Leesfragment: De Wafelfabriek

30 augustus 2017 , door Roman Helinski
|

1 september wordt De Wafelfabriek, de tweede roman van Roman Helinski, bij Athenaeum gepresenteerd. Lees bij ons alvast een fragment.

De werknemers van de wafelfabriek leven al jaren op het ritme van hun wafelmachines. Tot op een dag Arka Narovski zich aandient, een charismatische en boomlange ex-militair. Niet lang na zijn entree leggen de werknemers plotseling de productie stil. Een opstand volgt. Maar tegen wie of wat precies, en waarom?

De wafelfabriek is een tijdloze roman over het gemak waarmee de massa te misleiden is, maar ook over de wens om misleid te worden.

N.B. Op vrijdag 1 september vanaf 17.00 zal de boekpresentatie van De Wafelfabriek plaatsvinden bij Athenaeum Boekhandel aan het Spui. Lees bij ons ook een fragment uit Helinksi's eerste roman Bloemkool uit Tsjernobyl

 

1

Is hun werk een straf? Dag in dag uit controleren de vrouwen van de wafelfabriek de wafels die op de lopende band voorbijkomen. Ze speuren naar te dikke en te dunne wafels, naar exemplaren die te bruin zijn of juist te licht. De goede wafels worden met een daverend geraas van elkaar losgesneden en daarna gestapeld. Laag voor laag spuwt de inpakmachine de pakjes wafels in de voorgevouwen dozen. Als de pakjes tot de rand reiken, tillen de vrouwen de dozen op en bouwen torens op pallets. Volle pallets worden ingeladen in vrachtwagens, klaar om door Nederland te worden verspreid. Een deel van de wafels bereikt zelfs het buitenland, ze gaan naar Belfast, Casablanca, Kiev en binnenkort mogelijk naar Tokio. Dat laatste heeft de directeur pas bekendgemaakt op de personeelsbijeenkomst in de fabriekskantine. Hij ging op een stoel staan toen hij het feestelijke nieuws mededeelde, zodat iedereen hem kon horen en iedereen hem kon zien.
’s Morgens beginnen de vrouwen om halfzeven. Om halftwee zijn ze klaar, ruim op tijd om hun kroost op te wachten dat van school komt gefietst. Op Wannes de ovenmeester en Patrick de magazijnmedewerker na, werken er alleen vrouwen in de fabriek. Zeker, af en toe is er een mannelijke invalkracht, maar de mannen zijn niet opgewassen tegen de fysieke en geestelijke uitdagingen in de werkhal.
Alle nieuwelingen zien de eerste dagen af. Ze hebben al snel een pijnlijke nek van het turen naar de wafels op de band, die eindeloze wafelstroom. Tijdens het vouwen van de dozen snijdt het stugge karton in hun vingers en polsen. Hun ongetrainde armspieren trillen onder het gewicht van de wafeldozen die ze regelmatig boven hun hoofd moeten tillen om ze op de andere dozen te plaatsen. Veel nieuwelingen vluchten binnen een paar uur de wc in of rennen de fabriek uit. Niemand gaat hen achterna, niemand onderneemt een poging die mensen binnen boord te houden: wie niet levert, kan maar beter vertrekken. ‘Opgeruimd staat netjes,’ zegt Julia altijd. ‘Die was niet uit het goede hout gesneden, dat kon ik meteen al zien.’
In de kantine wordt door de vaste krachten gewed. ‘Die houden het hooguit twee dagen vol,’ beweert Sjaan over drie schoolverlaatsters. Het drietal heeft aan iedereen verteld de komende maanden wafels te willen bakken, maar al na een paar uur roept de kleinste dat haar RSI opspeelt. Ze verschijnen niet op hun derde werkdag. Die derde dag is een breekpunt: wie dan komt opdagen, maakt grote kans een tijdje te blijven.

Bijna alle vrouwen van de fabriek wonen met hun gezin aan de rand van de stad aan hetzelfde woonerf. In de lente en de zomer hangen op het erf de frisgewassen witte jassen uit de fabriek aan lange waslijnen te drogen. De vrouwen wassen de jassen volgens een vast schema, voor een kleine vergoeding die ze in het personeelspotje stoppen. De huizen aan het erf hebben stuk voor stuk een kleine voortuin, net groot genoeg om naast het bankje de scooter te parkeren. In de zomer organiseren de vrouwen samen barbecues en niemand van de buren zeurt of de muziek zachter kan, want iedereen eet mee. Als er nog witte jassen hangen, halen de vrouwen die van de lijnen om te voorkomen dat ze de volgende dienst naar sjaslieks ruiken.
De wafelfabriek ligt op het nabijgelegen industrieterrein, verscholen tussen autobedrijven en een groothandel in Perzische tapijten. Het is een wit, rechthoekig gebouw, met op het dak een schoorsteen en een rechtopstaande, knalgele plastic wafel.
’s Ochtends vlak voor halfzeven arriveren de vrouwen per scooter of auto op de parkeerplaats voor de fabriek. Mathilda is de enige die fi etst, zo’n tien minuten is zij onderweg. Alles is zoals ze het de dag ervoor achter hebben gelaten. Op de parkeerplaats liggen in de vaste rookhoek sigaretten op de grond, in de gangkasten wachten keurig opgevouwen witte jassen in diverse maten, in de rekken staan zwarte schoenen met een stalen neus.
Bij het naar binnen gaan wenst iedereen elkaar goedemorgen, een regel die de directeur heeft ingevoerd. Wie niet groet wordt op kantoor ontboden en dan zwaait er wat. Dus de mensen glimlachen naar elkaar als ze hun scooter stallen in het te lage houten hok waaraan ze vaak hun hoofd stoten, en ze groeten elkaar als ze voor de spiegel in de gang hun lokken in het haarnetje proppen, want de directeur moet er niet aan denken dat een consument in Belfast of in Kiev een mensenhaar in zijn pakje wafels vindt. Wat de vrouwen met extra veel aandacht doen is glimlachen naar de directeur. Elke ochtend rijdt hij tegen tien uur de parkeerplaats op in zijn grote, zwarte auto en dan vertoont hij zich al snel op de werkvloer voor een inspectieronde. Hierbij gaat hij gekleed in zijn donkerblauwe werkjas, die hij uittrekt zodra hij de vloer verlaat. De jas hangt aan een eigen haakje bij de ingang.
‘Je moet zo vriendelijk lachen naar hem dat hij je tanden kan zien,’ leggen de vrouwen uit aan nieuwelingen, en dan doen ze het zelf even voor: ze lachen hun tanden bloot. Vaak wordt een krakkemikkig gebit zichtbaar, met kronen, vullingen en verkleuringen. Behalve bij Mathilda, die prachtige tanden heeft, wit als ivoor.
Zij heeft geluk.
‘Er hangt suiker in de lucht,’ beweren de vrouwen van de fabriek al jaren. ‘En de walm daarvan vreet onze tanden op.’ Als de wind gunstig staat, waaiert de geur uit over de stad. ‘Ruik eens wat heerlijk,’ zeggen ze daar. ‘Ze zijn weer wafels aan het bakken.’
En zo is het. Want als íéts vaststaat in het leven van de vrouwen van de wafelfabriek, dan is dat wel dat de wafels uit de oven blijven komen. Ze zullen altijd blijven komen.

2

In de fabriek wordt geleefd. Tussen de kilozakken melkpoeder en poedersuiker zag al eens een baby het licht. Het gehuil van het kind overstemde het geraas van de inpakmachine, het geschuif van pallets en het geschreeuw van de vrouwen die op hun beurt boven de machines uit probeerden te komen, want ze kunnen moeilijk de hele dienst hun mond houden. Praten versnelt bovendien de tijd en versoepelt de stugge regelmaat.
Vooral in de kantine wordt wat afgepraat. Daar is de wafelgeur muf, schimmelachtig, terwijl hij op de werkvloer vers is. Het maakt niet uit, de vrouwen ruiken hem toch niet meer. In de kantine vertellen ze hoe bijzonder hun kinderen zijn en pluizen ze de aanbiedingsfolders van de supermarkt uit; ze wijzen elkaar op goedkoop drielaags toiletpapier en voordelig geprijsde tompoucen. Ondertussen nippen ze van de koffie, uit de automaat die altijd verstopt zit en waar Dikke Gerda met een vork in prikt totdat er weer een zwak stroompje uit sijpelt.
Toen de baby ter wereld kwam, zei de directeur in de kantine: ‘Dit blijft binnen de muren van de wafelfabriek.’ Op zachtere toon voegde hij eraan toe: ‘We verliezen onze goede naam als uitlekt dat er hier een kind is geboren, zonder onze naam zijn we niets.’
De kersverse moeder werd binnen een jaar ontslagen, zogenaamd volgens het last in, first out-principe, maar dat werd niet goed geïmplementeerd, want de dochter van Dikke Gerda werkte er korter maar mocht wel blijven. Daar maakte niemand een punt van, iedereen mag Geertje graag.
Intussen verschijnt die goede naam in tal van talen op de etiketten, in veel meer talen dan vroeger. Op de wafels die naar Vlaanderen vertrekken staat in grote rode letters: Echte Vlaamse wafels. In het Pools, Frans, Spaans, Litouws en sinds kort zelfs Arabisch staan diezelfde woorden in vertaling. Het is klein bedrog waar niemand vragen over stelt. Het enige Vlaamse aan de wafels zijn de handen van Wannes, die de oven bedient.

 

© Roman Helinski, 2017 © Hollands Diep, Amsterdam 2017

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum