Leesfragment: Post voor Rus Ordelman

25 oktober 2016 , door Bette Adriaanse
| |

Eind oktober verschijnt Post voor Rus Ordelman, de debuutroman van Bette Adriaanse. Lees bij ons de eerste drie hoofdstukken: 'Nacht', 'Rus' en 'Rus en de brief' - we publiceren voor!

Elke ochtend pint Rus een tientje: hij koopt soep, brood en limonade bij caissière Cathy en drinkt een hazelnoot latte in de grote bruine stoel bij Starbucks. Dan tuurt hij in het water van de vijver, waar hij kijkt of er iets te zien is, en staat hij stil voor de supermarkt, om tegen de honden te praten die buiten moeten wachten. Soms brengt hij zijn beddengoed naar de Wash-O-Matic. Rus is een gewoontedier.

Maar op een dag hoort hij een vreemd geluid: flap. Door de brievenbus zeilt een belastingaanslag naar binnen, de eerste van zijn leven. Met terugwerkende kracht moet Rus betalen voor zijn huis, voor het gebruik van de wegen en andere voorzieningen. Radeloos trekt hij de stad in, van café naar stadsdeelkantoor, van balie naar ziekenhuis, op zoek naar iemand die hem kan helpen.

Rus is een van de kleurrijke stoet hartverwarmende buurtgenoten die allen op zoek zijn naar houvast in een complexe, vervreemdende wereld. Mevrouw Blauw komt in actie wanneer haar favoriete soap midden in het verhaal wordt stopgezet. De secretaresse oefent haar sociale vaardigheden op een bedrijfsfeestje en belandt pardoes in bed met de advocaat. ‘Heb je weleens het gevoel dat je vanbinnen een heel interessant persoon bent, maar dat het er niet uitkomt?’ vraagt de secretaresse aan een collega, die als reactie langzaam bij haar weg schuifelt. In haar debuutroman slaagt Bette Adriaanse erin de meest basale gebeurtenissen en de onopvallendste personages te verheffen tot de belangrijkste spelers op het wereldtoneel. Een fictieve soapster, de dromen van de zoon van de postbaas, de nachtmerries van de secretaresse: alle werkelijkheden zijn met elkaar verbonden.

Post voor Rus Ordelman is een boek om cadeau te doen aan iedereen die je toewenst alles uit het leven te halen.

 

Nacht

Daar ben je.
Het is nacht nu en als je naar mij toe komt moet je de nachtbus nemen, nummer zeven, richting Oost. De stad is donker. Achter je eigen reflectie in het raam van de bus zie je de gele lichten van de lantaarnpalen voorbijflitsen.
‘Kanaalstraat,’ zegt de buschauffeur met verveelde stem. Daar stap je uit. De bushalte is op de hoek bij de brug tussen het oude gedeelte van de buurt, met zijn lage flats en rijtjeshuizen, en het nieuwe gedeelte, met de glazen woontoren en de bouwplaatsen.
Je ziet de bootjes schommelen in het zwarte water van het kanaal, de ramen van de flats aan de overkant zijn donker. Het is laat, maar als je je omdraait naar dat hoge glazen gebouw achter je en omhoogkijkt naar de zevende verdieping, dan zie je dat er één raam verlicht is, door een bureaulamp. Achter dat raam zit een meisje met een blonde paardenstaart naar jou terug te kijken. Dat meisje ben ik.
Beneden, naast de voordeur, hangt een lijst met de namen van alle mensen die in mijn gebouw wonen. Jij drukt op de bel waar lucy naast staat en mijn stem zegt: ‘Natuurlijk, je bent altijd welkom,’ door het apparaat. Je komt mijn kamer in en je hangt je jas over mijn stoel, en ik zit hier bij het raam, zoals altijd.
‘Kom bij me staan,’ zeg ik. Ik wijs naar buiten.
‘Zie je die flats en die huizen daar? Ik ken alle mensen die daar wonen, ik ken iedere naam en ik weet ook van alles over ze. Als je mijn soort werk doet kom je erg snel veel te weten. Het is alsof ik, bij wijze van spreken, in een hoek van hun kamer heb gestaan. Zo waak ik over hen.
Daar, in die lage donkere flat recht tegenover ons, achter de lavendelkleurige gordijnen op de vierde verdieping, woont mevrouw Blauw. In gedachten noem ik haar soms oma. Ze is niet echt mijn oma natuurlijk, maar ze ziet er wel uit als een oma, haar ronde, gerimpelde gezicht ligt als een gekleurd rozijntje op het kussen. Ze draagt altijd blauwe oogschaduw en roze lippenstift, zelfs in bed. Ze is bijna doof; de ruis in de blauwe slaapkamer komt van een radio die ze niet meer hoort. Die radio staat al bijna een jaar zo aan, sinds meneer Blauw weg is. Hij heeft hem niet uitgezet toen hij ging.
In het appartement rechts van mevrouw Blauw, achter de witte gordijnen, woont het meisje met het zwarte haar dat de secretaresse genoemd wordt. Op dit moment heeft ze dezelfde droom die ze altijd heeft, de droom waarin ze op iets aan het wachten is. De klok die je zo hard hoort tikken is in de woonkamer. Ze woont hier al bijna een jaar, maar nog steeds heeft ze haar spullen niet uitgepakt. De verhuisdozen staan tegen de muur in de hoek.
Naast de flat van mevrouw Blauw en de secretaresse is een zijstraat, die de Laagstraat heet. Zie je dat ouderwetse blok portiekwoningen daar? Knijp je ogen tot spleetjes en je ziet één woning op de vierde verdieping van het blok, op de hoek. Daar woont een jonge man die geen achternaam heeft. Zijn enige naam is Rus, naar zijn vader, een Russische zeeman die hij nog nooit heeft ontmoet. Rus slaapt ook, zijn vierkant geknipte haar steekt donker af tegen zijn lichtgebloemde dekbed. Er is iets met Rus – misschien is het de manier waarop hij als een kind op zijn buik ligt, of misschien zijn het de zachte gelaatstrekken onder zijn twee dagen oude baard waardoor hij iets ongewoons heeft, alsof hij niet helemaal van deze wereld is.
Over een paar uur zul je de zon zien opkomen boven de Halfords. Eén voor één worden de mensen in mijn buurt wakker. Wekkers gaan af in de flats en de huizen, mensen stommelen half slapend naar hun badkamer, gordijnen gaan open. Je zult mevrouw Blauw zien verschijnen, ze kamt haar haren elke dag om zeven uur voor het raam. Ik moet me dan ook klaarmaken. Ik trek mijn jas van de post aan en ik haal mijn paardenstaart door mijn postpet.
Jij blijft hier, in mijn kamer. Je zult me beneden langs het kanaal zien fietsen, naar het postcentrum in het Zakendistrict. Daar sorteer ik de post terwijl mijn baas hardop de dagen tot zijn pensioen aftelt. Om tien uur begint mijn ronde. Zoals elke ochtend bezorg ik de brieven en de kaarten en de aanmaningen, ik roep goeiemorgen en heehoegaatie en ik wek de laatste slapers met het geklepper van hun brievenbus.’

Rus

Flap. Rus lag in zijn trainingsbroek onder zijn gebloemde dekbed in bed toen hij dat geluid voor het eerst hoorde. Het was een doodgewone donderdagochtend geweest tot dit geluid ineens in zijn appartement opdook, flapte, en weer verdween.
‘Ik hoorde iets,’ zei Rus tegen zichzelf onder het dekbed. ‘Het was een kort geluid. Kort, maar duidelijk.’ Hij bewoog niet. ‘Ik weet niet of ik dat geluid hier ooit eerder heb gehoord.’ Even luisterde hij geconcentreerd, maar zijn huis was weer stil geworden.
‘Dit is vreemd.’ Hij wachtte een poosje. ‘Eigenlijk zou ik uit bed moeten komen om te kijken wat er aan de hand is.’ Rus deed zijn ogen open onder het dekbed en keek rond in het donker. Hij zuchtte. Hij had net een bijzonder hoog comfortniveau bereikt, waar hij uren naar toe had gewerkt door geduldig te draaien en te verschuiven op het matras. ‘En daarom,’ mompelde Rus, ‘daarom is het verstandiger om eerst eens rustig te overwegen of ik dat geluid echt nog nooit eerder heb gehoord, in plaats van meteen uit bed te springen als een politieagent.’
Eén voor één somde Rus de geluiden op die hij in zijn appartement gehoord had. Er was het geluid van de regen, dat klonk als ritititi op zijn zinken dak, er waren de geluiden van de trams op de hoofdweg, die piepten en kraakten bij het remmen. En hij hoorde altijd wel ergens een sirene in de verte, die soms dichterbij kwam en soms van hem af bewoog.
Verder was er nog het ge-tik en ge-tak van de houten deuren in de winter, een drup van de kraan en een kaah van de meeuw die een nest had gemaakt in de dakgoot boven zijn raam. Af en toe klonk er een enorme knalbambam als iemand zijn vuilnis van het balkon op de stoep smeet en natuurlijk was er het geluid van de koelkast – die zei zo nu en dan trr.
Zijn buurman op de begane grond had een inbraakalarm dat hij elke maandag liet afgaan, om het te testen, en soms liep er een dronkenlap door de Laagstraat Allsganaddeklotuhikzeggutjuh te schreeuwen, en verder was er het onafgebroken swoeshhh op de achtergrond, van de auto’s op straat. En tot slot was er nog dingdong, een geluid dat Rus afgelopen winter voor het eerst had gehoord, toen zijn deurbel ging.
Nee, concludeerde Rus, er waren veel geluiden in zijn appartement, maar flap hoorde daar niet bij, flap was een vreemdeling en toen Rus het dekbed van zijn hoofd trok en zijn kamer rondkeek, werd zijn vermoeden dat dit geluid niets goeds kon betekenen bevestigd. Op zijn donkere vloer lag een witte envelop. Langzaam stond Rus op van zijn bed, deed een T-shirt aan en liep naar de smetteloos witte post die zijn appartement was binnengedrongen.

Rus en de brief

Het kostte Rus veel tijd om het postkantoor te vinden, want hij was er nog nooit eerder geweest. Het bleek uiteindelijk het grote oranje gebouw naast de supermarkt te zijn. Het postkantoor had een vierkante hal en de postkantoormedewerkers zaten achter een rij van raampjes tegenover de ingang. Rus wachtte een hele tijd, totdat bleek dat hij een nummertje uit een paal had moeten trekken, en dat deed hij, en daarna wachtte hij weer een hele tijd. Maar nu was het zijn beurt. De vrouw achter zijn raampje had brede schouders en rood haar.
‘Ten eerste,’ begon Rus, ‘wil ik deze graag terugbrengen.’ Rus hield de brief omhoog. Daarna schoof hij hem door de gleuf onder het raam naar de mevrouw toe. ‘Ten tweede,’ zei hij, ‘wens ik bij dezen te verklaren dat ik geen post meer wil ontvangen, nooit meer. Gelieve dat aan de postbode door te geven.’ De vrouw achter het raampje trok haar wenkbrauwen op en lachte naar Rus. Daarna pakte ze de brief, draaide hem om en schoof hem terug naar zijn kant van het raam.
‘U geeft hem terug,’ zei Rus.
‘Ja,’ zei de vrouw.
Rus keek naar de brief. Hij legde zijn handen op de envelop en probeerde hem terug te duwen, maar het lukte niet omdat de vrouw de gleuf met haar handen blokkeerde.
‘Ik wil dat de brief achter het raampje gaat,’ zei Rus.
‘U bedoelt voor het raam,’ zei de vrouw. ‘Ik ben voor het raam,’ zei Rus. ‘En ik wil dat de brief achter het raam gaat, zodat het raam tussen mij en de brief is. Als u nou alstublieft uw handen zou willen weghalen.’
‘U bent achter het raam,’ zei de vrouw. ‘Ik kijk naar u en hoe u achter mijn raam staat te hannesen met uw belastingaanslag, alsof ik naar de televisie kijk.’
‘Dit is mijn belastingaanslag niet,’ zei Rus. ‘Ik krijg nooit een belastingaanslag.’
De vrouw bracht haar gezicht dicht bij de gaatjes in het raam. ‘Als ik thuis ben, kijk ik naar de mensen die achter mijn raam door de straat lopen en fietsen. Laatst viel er een oude vrouw in de bosjes. Het duurde twintig minuten tot er iemand stopte en haar uit de bosjes hielp. Niemand geeft meer om een ander, tegenwoordig.’
‘Mevrouw,’ zei Rus, en hij bracht zijn gezicht ook dicht bij de gaatjes, ‘ik wil alleen deze brief terugbrengen. Ik wil hem niet. Ik word er zenuwachtig van en onrustig. Het enige wat ik van u vraag is om deze brief terug te nemen en tegen de postbode te zeggen dat ik niet van zijn diensten gebruik wil maken. Kunt u dat voor mij doen?’
De vrouw lachte naar Rus. Ze lachte een hele tijd naar hem zonder iets te zeggen, alsof er niet allerlei mensen met nummertjes stonden te wachten. ‘Meneer,’ zei ze uiteindelijk, ‘de post wordt niet verstuurd door de post. De post wordt verstuurd door de afzender.’
‘Aha,’ zei Rus. ‘O. Ik snap het. Excuses. In dat geval, gelieve de afzender te informeren dat ik geen post meer hoef.’ Hij dacht even na. ‘Alle afzenders.’
‘Dat is niet mogelijk,’ zei de vrouw.
‘Als u wist wat voor dingen er in deze brief staan,’ zei Rus. ‘Het ene moment lig ik volkomen onschuldig in mijn bed te soezen, het volgende moment word ik ineens gebombardeerd met allerlei eisen, geef dit en geef dat en geef geld, maar dat heb ik niet!’ Hij was zich ervan bewust dat hij was gaan schreeuwen, maar hij kon niet meer ophouden. ‘Ze bedreigen me in die brief, ze zeggen tweeduizend zeshonderd vijftien per ommegaande, anders zijn ze tot hun spijt genoodzaakt mijn bed en mijn keuken en mijn kleren te verkopen en dat wil ik niet. Ik heb mijn bed en mijn keuken nodig! En mijn kleren.’
‘Een aanmaning,’ knikte de vrouw. ‘Het overgrote deel van de post bestaat uit aanmaningen. U bent grappig om naar te kijken. Als u boos wordt krijgt u rode vlekken in uw nek en u trekt aan één kant met uw gezicht als u praat. Maar nu heb ik pauze.’
De vrouw schoof haar stoel naar achter en deed het licht in haar hokje uit. ‘Een brief terugbrengen gaat u niet helpen,’ zei ze. ‘De brieven zijn slechts symptomen, de brieven zijn de manier waarop het onderliggende probleem zich manifesteert. Als ik u was zou ik die brief heel goed lezen en dat bedrag zo snel mogelijk betalen. Als u brieven negeert kan dat iets enorms in gang zetten.’
‘Wat bedoelt u? Wat wordt er in gang gezet? En hoe zie ik dat aankomen?’ vroeg Rus, maar de vrouw antwoordde niet. Ze pakte haar tas, rolde het luik omlaag, en liet Rus gewoon staan, alleen in het postkantoor tussen de wachtende mensen, die niet naar hem keken, maar naar het scherm met de nummers.

 

© 2016 Bette Adriaanse

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum