Leesfragment: De tribune van de armen

31 maart 2017 , door Mariët Meester
| |

Op dinsdag 4 april verschijnt De tribune van de armen van Mariët Meester. Wij publiceren voor! Daarnaast is op donderdag 6 april ook de presentatie van het boek bij de Spui locatie van Athenaeum.

Terwijl ze met een ezeltje van Sevilla naar Granada trok, deed Mariët Meester een raadselachtige ontdekking: tijdens een van de paasprocessies in de Semana Santa wordt elk jaar een veroordeelde crimineel vrijgelaten uit de gevangenis van de provincie Málaga. Om de achtergrond van deze traditie te ontrafelen vestigt ze zich in Málaga-stad, waar ze vanaf de Plaza de los Cristos, midden tussen de gitanos, het leven in Andalusië schetst.
De tribune van de armen gaat over een eeuwenoud en uniek gebruik, over het zoeken naar troost in de roes van de nacht, maar vooral over het verlangen naar menselijkheid.

Een huis in een bergdorp

Een homp bruin brood, een flinke fles water en voor ieder twee bananen: we waren volmaakt gelukkig daar in de stationshal in Madrid. Vanaf onze zitplaats hadden we uitzicht op de reizigers die zich haastten om hun aansluiting naar Burgos of Barcelona te halen, of die net als wij een paar uur moesten wachten op de sneltrein naar het zuiden. Uit luidsprekers klonk zachte muziek.
Tegenover ons zat een vrouw van een jaar of vijfenvijftig, gekleed alsof ze uit een provinciestadje kwam en daar met de dokter of de notaris was getrouwd. Ze had een paar koffers bij zich en een grote tas, waaruit ze eerst een pannetje haalde en daarna een fles rode wijn. Ze zette de pan en de fles op een tafeltje dat bij het sta - tionsmeubilair hoorde en pakte ook nog servetten en brood.Toen maakte ze het deksel van de pan open, om in haar eentje tortilla te gaan eten.
Rechts van mij zat een boerenechtpaar te wachten, de man droeg geruite pantoffels. Alsof zijn leven van de berichten afhing, duwde hij al zeker een uur een radio tegen zijn oor. Zijn buurman lag te slapen, verderop kwam een stel gearmde travestieten voorbij. Aan de bar, twintig meter voor me, zag ik de ruggen van drie vrouwen die ik het liefst zou aaien. Hun gepermanente haren liepen over in bruine bontjassen, die als vachten over hun kruk naar beneden hingen.
De tortilla etende mevrouw kreeg nu gezelschap van haar echtgenoot, bij nader inzien eerder een gepensioneerde kantoorklerk dan een dokter of notaris. Hij veranderde zijn zakmes in een kurkentrekker en ze dronken wijn uit plastic bekertjes.Vooral meneer dronk. Hij had zijn kunstgebit niet in, waardoor hij haast de vader van zijn vrouw leek. Terwijl hij ter afsluiting van de maaltijd een dikke sigaar rookte, veranderde de zachte muziek die door de sta - tionshal klonk in populaire flamenco, de slapende man schrok er wakker van. De boer op pantoffels zat intussen met een probleem: de batterijen van zijn radio begonnen leeg te raken.
Alle mensen die ik bekeek, bekeken op hun beurt ons.Wij: een stel lange Nederlanders van zevenentwintig en achtentwintig met vier versleten koffers. Er zaten kleren in, slaapzakken, een type - machine en fotografiespullen, waaronder bakken, vloeistoffen en zelfs een vergrotingsapparaat. Het was november 1985, pas de tweede keer dat we in Spanje waren, en we hadden bepaald geen plannen om snel weer te vertrekken. Hoewel onze financiële mogelijkheden beperkt waren, hoopten we zeven of acht maanden te kunnen blijven. Anderhalf jaar eerder, in 1983, hadden we precies twee nachten en één dag doorgebracht in Barcelona. Al na die korte tijd had ik in mijn notitieboekje geschreven dat ik heel graag langer naar Spanje zou teruggaan, het liefst om een thema uit te diepen. Welk thema dat moest zijn en wat ik er dan mee moest doen, geen idee, daarvoor zou ik immers eerst meer van het land moeten weten. Het was nog maar kort na de eerste vrije verkiezingen sinds de dood van dictator Franco.We waren geconfronteerd met ‘politiemacho’s’, zoals ik ze noemde, autoritaire heerschappen in uniform die tijdens de dictatuur vast ook al in functie waren geweest, en die wilden weten hoeveel geld we bij ons hadden. Met blaffende bevelen gaven ze ons opdracht onze bagage open te maken, met een klap zetten ze een stempel in ons paspoort.
Om dat stempel was het mijn vriend Jaap en mij in 1983 overigens wel te doen. Vanuit Zuid-Frankrijk hadden we een treinretourtje naar Barcelona gekocht om heel even de grens over geweest te zijn, zodat we daarna weer drie maanden in Frankrijk mochten verblijven, want zulke tijden waren het ook nog. Ik zat midden in het stagejaar van mijn kunstacademieopleiding, dat ik invulde door samen met Jaap, die ik tijdens mijn studie had ontmoet, met een paard en een zelfgebouwd woonwagentje een tour de France te maken, onderweg mijn eindexamententoonstelling voorbereidend, die zou plaatsvinden in de stad Groningen. Mijn jeugd had ik ook in het noorden van Nederland doorgebracht, in het gevangenisdorp Veenhuizen, dat was omgeven door bordjes ‘Verboden toegang’ en waar mijn ouders waren blijven wonen.
Spanje: een land dat nog steeds aan het bijkomen was van de burgeroorlog die tussen 1936 en 1939 een groot aantal levens had gekost, en waar de overwinnaar zelfs kon blijven heersen terwijl hij leed aan de ziekte van Parkinson. Pas na Franco’s dood in 1975 was het land begonnen een moderne democratie op te bouwen. Maar na dat korte verblijf in Barcelona was Spanje voor mij ook synoniem geworden met de mooie taal, een taal waarin ik tot mijn spijt maar weinig woorden kon uitbrengen. Barcelona was de stad waar ik op een plein hoge, ranke palmbomen zag, die bovenin door kabels met elkaar en met de omringende huizen waren verbonden, en waarin ook nog eens groene papegaaitjes zaten te kwetteren. Miró, Picasso, Gaudí, de gotische wijk, een tentoonstelling van affiches met gebalde vuisten en kreten die vrijheid eisten: ik zoog alles in me op, en dat op een dieet van gedroogde vijgen en sinaasappels, want fruit was goed en goedkoop, ook dat sprak me aan. Daarnaast was Spanje voor mij het land geworden waar vormen die niet in mijn werkelijkheidsbeeld voorkwamen ineens toch mogelijk bleken te zijn. Kapotte tegels waren er gebruikt om grote welvende oppervlaktes te bedekken, als kunstacademiestudent vond ik het geniaal. Uit een boek over Gaudí leerde ik dat de architect zich de laatste zestien jaar van zijn leven alleen nog op de Sagrada Família had gericht, zijn krankzinnige kathedraalsproject, hij was fanatiek religieus.

Nu was het dus november 1985, en we zaten op het station in Madrid. De kluizen waren buiten werking in verband met een moge - lijke bomaanslag door de eta. Bedelaars belaagden ons, toen we eenmaal in de trein waren gestapt drongen ze zelfs door tot in de coupé en staken een verhaal af over hun padre en madre en no trabajo, geen werk. Ook schoenpoetsers drongen zich op, wisten zij veel dat de fraaie zwarte schoenen van Jaap voor een paar gulden waren gekocht bij het Leger des Heils.
Het landschap vond ik extreem. Uit de trein vanaf de Frans- Spaanse grens had ik de kaalte en droogte al gezien, alsof we door een woestijn reden. Het lage ochtendlicht streek over de struiken en maakte ze nog herfstiger van kleur dan ze al waren.Veel geiten en schonkige koeien. Ook tussen Madrid en Granada, de stad die we als bestemming hadden gekozen, was het landschap onvoorstelbaar kaal en leeg.Weer zag ik kuddes geiten of schapen, soms met een ezel of muilezel erbij, begeleid door een herder.
In Granada trokken we in een klein hotel met een ietwat bolle gevel, dat als een etterpuist tussen grote flatgebouwen naar voren stak en eruitzag alsof het bij het kleinste vlaagje wind zou inzakken. Je huurde er geen kamer maar een bed, desnoods voor een uur. Onze kamer was het pronkstuk, het had behang met medaillonmotieven en zelfs een raam, waarin één ruitje ontbrak. Achter de spiegel zat een gebruikt condoom.Voor we gingen slapen, barricadeerden we de deur met onze bagage.
De dagen erna begonnen we ezels te volgen, voortdurend waren we gespitst op hun goudkleurige keutels en het geluid van hun hoeven. Sinds onze tocht met paard en wagen hadden we gemerkt dat we zo’n beetje ongeschikt waren geworden voor bijna alles. De intensiteit van een dergelijk bestaan, iedere dag in onbekende omstandigheden en met telkens nieuwe ontmoetingen, gaf een kick zonder drugs of drank. Nadat ik een verslag van onze belevenissen naar een paardenblad had gestuurd, had ik een brief gekregen waarin werd gevraagd om meer, zodat we waren begonnen met schrijven en fotograferen. Sindsdien lukte het, al ging het niet vanzelf, om te leven van het maken van artikelen, wat ons de kans gaf om allerlei ervaringen op te doen en toch onafhankelijk te zijn. Ik was nog bezig mijn weg erin te zoeken, vooralsnog leken de ezels van Granada zowel voor beeld als tekst een mooi onderwerp. Stoïcijns droegen ze puntzakken met puin of cement door schuine straatjes of trokken in tandem zware karren, omhangen met tuig dat alle voorschriften tegensprak.
Ergens op een stoep zag ik een knielend echtpaar dat een spandoek voor zich hield waarop in rode letters stond dat ze geen werk hadden en een gezin moesten onderhouden. Ze zagen er ontwikkeld uit, de man droeg een bril en de schoenen van de vrouw hadden hoge hakken. Alle andere vrouwen, van jong tot oud, liepen ook op hakken en hadden zich opgemaakt, alsof alles moest wijken voor een bijdetijds uiterlijk.
Het was koud in Granada. In de hotelkamer waren de meegebrachte slaapzakken hard nodig, het was er niet meer dan een graad of dertien. Ik miste in deze stad een zekere mediterrane sfeer, de zon die felle contrasten tussen licht en schaduw maakte. De beroemde bergrug met eeuwige sneeuw, de Sierra Nevada, bleef zich verbergen in de mist.Woonruimte voor zeven of acht maanden konden we ook al niet vinden, hoe vaak en hoelang we ook door de stad sjouwden. Tijdens een wandeling door Sacromonte, een wijk met grotwoningen en trotse gitanos, kwamen we terecht bij een verlaten driekamergrot met een oud matras en resten van een vuur, maar na enig beraad leek het ons toch te gevaarlijk om ons daar te vestigen. Misschien konden we iets vinden in een zuidelijker deel van Andalusië, bedachten we. Dat ‘iets’ zou dan wel heel goedkoop of zelfs gratis moeten zijn, ons geld vloog er doorheen, na één week al.Voor de zekerheid haalde Jaap ’s avonds een fles warm water bij de eigenaars van het hotel, zodat hij in het donker van de kledingkast alvast een fotorolletje kon ontwikkelen, misschien zou hij daar later de kans niet meer voor krijgen.

[...]

© 2017 Mariët Meester

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum