plezier lijken te hebben uitgezet: het Wilhelmus dat na meer dan twee eeuwen speur. en graafwerk de identiteit van zijn dichter of dichters nog altijd niet lijkt te willen prijsgeven. Of de populaire komische dichter Focquenbroch, die zorgvuldig zijn eigen miskenning heeft geensceneerd, een spelletje dat naarmate de tijd verstreek steeds slechter begrepen werd.
Zo opvallend snel als de zeventiende-eeuwers op het wereldtoneel het spel leerden meespelen, zo snel leek deze bravoure ook weer af te nemen. De verborgen betekenissen werden niet meer gezien, de Hollandse tafereeltjes bleven. Aan het begin van de negentiende eeuw lijkt het begrip van de gelaagde denkwereld van de zeventiende-eeuwers al geheel verdwenen. De botheid in haar onversneden vorm bleef, en het is voor buitenlanders nog altijd vrij eenvoudig om Nederlanders, en Hollanders in het bijzonder, ermee om de oren te slaan.
Overigens staat in deze bundel 'Holland' voor het gebied dat ongeveer wordt bestreken door het huidige Noord. en Zuid-Holland. Met de Zuidelijke Nederlanden worden de gebieden bedoeld die aan het einde van de zestiende eeuw stevig onder het Habsburgse bewind kwamen, ongeveer gelijk te stellen met het huidige Belgie, met inbegrip van het prinsbisdom Luik; de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden valt ongeveer samen met het huidige Nederland benoorden de grote rivieren.

Rest een woord van dank aan alle redacteuren van de tijdschriften en bundels waar verschillende bijdragen eerder verschenen, en ook de meelezers in de fase waarin de bundel gestalte kreeg: Annette Portegies en Hugo van Doornum van Em. Querido’s Uitgeverij, en mijn vaste eerste lezer Suzanne Bogman. Ze hielpen me op mijn tocht door het spiegelpaleis van de Gouden Eeuw; de dubbele bodems die ik desondanks over het hoofd heb gezien blijven uiteraard voor mijn rekening.

René van Stipriaan

Gidsland zonder theater
Of de waarheid zeggen als nationale hebbelijkheid

‘Nederlanders schamen zich niet over hun lompe en ongemanierde optreden – ze hebben eenvoudig niet de geringste behoefte daar verandering in te brengen.’
De hertog van Baena, voormalig ambassadeur van Spanje, 1966

Omstreeks het midden van de zeventiende eeuw werd in de Nederlandse Republiek de roes van machtsvertoon en voorspoed belichaamd door admiraal Michiel de Ruyter. Zolang hij met zijn eskaders over de wereldzeeën voer en vijandelijke schepen tot afdruipen of overgave dwong, kon de handelsnatie haar nering naar steeds verdere uithoeken van de wereld uitbreiden. De Engelsen zochten herhaaldelijk de confrontatie in een reeks zeeoorlogen, in de verwachting de kleine Republiek uit te putten. Een slimme strategie, maar de Nederlanders reageerden soms met nog heviger agressie in een poging de Engelsen alsnog tot vrede te dwingen. Hoogtepunt in de reeks intimiderende Nederlandse strafoefeningen was de Tocht naar Chatham in juni 1667, waar de Nederlandse vloot de Engelsen op eigen terrein enorme verliezen toebracht. Voor de Engelsen begrepen wat er gebeurde, was het Engelse vlaggenschip de Royal Charles in Nederlandse handen overgegaan en werden veertien andere oorlogsschepen veroverd en vernietigd. De Ruyter, herstellend na weken van aanhoudende koortsaanvallen, maakte het gebeuren van een afstand mee, vanuit de monding van de Medway. Pas op de laatste dag van de expeditie vertoonde hij zich op het strijdtoneel, precies op tijd om zijn mannen voor overmoed te behoeden.

1

De vernietiging van de Engelse vloot bij Chatham in volle gang. Een deel van de Nederlandse vloot ligt op de voorgrond in de monding van de Medway, een ander deel is de rivier opgevaren en richt grote schade aan. Schilderij W. Schellinks uit 1667. Collectie Scheepvaartmuseum, Amsterdam.

2

Na terugkeer in de Republiek werd De Ruyter als een held onthaald. Van de Staten-Generaal ontving hij een kostbare beker waarop de tocht naar Chatham verbeeld werd. Er verschenen in het hele land gedichten, liedjes en pamfletten waarin hij uitbundig werd bejubeld. Er waren gegraveerde portretten te koop, die zelfs de gewone man in staat stelden het imposante hoofd van de grote zeeheld thuis aan de muur te hebben. De roem van De Ruyter verspreidde zich over de hele wereld. Ondertussen verbaasden buitenlandse bezoekers zich erover dat de gevreesde admiraal in Amsterdam niet in een luxueus pand aan een van de grachten woonde, maar in een betrekkelijk eenvoudig huis in het havenkwartier. De meest bereisde en bewierookte Nederlander van dat moment was het tegendeel van een wereldburger. De Ruyter werd vereerd als een held, maar hij ging er niet van naast zijn schoenen lopen. Dat viel goed bij zijn landgenoten, en zo zien we het nog steeds graag. Hij mocht boven het maaiveld uitsteken, maar hij hield vast aan Hollandse eenvoud. Buitenlanders raakten er niet over uitgepraat. Temeer omdat ‘eenvoud’ in veel culturen, en zeker in de hogere kringen, bepaald niet als een deugd gold. Hoofsheid was de norm: je mooi voordoen, tot het uiterste de schijn ophouden, de ander behagen, liefst met verfijnde maniertjes en een glimlach – dat alles behoorde tot de absolute vereisten van het internationale diplomatieke verkeer. Voor de jonge Republiek, die probeerde mee te spelen op het wereldtoneel, werd dat een verwarrend gegeven, waar ze nog behoorlijk last van ging krijgen.

