Leesfragment: Gif

10 mei 2017 , door Samanta Schweblin
|

Samanta Schweblins Gif (Distancia de Rescate, vertaald door Mia Buursma) is genomineerd voor de Man Booker International Prize! Wij brengen een fragment.

Een vloek die over een gebied in de eindeloze pampa lijkt te liggen. Twee excessief liefhebbende moeders wier lot op mysterieuze wijze met elkaar verbonden lijkt te zijn. En een genezeres die met de dood bedreigde kinderen probeert te redden.

Gif is als een nachtmerrie die zich sluipend ontvouwt. Een hypnotiserend verhaal. Pakkende, fantastische literatuur.

 

Het zijn net wormen.
Wat voor soort wormen?
Wormen, overal.
De jongen praat, hij fluistert de woorden in mijn oor. Ik ben degene die vraagt. Wormen in je lichaam?
Ja, in je lichaam.
Regenwormen?
Nee, een ander soort wormen.
Het is donker en ik kan niks zien. De lakens zijn ruw, ze kreukelen onder mijn lichaam. Ik kan me niet bewegen, bedoel ik.
Door de wormen. Je moet geduld hebben en wachten. En terwijl je wacht, moet je het precieze punt zien te vinden waar de wormen ontstaan.
Waarom?
Omdat het belangrijk is, heel belangrijk, voor iedereen.
Ik probeer te knikken, maar mijn lichaam reageert niet.
Wat gebeurt er nog meer in de tuin van het huis, ben ik in de tuin?
Nee, jij bent er niet, maar Carla wel, je moeder. Ik heb haar een paar dagen geleden leren kennen, toen we net in het huis waren aangekomen.
Wat doet Carla? Ze drinkt haar koffie op en zet het kopje in het gras, naast haar ligstoel.
Wat nog meer?
Ze staat op en loopt weg. Ze vergeet haar slippers, die staan een paar meter verderop, op het trapje van het zwembad, maar ik zeg niks.
Waarom niet? Omdat ik wil wachten om te zien wat ze doet.
En wat doet ze?
Ze hangt haar tas aan haar schouder en loopt in haar goudkleurige bikini naar de auto. We voelen ons tot elkaar aangetrokken, maar er zijn ook wel korte momenten van afkeer, dat merk ik in bepaalde situaties. Weet je zeker dat deze observaties nodig zijn? Hebben we daar tijd voor?
De observaties zijn heel belangrijk. Waarom zijn jullie in de tuin?
Omdat we net terug zijn van het meer, en je moeder wil niet binnenkomen.
Ze wil je geen problemen geven.
Wat voor soort problemen? Ik moet de hele tijd heen en weer, eerst voor de limonade, dan voor de zonnebrandcrème, volgens mij is dat iets anders dan me problemen geven.
Waarom zijn jullie naar het meer gegaan?
Ze wilde dat ik haar leerde autorijden, ze zei dat ze dat altijd al had willen leren, maar toen we eenmaal bij het meer waren, hadden we geen van tweeën veel geduld.
Wat doet ze nu in de tuin? Ze opent het portier van mijn auto, gaat achter het stuur zitten en rommelt in haar tas. Ik til mijn benen van de ligstoel en wacht. Het is heel warm. Dan krijgt Carla genoeg van het rommelen en ze pakt met beide handen het stuur vast. Zo zit ze even en ze kijkt naar het tuinhek, of misschien naar haar huis, een stuk voorbij het hek.
Wat nog meer? Waarom zeg je niks?
Ik zit in dit verhaal vast, dat snap ik heel goed, maar af en toe kost het me moeite om verder te gaan. Komt dat door wat de verpleegsters me inspuiten?
Nee.
Maar binnen een paar uur ga ik dood, dat is toch zo, hè? Het is raar dat ik zo rustig ben. Want al weet ik het, ook al zeg je het niet, het is toch iets wat je onmogelijk tegen jezelf kunt zeggen.
Dat is allemaal niet belangrijk. We verliezen tijd.
Maar het is waar, hè? Dat ik doodga.
Wat gebeurt er nog meer in de tuin?
Carla leunt met haar voorhoofd op het stuur en haar schouders schokken een beetje, ze begint te huilen. Denk je dat we dicht bij het precieze punt zouden kunnen zijn waar de wormen ontstaan?
Ga door, denk aan de details.
Carla maakt geen enkel geluid, maar ze krijgt het wel voor elkaar dat ik opsta en naar haar toe loop. Ik vond haar meteen leuk, vanaf de dag dat ik haar in de volle zon met twee grote plastic emmers zag sjouwen, met haar rode haar in een grote wrong en haar spijkertuinbroek. Sinds mijn puberteit had ik nooit meer gezien dat iemand die droeg, en ik was degene die aandrong met de limonade en die haar uitnodigde om de volgende ochtend maté te komen drinken, en de ochtend erna, en die daarna ook. Zijn dat belangrijke details?
Het precieze punt zit in een detail, je moet heel goed kijken.
Ik ga de tuin door. Als ik om het zwembad heen loop, kijk ik naar de eetkamer en ik controleer door het grote raam of Nina, mijn dochter, nog slaapt, met haar grote pluchen mol in haar armen geklemd. Ik ga de auto aan de passagierskant in. Ik ga zitten, maar laat het portier open en draai het raampje naar beneden, want het is snikheet. Carla’s grote haarwrong hangt een beetje naar beneden, hij is naar één kant uitgezakt. Ze leunt naar achteren, zich ervan bewust dat ik er weer ben, naast haar, en ze kijkt naar me.
‘Als ik het je vertel,’ zegt ze, ‘wil je me niet meer zien.’
Ik denk na over wat ik zal zeggen, iets als ‘Maar Carla, alsjeblieft, doe niet zo belachelijk’, maar in plaats daarvan kijk ik naar haar tenen die zich spannen op de pedalen, haar lange benen, haar dunne maar stevige armen. Het verwart me dat een vrouw die tien jaar ouder is dan ik ook zoveel mooier is.
‘Als ik het je vertel,’ zegt ze, ‘wil je niet dat hij met Nina speelt.’
‘Maar Carla, alsjeblieft, waarom zou ik dat niet willen?’
‘Dat wil je niet, Amanda,’ zegt ze, en haar ogen vullen zich met tranen.
‘Hoe heet hij?’
‘David.’
‘Is hij jouw kind? Jouw zoon?’
Ze knikt. Dat kind ben jij, David.
Dat weet ik, ga door.
Ze droogt haar tranen met de knokkels van haar handen en haar vergulde armbanden tinkelen. Ik had je nooit gezien, jou niet, maar toen ik aan meneer Geser, de bewaker van het huis dat we huurden, vertelde dat ik contact had met Carla, vroeg hij onmiddellijk of ik jou al kende. Carla zegt: ‘Hij was van mij. Nu niet meer.’
Ik kijk haar vol onbegrip aan.
‘Hij is niet meer van mij.’
‘Carla, een kind is voor het leven.’
‘Nee, schat,’ zegt ze. Ze heeft lange nagels en wijst ermee naar mijn ogen.
Dan herinner ik me de sigaretten van mijn man, ik doe het handschoenenvakje open en geef ze aan haar, samen met de aansteker. Ze rukt ze haast uit mijn handen en de geur van haar zonnebrandcrème zweeft ook tussen ons in. ‘Toen David werd geboren, was hij zo schattig.’
‘Natuurlijk was hij dat,’ zeg ik, en ik realiseer me dat ik nu mijn mond moet houden.
‘De eerste keer dat ze hem aan me gaven om hem vast te houden, was ik vreselijk bang. Ik was ervan overtuigd dat hij een vinger miste,’ ze heeft de sigaret tussen haar lippen en glimlacht bij de herinnering, dan steekt ze hem aan, ‘de verpleegster zei dat dat soms gebeurt met de verdoving, dat je dan een beetje paranoïde bent, en pas toen ik de tien vingertjes van zijn handjes twee keer had geteld, was ik ervan overtuigd dat alles goed was gegaan. Ik zou er nu alles voor overhebben als David alleen maar een vinger miste.’
‘Wat is er met David?’
‘Maar hij was schattig, Amanda, echt schattig. Hij lachte de hele dag. Buiten zijn vond hij het leukste. Het plein vond hij fantastisch, van kleins af aan. Je hebt gezien dat je hier niet kunt lopen met de kinderwagen. In het dorp wel, maar om vanaf hier bij het plein te komen, moet je langs de buitenhuizen en de krotten bij de rails, het is een gedoe met de modder, maar hij vond het zo geweldig dat ik hem tot zijn derde daarheen droeg, alle twaalf blokken. Als hij de glijbaan zag, zette hij een keel op. Waar zit de asbak in deze auto?’
Die zit onder het dashboard. Ik haal hem eruit en geef hem aan haar.
‘Toen werd David ziek, in die tijd ongeveer, zo’n zes jaar geleden. Het was op een moeilijk moment. Ik was net begonnen met werken op het pluimveebedrijf van Sotomayor, ik had nog nooit van mijn leven gewerkt, ik deed zijn boekhouding, wat met boekhouden eerlijk gezegd niets te maken had, laten we zeggen dat ik zijn papieren ordende en hem hielp met het rekenwerk, maar ik vond het leuk. Ik deed allerlei officiële zaken in het dorp, netjes gekleed. Voor jullie, uit Buenos Aires, is het anders, maar hier moet je voor glamour een excuus hebben, en dit was precies goed.’
‘En je man?’
‘Omar fokte paarden. Je hoort het goed. Hij was een ander type, Omar.’
‘Volgens mij zag ik hem gisteren, toen ik met Nina ging wandelen. Hij kwam langs in zijn bestelauto, maar hij groette niet terug.’
‘Ja, zo is Omar nu,’ zegt Carla, en ze schudt haar hoofd. ‘Toen ik hem leerde kennen, lachte hij nog, en hij fokte renpaarden. Hij hield ze aan de andere kant van het dorp, voorbij het meer, maar toen ik zwanger werd, verplaatste hij alles naar hier. Dit hier was het huis van mijn ouders. Omar zei dat als het allemaal goed uitpakte we rijk zouden worden en alles zouden veranderen. Ik wilde tapijt op de vloer. Ja, gekkenwerk, daar waar ik woon, maar wat maakte ik me een hoop illusies. Omar had twee dure fokmerries, die hadden al twee veulens ter wereld gebracht, Tristeza Cat en Gamuza Fina, die waren verkocht en deden ook al mee aan de rennen, en dat doen ze nog steeds, op de renbanen van Palermo en San Isidro. Daarna werden er nog twee merries geboren en een hengst, maar ik weet niet meer hoe die heetten. Als je in deze handel wilt presteren, moet je een goede dekhengst hebben, en ze gaven Omar altijd de beste. Hij omheinde een deel van het terrein voor de merries, aan de achterkant maakte hij een erf voor de hengstveulens, hij plantte alfalfa en daarna ging hij wat rustiger de stal bouwen. De afspraak was dat als hij de dekhengst wilde hebben, hij die voor twee of drie dagen kreeg. Als de hengstveulens werden verkocht, ging een kwart van het geld naar de eigenaar van de hengst. Dat is veel geld, want als het een goede hengst is en de veulens goed zijn verzorgd, kunnen ze per stuk wel 200.000 tot 250.000 peso opbrengen. Dus dat verdomde paard was bij ons. Omar was er de hele dag mee bezig, hij volgde het als een zombie om te tellen hoe vaak hij elke merrie beklom. Als hij weg moest, wachtte hij tot ik terug was van Sotomayor en dan moest ik het doen, maar ik keek maar heel af en toe uit het keukenraam, dat snap je. Punt is dat ik op een middag sta af te wassen en me realiseer dat ik de hengst al een tijdje niet heb gezien. Ik loop naar het andere raam en naar het raam aan de achterkant, maar niks: de merries staan er, maar geen spoor van de hengst. Ik til David op, die zijn eerste stapjes al had gezet en de hele tijd had geprobeerd door het huis achter me aan te lopen, en ga naar buiten. Je hoeft er geen woorden aan vuil te maken, een paard is er of is er niet. Hij was kennelijk om de een of andere reden over de omheining gesprongen. Dat komt niet vaak voor, maar soms gebeurt het. Ik liep naar de stal, biddend dat hij daar zou zijn, maar daar was hij ook niet. Ik dacht ineens aan het beekje, dat is klein maar het ligt wel lager, een paard zou daar kunnen drinken zonder dat je hem vanuit het huis zelfs maar zag. Ik herinner me dat David vroeg wat er gebeurde, ik had hem opgepakt voor ik het huis uit ging en hij had zijn armpjes om mijn nek geslagen, zijn stem klonk hortend doordat ik met grote stappen heen en weer liep. “Daar, mama,” zei David. En daar was de hengst, hij dronk water uit het beekje. Nu zegt hij geen “mama” meer tegen me. We gingen erheen en David wilde dat ik hem neerzette. Ik zei dat hij niet te dicht bij het paard moest komen. En ik ging heel behoedzaam naar het dier toe. Hij liep eerst steeds weg, maar ik was geduldig en na een tijdje vertrouwde hij me. Ik kon de halster grijpen. Wat een opluchting, ik herinner het me nog heel goed, ik zuchtte en zei hardop: “Als ik je kwijt was, was ik ook het huis kwijt, kreng.” Zie je, Amanda, het is als de vinger waarvan ik dacht dat David die miste. Je zegt “Je huis kwijtraken zou het ergste zijn,” maar daarna gebeuren er nog veel ergere dingen, en je zou het huis en je leven geven om terug te kunnen naar dat moment en de halster van dat verdomde beest los te laten.’
Ik hoor de hordeur van de woonkamer klapperen en we draaien ons allebei om naar mijn huis. Nina staat in de deuropening, de mol in haar armen geklemd. Ze is nog suffig, zo suffig dat ze er niet eens van lijkt te schrikken dat ze ons nergens ziet. Ze zet een paar stapjes, en zonder de knuffel los te laten pakt ze de balustrade vast en loopt geconcentreerd de drie treetjes van de veranda af tot ze op het gras stapt. Carla leunt weer naar achteren en bekijkt haar zwijgend in de achteruitkijkspiegel. Nina kijkt naar haar voeten. Ze doet dat nieuwe dat ze doet sinds we zijn aangekomen, ze probeert grassprieten uit te trekken door haar tenen te strekken en weer samen te knijpen.
‘David zat op zijn hurken in het beekje, zijn gympjes waren doorweekt, hij had zijn handen in het water gestoken en zoog op zijn vingers. Toen zag ik de dode vogel. Hij lag vlakbij, pal naast David. Ik schrok en schreeuwde en hij schrok ook, hij kwam meteen overeind en van schrik viel hij achterover. Mijn arme David. Ik ging naar hem toe, het paard achter me aan sleurend, het hinnikte en wilde niet meekomen, en zo goed en zo kwaad als het ging, lukte het me David met één hand op te tillen en me met allebei omhoog te worstelen. Ik heb niks tegen Omar gezegd. Waarom zou ik? Die stommiteit was toch al gebeurd, punt uit. Maar de volgende ochtend vroeg lag het paard op de grond. “Hij is er niet,” zei Omar, “hij is ervandoor,” en ik stond net op het punt tegen Omar te zeggen dat hij al een keer was ontsnapt, toen hij hem in het gras ontdekte. “Verdomme,” zei hij. De oogleden van de hengst waren zo opgezwollen dat je zijn ogen niet meer zag. Zijn lippen, zijn neusgaten, zijn hele mond, alles was zo dik en gezwollen dat het een ander dier leek, een monsterlijk gedrocht. Hij had nauwelijks nog kracht om te kreunen en Omar zei dat zijn hart bonkte als een locomotief. Hij liet met spoed de dierenarts halen, er kwamen een paar buren, iedereen rende ongerust heen en weer, maar ik liep wanhopig terug naar huis, haalde David, die nog lag te slapen, uit zijn bedje en sloot me met hem in mijn armen op in mijn kamer, op bed, om te bidden. Bidden als een waanzinnige, bidden zoals ik nog nooit van mijn leven had gebeden.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum