Zondag 19 maart treedt Joost Baars op bij VPRO Boeken. Vandaag brengen wij twee gedichten uit zijn bundel Binnenplaats.
Wat is de waarheid als alles wat je weet je door de vingers glipt? Dat is de vraag die rondwaart door het veelzijdige poëziedebuut van Joost Baars. Zeer persoonlijke gedichten over de dood en bijna-dood van dierbaren worden afgewisseld met even verstilde als broeierige mystiek, en met originele, humoristische en geëngageerde natuurlyriek. Wie veronderstelt dat denkende poëzie niet kan ontroeren, komt bij Baars voor verrassingen te staan.
Baars' even bedachtzame als directe gedichten blinken uit in kwetsbaarheid en grijpen je naar de keel.
Tom Waits tom waits reed op een negenbaansweg en kreeg een lied in zijn hoofd. hij zei: ‘jezus, zie je dan niet dat ik rij?’ later, zijn album was bijna voltooid, foeterde hij tussen zijn tanden: ‘alle kinderen zitten klaar in de auto. nu moet je komen of we gaan zonder jou!’ zonder jou wil ik niet, maar dit is een liefdesgedicht van iemand die jou niet wil bezitten. als het je wil is, neem mij dan het stuur uit mijn handen, geef me andere woorden dan deze, een andere wijze om jou ergens anders dan slechts in mijn blik te laten bestaan. Dode hond ik loop op een eiland genaamd dode hond en denk aan mijn broer die op een snikhete dag zijn auto op slot deed en daarbij zijn hondje vergat. dode hond heet zo omdat er een hond ligt begraven. toen ik klein was hoorde ik ooit het gejank van een krolse kat, hield die hartverscheurende klank voor gehuil van mijn broer, liep door de nacht naar zijn kamer, deed de deur open en zag dat hij sliep, dat hij het niet was. dode hond is een kunstmatig eiland, net als mijn kamer in het huis waar wij opgroeiden, net als mijn broer, net als ik, als een auto met gesloten ramen in de zonzee geparkeerd. nu is het nacht op dode hond en over het daar omheen als aaneengeregen dagen liggende water klinkt zijn gehuil, zijn geblaf.
tom waits reed op een negenbaansweg en kreeg een lied in zijn hoofd.
hij zei: ‘jezus, zie je dan niet dat ik rij?’
later, zijn album was bijna voltooid, foeterde hij tussen zijn tanden:
‘alle kinderen zitten klaar in de auto. nu moet je komen of we gaan zonder jou!’
zonder jou wil ik niet, maar dit is een liefdesgedicht
van iemand die jou niet wil bezitten. als het je wil is, neem mij dan
het stuur uit mijn handen, geef me andere woorden dan deze,
een andere wijze om jou ergens anders
dan slechts in mijn blik te laten bestaan.
ik loop op een eiland genaamd dode hond en denk aan mijn broer
die op een snikhete dag zijn auto op slot deed
en daarbij zijn hondje vergat. dode hond heet zo omdat
er een hond ligt begraven. toen ik klein was hoorde ik ooit het gejank
van een krolse kat, hield die hartverscheurende klank voor gehuil van mijn broer, liep door de nacht
naar zijn kamer, deed de deur open en zag dat hij sliep, dat
hij het niet was. dode hond
is een kunstmatig eiland, net als mijn kamer in het huis waar wij opgroeiden,
net als mijn broer, net als ik,
als een auto met gesloten ramen in de zonzee geparkeerd.
nu is het nacht op dode hond en over het daar
omheen als aaneengeregen dagen liggende water
klinkt zijn gehuil, zijn geblaf.