Het Bataafse oor
Waar kwam die Hollandse eenvoud vandaan, en wat stelde die eenvoud in essentie voor? Afgaande op de schaarse berichten stonden in de late middeleeuwen bewoners van het oude graafschap Holland al bekend als erg eenvoudig, om niet te zeggen als boers van manieren. Ze weken daarmee nogal af van bijvoorbeeld de naburige Brabanders en Vlamingen, die voor veel mondainer en ook hoffelijker doorgingen, en die vaak in nauw contact stonden met de Franse en Italiaanse elite.
De geboren Rotterdammer Desiderius Erasmus kende de reputatie van de Hollanders ook en wijdde er in 1508 in de Adagia een kort essay aan, onder de titel ‘Auris Batava’, ofwel ‘het Bataafse oor’. Met ‘Bataafs’ worden in dit geval verschillende dingen bedoeld, die uiteindelijk allemaal in dezelfde richting wijzen; het betekent ‘eenvoudig’, maar ook ‘niet in staat te veinzen of te liegen’, en het betekent ook ‘bot’ – ‘bot’ in de zin van niet in staat zijn om nuances of dubbelzinnigheden waar te nemen. Al deze kwalificaties komen neer op ‘onbeschaafd’. Erasmus liet in andere geschriften wel doorschemeren dat hij inderdaad geen hoge pet op had van zijn mede-Hollanders, maar in ‘Auris Batava’ klinkt ook enige ironie door, want liet niet juist de grote geleerde Erasmus zien waartoe Hollanders qua beschaving in staat waren?
Het blijft een interessant keerpunt in de Nederlandse cultuurgeschiedenis; het moment aan het begin van de zestiende eeuw waarop de Hollanders erachter komen dat ze in de omringende wereld als ‘bot’ te boek staan en aan hun inhaalrace moeten beginnen. Die inhaalrace wordt door Erasmus en een groeiende schare navolgers krachtig ingezet. Holland ontwikkelt zich, Leiden krijgt in 1575 een universiteit, en Amsterdam expandeert – geholpen door de Val van Antwerpen in 1585 – tot de belangrijkste handelsstad ter wereld.

3

Het embleem ‘Dom is driest’ uit de Sinnepoppen van Roemer Visscher
uit 1614. Een embleem is een combinatie van een al dan niet raadselachtige spreuk, een toepasselijke illustratie, en een verklarende tekst.

Hollandse botheid – de Amsterdamse koopman en dichter Roemer Visscher kon er aan het begin van de zeventiende eeuw, dus precies een eeuw na Erasmus, al in de verleden tijd over spreken. Hij deed dat in een emblematische tekst bij een plaatje (of ‘sinnepop’) van een vis met een stompe snuit. Het is een verbeelding van ‘domheid’ en meer in het bijzonder een metafoor voor ‘een onbeleeft grof mensche, die gheen onderscheydt heeft van plaetse, persoon of tijdt’. Het is iemand die kennelijk nooit ergens doekjes om windt, met wie hij ook te maken heeft en onder welke omstandigheden ook, ofwel een lomperik. En dan komt het: ‘Een mensch in ’t kort gheseyt, nae de Oude wet, een oudt Hollander.’
Roemer Visscher beweerde hier zonder voorbehoud dat het fenomeen van de onbeleefde, domme, botte Hollander inmiddels tot de verleden tijd behoorde. Maar daar zat wel een klein addertje onder het gras. Het begrip ‘botte Hollander’ was ondertussen ook een soort geuzennaam geworden.
Dat blijkt uit een ander embleem van Visscher, de sinnepop ‘Helpt u selven’, verbeeld aan de hand van een nijvere eekhoorn.
Volgens deze uitleg zijn Hollanders onovertroffen in de zeehandel – een wetenschap die ze eerder van de nijvere eekhoorntjes dan van andere volkeren geleerd hebben, en Roemer concludeert: ‘Schaemt u dan van uwe botticheyd niet, dewyl dat ghy in de Zeehandel en Vaert alle ander volcken in grondighe wetenschap te boven gaet.’

4

Het embleem ‘Helpt u selven’ uit de Sinnepoppen van Roemer Visscher
uit 1614.

Hier wordt veel tegelijk gezegd. Ten eerste: wij Hollanders kunnen heel aardig meekomen. Sterker nog: we zijn de besten in de scheepvaart en de handel. Ten tweede: we hebben dat niet van andere volkeren afgekeken, hooguit van de eekhoorns. Dit thema keert ook elders in het werk van Roemer Visscher terug: wij Hollanders zijn geen volk van afgekeken en aangeleerde maniertjes. We hebben onszelf ontwikkeld, want we moeten mee in de wereld, maar echte Hollanders hechten aan hun botheid, niet in de betekenis van ‘domheid’, maar wel in de betekenis van ‘ongepolijste eenvoud’.

 

© 2016 René van Stipriaan

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum