Leesfragment: De geschiedenis van de Joden 2 1492-1900. Erbij horen

22 november 2017 , door Simon Schama
|

Afgelopen vrijdag verscheen deel 2 van De geschiedenis van de Joden, getiteld Erbij horen. 1492-1900 geschreven door Simon Schama (en vertaald door Sylvie Hoyinck, Huub Stegeman, Maarten van der Werf, Josephine Ruitenberg en Paul Heijman). Lees hier alvast een deel van het eerste hoofdstuk.

Dit is het boek dat Simon Schama altijd al heeft willen schrijven: Possibly the greatest story ever told, een grootse geschiedenis van het Joodse volk in de geschiedenis van de wereld. Van Mozes tot psychoanalyse, van de Bijbel tot de Westelijke Jordaanoever, van de cultuur tot en met de wetenschap: op al deze terreinen zijn Joden van een beslissende invloed geweest op de ontwikkeling van de wereld. Zoals John Adams, de tweede president van de Verenigde Staten ooit schreef: 'De Joden hebben meer bijgedragen aan de beschaving van de mensheid dan willekeurig welk land.' Schama vertelt dit verhaal met de weidse blik die hem tot een van de beste historici van onze tijd maakt: een geschiedenis waarin schoonheid en gruwelen een even grote rol spelen.

 N.B. Lees hier een fragment uit het eerste deel.

 

1. Zou het kunnen zijn?

I David

Ooit was er, ergens tussen Afrika en Hindoestan, een rivier die zo Joods was dat ze de sabbat hield. Volgens de negende-eeuwse reiziger Eldad de Daniet stuwde de Sambation zes dagen per week zware ladingen rotsen door haar zanderige bedding. Op de zevende dag hield ze rust, net als de Schepper bij het maken van het universum. Sommige schrijvers meldden dat de Sambation plotseling opdroogde. Anderen beweerden bij hoog en bij laag dat er geen water in de rivier stroomde: een bewegend stenen pad, keien die over elkaar heen vielen en met zo’n kracht tegen elkaar aan schuurden dat het geluid ervan, een diep gerommel ‘als een storm op zee’, van mijlenver te horen was. Niets kon het excentrieke gedrag van de Sambation laten ophouden, behalve haar eigen onnatuurlijke wetten. Er werd verteld dat je het mysterie in al zijn kracht kon zien als je een zakje van het zand in een zandloper goot. Na zonsondergang en het uitgaan van de sabbat begonnen de witte zandkorreltjes, die de hele dag bewegingsloos hadden gelegen, te trillen en tegen de wanden van de fles te spatten alsof ze vertwijfeld probeerden terug te keren naar de moederstroom. Als een onversaagde reiziger de sabbat zou gebruiken om de stenige bedding over te steken, dan zou hem dat niet lukken, zo waarschuwde Eldad, want ‘zodra de sabbat ingaat, wordt de rivier op de andere oever omgeven door een vuur, waarvan de vlammen niet doven tot de volgende avond, als de sabbat uitgaat. Niemand kan de rivier bereiken, want alles binnen een straal van een halve mijl wordt door het vuur verteerd.’
In 1480 werden Eldads Brieven in Mantua uitgegeven, waarmee een van de eerste gedrukte Hebreeuwse teksten ging over een reis naar de verbeelding. Maar de grenzen van de wereld schoven op met iedere karveel die langs de Afrikaanse kusten voer en vandaar in noordoostelijke richting, naar India. De meest fantastische dingen zouden zomaar waar kunnen zijn. Er was nog een reden waarom men vurig hoopte dat een van de ontdekkingsreizigers de Sambation zou vinden. Aan de overkant woonden naar verluid vier van de verloren stammen van Israël: de mensen die weggevoerd waren bij de verovering door de Assyriërs in de achtste eeuw v.C. Het enige wat bekend was over de plek van hun uiteindelijke ballingschap was dat die ergens ver weg in het oosten was, aangezien de Assyriërs over een enorm rijk hadden geregeerd, dat zich uitstrekte van de kust van Jemen tot aan de Kaspische Zee. Als je de Sambation vond, zou je de Israëlieten vinden, perfect bewaard in ballingschap als insecten in barnsteen. Alles aan hen was wonderbaarlijk. Ze reden rond op olifanten in een gebied zonder verderfelijke beesten. ‘Er is daar niets onreins […] Geen wilde beesten, geen vliegen, geen vlooien, geen luizen, geen vossen, geen schorpioenen, geen slangen, geen honden […]’ Ze woonden in prachtige woontorens; verfden hun kleding rood; hadden geen bedienden maar bewerkten zelf de vruchtbare grond. Er waren oneindige hoeveelheden granaatappels om te oogsten; rijpe vijgen, zoet als honing, vielen uit de bomen. Hun land was een koosjer Luilekkerland.
Zelfs wie vermoedde dat Eldads verhaal letterlijk en figuurlijk vergezocht was, wilde toch meer weten, omdat de ontdekking van de rivier en die verloren Israëlieten aan de overkant het begin kon zijn van dat waar iedere Jood naar verlangde. De traditie wilde dat de verschijning van de prins-bevrijder uit het huis van David, de ware messias, de Verlosser van Jeruzalem, de Herbouwer van de Tempel, zou worden ingeluid door de ontdekking van de verloren stammen van Israël, met in de voorhoede de stam van Ruben. Toen Constantinopel in 1453 door de Turken werd veroverd, ging het gerucht dat de Sambation was opgehouden met stromen en dat de verloren stammen zich opmaakten om terug te keren naar de wereld, als ze dat niet al hadden gedaan. Rabbi Obadja van Bertinoro, verre van achterlijk, die in 1487 in Jeruzalem verbleef, deed zorgvuldig navraag bij vrijge- maakte slaven of ze iets wisten over de Sambation en de volken die aan de overkant ervan leefden. ‘De Joden van Aden’, schreef hij aan zijn broer, ‘verhalen hierover met een zekerheid alsof het alom bekend is en niemand hun beweringen ooit in twijfel heeft getrokken.’ Het eerste wetenschappelijke Hebreeuwse boek over geografie, Abraham Farissols Igeret orchot olam (Bundel over de wegen van de wereld) heeft een uitgebreid hoofdstuk over de locatie van de rivier, die hij ergens in Azië plaatst.
Niet alleen de Joden raakten volledig in de ban van de mogelijke hereniging met de verloren stammen van Israël, maar ook de christenen. Zij hadden zowel strategische als apocalyptische drijfveren om te willen dat het verhaal van de Sambation en de stammen waar was, en die kwamen samen in een Hebreeuws moment. Als de Israëlieten ergens voorbíj de grenzen van de islamitische wereld woonden – of dat nu in Afrika of Azië was – en het was mogelijk om contact met hen te leggen, dan zouden ze de Turken in de rug kunnen aanvallen. De koning van Portugal had al Joden uitgestuurd om het rijk van Pape Jan te vinden, van wie werd gezegd dat hij een machtige christelijke koning was in die verre contreien in de buurt van de verloren stammen. Een heilige alliantie leek binnen bereik te komen. De Laatste Dagen zouden bespoedigd kunnen: men zou kunnen meevechten in de reeds lang voorspelde strijd tussen die titanen-vijanden Gog en Magog. Schedels zouden worden gespleten; hosanna’s zouden weerklinken; de aarde zou schuimen van bloed. Door God benoemde strijders, prachtig uitgedost, hun speren glanzend, zouden uitrukken om de legioenen van de antichrist te bestrijden. En na hun overwinning zou er een christelijke gouden tijd aanbreken. Voorgegaan door de verloren Israëlieten zou de rest van de Joden eindelijk zijn fout inzien en zich massaal naar het doopvont begeven. Christus zou weerkeren, stralend van goddelijke majesteit. Aan God zij de glorie.

Maar toen vervoegde zich in Venetië, rond het feest van Chanoeka in 1523, een donker mannetje, zijn magere lichaam strak van de gewoonte om te vasten, dat verklaarde dat hij David was, ‘de zoon van koning Salomo en de broer van koning Josef’, heerser over de stammen Ruben, Gad en de helft van Menasse. Nadat hij enige jaren later deze ambassadeur uit de contreien van de verloren stammen had ontmoet, beschreef de bereisde en geleerde geograaf Giambattista Ramusio – die hem authentiek achtte – David als ‘bijzonder mager en klein, zoals de Joden van Pape Jan’. De Rubeniet zelf moedigde het aan dat men dacht dat hij inderdaad afkomstig was uit die gezochte contreien waar zwarte Joden en christenen in naast elkaar gelegen gebieden woonden en elkaar bestreden. De ‘ambassadeur’ beweerde dat andere verloren stammen – die van Simeon en Benjamin – langs de Sambation woonden, terwijl zijn eigen koninkrijk in de nabijgelegen wildernis van Habor lag. En nog verder weg woonde de rest van Israëls verloren volk. Kon deze Joodse David de langverwachte boodschapper zijn, die met zijn magere gestalte het nieuws kwam brengen dat Joden en christenen even graag wilden horen?
Aan het begin van de zestiende eeuw, na het trauma van de verdrijving uit Spanje en Portugal, was er overal in het Europees jodendom sprake van messianistische verlangens. In Istrië aan de Adriatische kust beweerde de vrome en in vervoering geraakte kabbalist Asjer Lämmlein Reutlingen in 1502 dat de messias binnen zes maanden zou verschijnen als de Joden boete zouden doen voor hun zonden. De Kerk zou spontaan instorten (hij stelde het zich letterlijk voor, waarbij de torens en spitsen ter aarde stortten) en Jeruzalem zou op tijd bevrijd worden om de volgende Pesach in de heroverde stad van David te kunnen vieren. In navolging van Lämmleins oproep werden vastendagen uitgeroepen in Joodse gemeenschappen in Noord-Italië, Zuid-Duitsland en nog verder. Ten minste één persoon die beter had moeten weten, de vader van historicus David Gans in het verre Praag, geloofde zo vurig in de profetieën van Lämmlein dat hij zijn matse-oven afbrak. Maar de massale vertoning van berouw maakte onvoldoende indruk op de Almachtige, aangezien er geen verlosser verscheen zoals was geprofeteerd. Teleurgesteld moest vader Gans zijn ongedesemde brood in andermans oven bakken.
Maar een tijdlang had de Lämmlein-gekte grote invloed op de gemeenschappen in Noord-Italië, waar een groot aantal Duitse Joden heen was gevlucht na de vervolgingen in Beieren en het hertogdom Franken. Het fiasco zorgde ervoor dat de messianistische verwachtingen afnamen, maar helemaal verdwenen ze niet; Lämmlein was gewoon de verkeerde persoon in het verkeerde jaar geweest. De astronoom- astroloog Bonet de Lattes, die ook opperrabbijn van Rome was (en de lijfarts van de pausen Alexander vi en Leo x), bestudeerde de planetenwijzer die hij had uitgevonden om de positie van hemellichamen bij dag en bij nacht te kunnen berekenen, en kwam uit op 1505 als het jaar waarin Jupiter en Saturnus ten opzichte van elkaar precies goed zouden staan voor de komst van de messias. Ook dit eindigde in een anticlimax, maar Bonet de Lattes had daarmee de basis gelegd voor een reeks populaire jaaralmanakken die astrologie en theologie combineerden om de tijd van de Grote Verschijning te voorspellen. Dus toen David Haroeveni, de kleine koninklijke strijder, in 1523 in Venetië ten tonele verscheen, werden de astrologische voortekenen enthousiast bestudeerd. Farissol, die in Ferrara bezig was aan zijn grote werk, herzag de mythische geografie van de Israëlitische ballingschap. De ‘wildernis van Habor’ waar koning Josef regeerde, was inderdaad een van de plekken die in de boeken Koningen en Kronieken werden aangewezen als de bestemming van de weggevoerde stammen. Farissol was ervan overtuigd dat deze in Azië moest liggen. Anderen veranderden ‘Habor’ in ‘Khaibar’, de oude stad in de Hidjaz waar lang voor de komst van de islam Joden hadden geleefd. Maar een ruwe indicatie van de plek waar de ophanden zijnde ultieme slag zou plaatsvinden was voldoende: ergens tussen de hoorn van Afrika en de bergen van India. Hoe dan ook was men er zeker van dat de oorlogen tussen de Ottomaanse sultan Suleiman de Grote en de heilige roomse keizer Karel v zouden eindigen in een messiaanse strijd. Die dag naakte. Een Jeruzalemse Jood had geschreven dat de koning van Polen in hoogsteigen persoon had gerapporteerd (hoewel het een mysterie was hoe hij dat zou kunnen weten) dat de Sambation nu zo kalm was dat vier van de verloren stammen haar inmiddels doorwaad hadden en dat nog eens vijf stammen zich opmaakten voor de oversteek. Er zou vast een grote reünie van verloren en teruggevonden Joden gaan plaatsvinden. Dus toen David een vreemd, soms onbegrijpelijk hakkelend Hebreeuws doorspekt met Arabisch bleek te spreken, leek dit onbekende accent – hoe opwindend – afkomstig te zijn van een verafgelegen oord. Hij was de brenger van iets eeuwenouds, vergetens, die door God naar de moderne tijd was gestuurd.

 

© 2017 Simon Schama
© 2017 Nederlandse vertaling Sylvie Hoyinck, Huub Stegeman,
Maarten van der Werf, Josephine Ruitenberg en Paul Heijman

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum