Leesfragment: De bedrieger

14 november 2017 , door Javier Cercas
|

Op 14 november verschijnt De bedrieger van Javier Cercas. Lees bij ons alvast een fragment!

Hoofdpersonage Enric Marco is een van de weinige overlevenden van de Duitse deportatiekampen. Als woordvoerder van de Spaanse overlevenden wordt hij alom gevierd als held. Tot hij in 2005 door een historicus ontmaskerd wordt: deze man is geen moedige antifascist, hij heeft zijn geschiedenis na de oorlog volledig bij elkaar verzonnen.

Javier Cercas besluit het verleden te onderzoeken en met Marco in gesprek te gaan. Hij wordt heen en weer geslingerd tussen afschuw en medelijden door Marco's vermogen tot zelfbedrog en zijn dorst naar liefde. Wat heeft hem ertoe gedreven zijn persoonlijke legende te creëren? Kan hij de verschrikkingen van het echte leven wel aan?

N.B. Lees ook onze voorpublicatie uit Anatomie van een moment. 

 

Deel een

De rokken van de ui

Ik wilde dit boek niet schrijven. Ik wist niet precies waarom ik het niet wilde, of ik wist het wel en wilde het niet erkennen of durfde het niet te erkennen, of toch niet helemaal. In ieder geval heb ik me ruim zeven jaar lang tegen het schrijven van dit boek verzet. In die tijd schreef ik twee andere boeken, maar ik bleef steeds aan dit ene boek denken. Omgekeerd: op mijn manier schreef ik, terwijl ik die twee boeken schreef, ook dit boek. Of misschien was het wel zo dat dit boek op zijn manier mij schreef.
De eerste alinea's van een boek zijn altijd de laatste die ik schrijf. Dit boek is af. Deze alinea is de laatste die ik schrijf. En omdat het de laatste is, weet ik nu waarom ik dit boek niet wilde schrijven. Ik wilde het niet schrijven omdat ik bang was. Dat wist ik al vanaf het begin, maar ik wilde het niet erkennen, of durfde het niet te erkennen, of toch niet helemaal. Het enige wat ik nu weet is dat mijn angst gerechtvaardigd was. Ik leerde Enric Marco in juni 2009 kennen, vier jaar nadat hij was veranderd in de grote bedrieger, de grote boosdoener. Velen zullen zich zijn geschiedenis nog herinneren. Marco was een Barcelonees van in de tachtig die bijna drie decennia lang net had gedaan of hij een overlevende was van de naziconcentratiekampen en naar Hitler-Duitsland was gedeporteerd.
Die drie jaar voorzitter was geweest van de Amical de Mauthausen, de grote Spaanse vereniging van overlevenden van de Holocaust. Die honderden lezingen en tientallen interviews had gegeven. Die belangrijke officiële onderscheidingen had gekregen en in het Spaanse parlement namens honderden van zijn zogenaamde lotgenoten het woord had gevoerd. Tot begin mei 2005, toen werd ontdekt dat hij nooit gedeporteerd was geweest en nooit in een nazikamp had gezeten. Die ontdekking werd gedaan door een onbekende historicus, Benito Bermejo, kort voor de zestigste verjaardag van de bevrijding van de naziconcentratiekampen, die gevierd zou worden met een ceremoniële herdenking in het voormalige Kamp Mauthausen, waar voor het eerst een Spaanse minister-president bij aanwezig zou zijn en waarin Marco een vooraanstaande rol zou spelen, als hij die niet op het laatste moment had moeten opgeven omdat zijn bedrog aan het licht gekomen was.
Toen ik Marco leerde kennen was net mijn tiende boek, Anatomie van een moment, uitgekomen en het ging niet zo lekker met me. Ik wist zelf niet waarom: met mijn gezin ging het goed, zo te zien, en het boek was een succes. Weliswaar was mijn vader gestorven, maar dat was alweer bijna een jaar geleden, dus ik had tijd genoeg gehad om zijn dood te verwerken. Hoe weet ik niet, maar op een dag kwam ik tot de slotsom dat mijn malheur te wijten was aan mijn laatste boek. Niet omdat het me fysiek en mentaal had uitgeput (of dat niet alleen), maar ook (of vooral) omdat het een raar boek was, een vreemd soort roman zonder fictie, een door en door waargebeurd verhaal, gespeend van ook maar een greintje verzinsel of fantasie dat lichtheid in de zaak had kunnen brengen. Ik dacht dat dát het was wat me gevloerd had. Op alle uren van de dag hield ik mezelf voor, als een soort mantra: 'Realiteit is de dood, fictie doet leven.' Intussen voerde ik een verloren strijd tegen mijn angstgevoelens en paniekaanvallen. Ik viel huilend in slaap en werd huilend wakker, en overdag vermeed ik gezelschap, om te kunnen huilen.
Ik besloot een nieuw boek te schrijven, dat was de oplossing. Ik had ideeën zat, maar het probleem was dat de meeste daar van waargebeurde verhalen waren. Van de ideeën die fictie waren sprongen er drie uit. Het eerste was een roman over een filosofieprofessor aan de Universidad Pontificia de Comillas, die tot over zijn oren verliefd wordt op een pornoster en naar Boedapest reist om haar persoonlijk te ontmoeten, haar zijn liefde te verklaren en een huwelijksaanzoek te doen. De tweede had als titel Bikkel en zou het openingsdeel worden van een serie detectiveromans met als hoofdpersoon een personage dat Juan Luis Manguerazo heette. De derde ging over mijn vader en begon met een scène waarin ik hem tot leven wek en we samen een portie gebakken eieren met worst en kikkerbilletjes verorberen in El Figón, een restaurant in het Cáceres van zijn jeugd, waar we meer dan eens met z'n tweeën hebben gegeten. Ik probeerde die drie romans te schrijven en alle drie mislukten ze. Op een dag stelde mijn vrouw me een ultimatum: ofwel ik maakte een afspraak met een psychiater, óf zij vroeg een scheiding aan. Ik wist niet hoe gauw ik bij die psychiater - een psychoanalyticus - moest komen, die zij me overigens zelf aangeraden had. Het was een slinkse, afstandelijke kaalkop met een niet te plaatsen tongval (soms klonk hij als een Chileen of een Mexicaan, andere keren als een Catalaan of misschien als een Rus). De eerste zittingen bleef hij me maar de les lezen over het feit dat ik pas naar hem toe was gekomen toen ik op het punt van instorten stond. Mijn hele leven heb ik de draak gestoken met psychoanalytici en hun pseudowetenschappelijke hocus pocus, maar ik zou liegen als ik beweerde dat die sessies niks uithaalden: ze boden me ten minste een plek om te huilen, tranen met tuiten. En ik zou ook liegen als ik niet bekende dat ik vaak genoeg op het punt heb gestaan om van de divan te springen en met die psychoanalist op de vuist te gaan. Hij probeerde me bovendien fluks twee conclusies aan te praten. Ten eerste dat de schuld voor mijn misère niet lag bij mijn fictieloze roman of waargebeurde verhaal maar bij mijn moeder, hetgeen verklaart waarom ik vaak na die sessies zin had om haar te wurgen zodra ik haar weer zag. De tweede conclusie was dat mijn leven een farce was en ikzelf onecht, dat ik voor de literatuur had gekozen om een vrij en gelukkig en authentiek leven te leiden, terwijl ik een onecht en ongelukkig slavenleven leidde, dat ik de romanschrijver uithing en praatjes verkocht en de mensen allerlei dingen voorspiegelde, maar dat ik in werkelijkheid alleen maar een bedrieger was.
Die laatste conclusie leek me dichter bij de waarheid (en minder afgezaagd) dan de eerste. Die herinnerde me aan Marco en aan een gesprek van lang geleden over Marco waarin ze me voor bedrieger hadden uitgemaakt.
Nu moet ik nog een paar jaar verder teruggaan in de tijd, tot vlak voordat de bom onder Marco barstte. Dat veroorzaakte een schandaal dat tot in de verste uithoeken van de wereld weergalmde, maar in Catalonië, waar Marco geboren was en zijn hele leven had gewoond, en waar hij een grote populariteit genoot, kwam de ontdekking van zijn bedrog veel harder aan. Logisch dus dat het mij ook interesseerde, al was het alleen maar daarom. Maar het was niet alleen maar daarom en 'interesseren' was ook niet het juiste woord. Behalve dat ik me interesseerde voor zijn geval kreeg ik ook meteen het idee om over hem te gaan schrijven, alsof ik aanvoelde dat er in Marco iets zat wat mij heel diep raakte. Dat laatste verontrustte me en gaf me ook een onzeker gevoel, een vage ongerustheid. Zeker is dat ik in de tijd van dat schandaal alles verslond wat er over Marco geschreven werd, en toen ik erachter kwam dat kennissen van mij Marco kenden of hadden gekend of aandacht aan hem hadden besteed, nodigde ik ze uit bij me te komen eten en over hem te praten.
Dat etentje vond half mei 2005 plaats, kort nadat de zaak tot uitbarsting was gekomen. Ik doceerde destijds aan de Universiteit van Gerona en woonde in een buitenwijk van die stad, in een rijtjeshuis met een tuin. Voor zover ik me herinner waren, behalve mijn zoon, mijn vrouw en mijn zus Blanca, twee collega's van de letterenfaculteit aanwezig: Anna Maria Garcia en Xavier Pla. Mijn zus Blanca was de enige van ons die Marco goed kende, omdat ze jaren geleden met hem in het bestuur van de Fapac had gezeten, een oudervereniging waarin ze allebei jarenlang de positie van vicevoorzitter hadden bekleed: zij van het district Gerona en hij van het district Barcelona. Tot verbazing van iedereen schilderde Blanca hem tijdens het etentje af als een charmante, hyperactieve, flirterige en praatgrage bejaarde die niets liever wilde dan op de foto komen. En zonder de sympathie te verbergen die ze destijds voor de grote bedrieger, de grote boosdoener had gevoeld, vertelde ze anekdotes over hun gezamenlijke projecten, vergaderingen en reizen die ze met hem had gemaakt. Anna Maria en Xavier kenden Marco niet persoonlijk (of ze kenden hem oppervlakkig), maar hadden wel allebei veel gelezen over de Holocaust en de deportaties en schenen even hartstochtelijk in de zaak geïnteresseerd als ik. Xavier was een jonge docent Catalaanse Literatuur die me veel literatuur over Marco had verschaft, waaronder de twee meest complete biografische teksten over hem. Anna Maria, een door de wol geverfde historica die nog altijd het ethos van burgerlijke verantwoordelijkheid hooghield waarin de intellectuelen van haar generatie waren opgevoed, had vrienden en bekenden in de Amical de Mauthausen, de vereniging van gedeporteerden die onder leiding had gestaan van Marco. Een paar dagen vóór de bom onder Marco barstte had ze in Mauthausen deelgenomen aan de festiviteiten rondom de zestigste verjaardag van de bevrijding van de nazikampen, en daar hoorde ze als een van de eersten over het bedrog van Marco. Bovendien had ze daar gegeten met Benito Bermejo, de historicus die hem had ontmaskerd.
Wat ik me herinner is dat Xavier en ik die middag, terwijl we in de tuin over Marco zaten te praten, voornamelijk verbijsterd waren. Blanca was half verbijsterd en half geamuseerd (hoewel ze af en toe probeerde te verbergen dat ze geamuseerd was, misschien om ons niet te choqueren) en Anna Maria was alleen maar verontwaardigd en herhaalde almaar dat Marco een schavuit was en een gewetenloze, dwangmatige leugenaar die spotte met de hele wereld, maar vooral met de slachtoff ers van de verschrikkelijkste misdaden in de geschiedenis.
Op zeker moment, alsof ze zich ineens van iets heel dramatisch bewust werd, vroeg Anna Maria me met een doordringende blik: 'Zeg eens, waarom heb je dit etentje georganiseerd?
Waarom interesseer jij je voor Marco? Ben je soms van plan over hem te gaan schrijven?'
Die drie onverwachte vragen overvielen me en ik wist niet goed wat ik zeggen moest. Anna Maria zelf hielp me uit de brand.
'Kijk, Javier', zei ze doodernstig. 'Wat we met Marco moeten doen is hem vergeten. Dat is de ergste straf voor die monsterlijke ijdeltuit.' Meteen daarop glimlachte ze en voegde eraan toe: 'Dus we zijn klaar met hem, laten we over iets anders praten.' Ik weet niet meer of we over iets ander praatten (ik geloof van wel, maar heel even, want algauw drong Marco zich weer op), maar ik weet nog wel dat ik niet openlijk durfde te bekennen dat Anna Maria me doorhad en dat ik inderdaad met de gedachte speelde om over Marco te schrijven. Ik durfde zelfs niet aan de historica uit te leggen dat áls ik uiteindelijk over Marco ging schrijven, het niet was om over hem te praten, maar om te proberen hem te begrijpen, om te proberen te begrijpen waarom hij deed wat hij gedaan had. Dagen later (of misschien was het wel dezelfde dag nog) las ik in El Pais iets wat me herinnerde aan het advies of de aanmaning van Anna Maria. Het was een ingezonden brief van een zekere Teresa Sala, dochter van een ex-gevangene van Mauthausen, die zelf lid was van de Amical de Mauthausen. De brief was niet verontwaardigd van toon, eerder hulpeloos en beschaamd.
Ze zei: 'Ik geloof niet dat we moeten trachten het bedrog van de heer Marco te begrijpen.' En verder: 'Ons inspannen om rechtvaardigingen te zoeken voor zijn gedrag betekent onbegrip en geringschatting aan de dag leggen voor de nalatenschap van de gedeporteerden.' En ook: 'De heer Marco zal van nu af aan moeten leven met zijn schanddaad.'
Dat zei Teresa Sala in haar brief. En het was precies het tegenovergestelde van wat ik dacht. Ik dacht dat het onze eerste plicht was om te proberen te begrijpen. Begrijpen betekent uiteraard niet verontschuldigen of, zoals Teresa Sala zei, rechtvaardigen - of liever, het betekent het tegenovergestelde. In de filosofie en de kunst, vond ik, proberen we erachter te komen wie we zijn, proberen we onze oneindig dubbelzinnige en tegenstrijdige verscheidenheid bloot te leggen en zodoende onze aard in kaart te brengen. Shakespeare of Dostojevski, dacht ik, werpen tot in de verste uithoeken licht op ons moreel labyrint en laten zien dat liefde tot moord of zelfmoord kan leiden en maken dat we medeleven kunnen opbrengen voor psychopaten en schurken. Dat is hun taak, bedacht ik, want de taak van de kunst (of de filosofie) is de complexiteit van het bestaan schilderen met het doel ons nóg complexer te maken, te analyseren hoe het kwaad in elkaar steekt, om het zodoende te kunnen vermijden, en ook hoe het goede in elkaar steekt, mogelijk met het doel om het ons eigen te kunnen maken. Dat alles bedacht ik, maar uit de brief van Teresa Sala sprak ook een pijn die me ontroerde, en ik herinnerde me ook weer wat Primo Levi in Se questo e un uomo over Auschwitz of zijn ervaring in Auschwitz had geschreven: 'Misschien kan men, sterker nog, misschien mag men niet begrijpen wat er gebeurd is, want begrijpen komt bijna neer op rechtvaardigen.' Begrijpen is rechtvaardigen? had ik me jaren terug afgevraagd toen ik die zin van Levi las, en nu, terwijl ik de brief van Teresa Sala las, vroeg ik me af: Is het niet eerder onze plicht? Is het niet een eerste vereiste om te proberen de diverse en ingewikkelde realiteit te begrijpen, van het meest verhevene tot het allerlaagste? Of geldt deze categorische imperatief niet voor de Holocaust? Heb ik me vergist en moet je niet proberen het kwaadste der kwaden te begrijpen? En nog minder een man als Marco, die bedrog pleegt met het kwaadste der kwaden?
Met die vragen worstelde ik een week later nog, tijdens een etentje met vrienden die me - zoals ik me jaren later herinnerde toen mijn psychiater me tot de conclusie bracht dat ik een bedrieger was - voor bedrieger uitmaakten. Dat etentje vond plaats ten huize van Mario Vargas Llosa in Madrid. In tegenstelling tot het etentje bij mij thuis was die bijeenkomst niet georganiseerd om over Marco te praten, maar het gesprek kwam onvermijdelijk wel op hem. Onvermijdelijk zeg ik, niet alleen omdat we allemaal (we waren maar met z'n vieren, buiten Vargas Llosa zelf en zijn vrouw Patricia was er nog iemand) min of meer aandachtig de zaak hadden gevolgd, maar ook omdat onze gastheer net een artikel had geschreven waarin hij ironisch het geniale bedriegerstalent van Marco prees en hem welkom heette in de club der fantasten. Aangezien ironie niet het sterkste punt is van farizeeërs (of aangezien farizeeërs elke gelegenheid aangrijpen om zich verontwaardigd te tonen en hun vermeende deugd te etaleren en anderen vermeende zonden aan te wrijven), hadden sommige farizeeërs geërgerd op het artikel van Vargas Llosa gereageerd, alsof die de leugens van de Grote Bedrieger goedpraatte, en het is heel wel mogelijk dat het tafelgesprek langs de weg van die onheuse polemiek op Marco was gekomen. Hoe het ook zij, we praatten een tijdlang over Marco, over zijn leugens, over zijn ongelooflijke acteeren zwendeltalent, over Benito Bermejo en over de Amical de Mauthausen. Ik herinner me ook dat we het over een artikel van Claudio Magris hadden, dat hij voor de Corriera della Sera had geschreven onder de titel 'De leugenaar die de waarheid spreekt' en waarin hij een aantal opmerkingen van Vargas Llosa over Marco citeerde en tegen het licht hield. Natuurlijk maakte ik van de gelegenheid gebruik om te vertellen wat ik dankzij Xavier, Anna Maria en mijn zus Blanca over de zaak te weten was gekomen, en op zeker moment onderbrak Vargas Llosa mijn uiteenzetting.
'Maar Javier!' riep hij plotseling opgewonden uit terwijl hij dwingend beide armen naar me uitstrekte en zijn haar over zijn voorhoofd viel. 'Zie je dat dan niet? Marco is een van je personages! Je moet over hem schrijven!'
Ik voelde me gevleid door die onstuimige uitval, maar ik voelde me tegelijk, om een reden die ik destijds niet begreep, ongemakkelijk. Om mijn pijnlijke zelfgenoegzaamheid te verbergen praatte ik maar door en betoogde dat Marco niet alleen op zichzelf interessant was, maar ook om wat hij onthulde over ons allemaal.
'Alsof we allemaal wel iets van Marco hebben', hoorde ik mezelf ratelen. 'Alsof we allemaal wel iets van een poseur hebben.'
Ik stokte, en misschien omdat niemand precies wist wat ik hiermee bedoelde viel er een vreemd soort stilte, die te lang duurde. En toen gebeurde het. De vierde gast was een vriend van me, Ignacio Martínez de Pisón, een schrijver die bij degenen die hem kennen vermaard is om zijn gevreesde Aragonese openhartigheid, en hij verbrak de betovering met een vernietigend commentaar: 'Ja, vooral jij.' Iedereen lachte. Ik ook, maar niet erg van harte. Het was de eerste keer in mijn leven dat iemand me een poseur noemde, hoewel niet de eerste keer dat ik met Marco in verband werd gebracht. Een paar dagen nadat de bom onder Marco was gebarsten had ik in de krant El Punt (of op een nieuwssite van El Punt) een artikel gelezen waarin dat ook gebeurde. Het artikel was getiteld 'Leugens' en was geschreven door Sílvia Barroso, die zei dat ze toevallig het nieuws over Marco hoorde net op het moment dat ze het slot van een van mijn romans aan het lezen was, waarin de verteller zijn besluit kenbaar maakt om 'over alles te liegen, uitsluitend en alleen om beter de waarheid te vertellen'. Ze voegde eraan toe dat ik gewoonlijk in mijn boeken de grenzen verken tussen de waarheid en de leugen en dat ze me een keer had horen zeggen dat we soms 'moeten liegen om de waarheid te spreken'. Stelde Barroso mij op één lijn met Marco? Wilde ze beweren dat ik ook een bedrieger en een poseur was? Nee, gelukkig, want meteen daarop zei ze: 'Het verschil tussen Cercas en Marco is dat de romanschrijver toestemming heeft om te liegen.' Maar, vroeg ik me die avond stiekem af, hoe zit het met Pisón? Maakte hij een grapje en wilde hij alleen maar een vrolijke noot aanslaan om de conversatie weer vlot te trekken? Of school onder zijn grap zijn onvermogen om de waarheid te verbergen achter de façade die we welopgevoedheid noemen? En Vargas Llosa? Wat wilde hij daarmee zeggen, dat Marco een van mijn personages was? Vond Vargas Llosa mij ook een poseur? Waarom had hij gezegd dat ik over Marco moest schrijven? Omdat hij vond dat niemand beter over een poseur kan schrijven dan een poseur? Na dat etentje lag ik urenlang in mijn Madrileense hotelbed te woelen en te draaien. Ik dacht aan Pisón en aan Sílvia Barroso. Ik dacht aan Anna Maria Garcia en Teresa Sala en aan Primo Levi, en ik vroeg me af: als begrijpen neerkomt op rechtvaardigen, heeft dan ooit iemand het recht om te proberen Enric Marco te begrijpen en dus zijn leugens te rechtvaardigen en voedsel te geven aan zijn ijdelheid? Ik zei tegen mezelf dat Marco al genoeg leugens had verkocht en dat het daarom nog onmogelijk was door middel van fictie de waarheid omtrent hem te achterhalen, dat kon alleen door middel van waarheid, door literaire non-fictie of door een feitenrelaas zonder enig verzinsel of fantasie, en een dergelijk relaas over Marco was gedoemd te mislukken, ten eerste omdat, zoals Vargas Llosa naar ik meende geschreven had, 'de waarheid omtrent Marco waarschijnlijk nooit aan het licht zal komen' ('Nooit zullen we Enric Marco's intieme waarheid kennen, zijn behoeft e om een leven te verzinnen', had Claudio Magris op zijn beurt geschreven), en ten tweede vanwege de paradox die Fernando Arrabal ooit formuleerde en die me ook te binnen schoot: 'Geschiedenis van de leugenaar. De leugenaar heeft geen geschiedenis. Niemand zou het aandurven de kroniek van de leugen te schrijven of die te presenteren als een ware geschiedenis. Hoe zou dat ook kunnen zonder te liegen?' Dus de geschiedenis van Marco schrijven was onmogelijk, of tenminste onmogelijk zonder te liegen. Dus waarom eraan beginnen? Waarom proberen een boek te schrijven dat niet geschreven kan worden? Waarom aan een onmogelijke onderneming beginnen? Die nacht besloot ik het boek niet te schrijven. En dat besluit was een pak van mijn hart.

 

© Javier Cercas
Nederlandse vertaling © Jos den Bekker / De Geus

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum