Leesfragment: Hipsters, baarden, martelaren

01 oktober 2017 , door Anna Krijger
| | |

5 oktober wordt Hipsters, baarden, martelaren van Anna Krijger gepresenteerd bij Athenaeum Boekhandel. Lees hier vast een fragment!

In Hipsters, baarden, martelaren gaat journaliste Anna Krijger op zoek naar kleine persoonlijke verhalen die samen een rijk en genuanceerd beeld geven van het hedendaagse Israël en de Palestijnse gebieden. Ze ontmoet een homoseksuele Palestijn in Tel Aviv, een atheïst in de Gazastrook, een koloniste met een wijnmakerij op de Westelijke Jordaanoever en tal van andere joden, moslims en christenen die allemaal hun eigen visie hebben op het conflict en de bezetting.
Anna Krijger wisselt de beschrijvingen van grote actuele gebeurtenissen, zoals de nasleep van de Gazaoorlog van 2014 en de golf van aanslagen in Jeruzalem en op de Westelijke Jordaanoever, af met persoonlijke anekdotes. Hoe is het om als journalist en vrouw in het Midden-Oosten te leven? Hoe ervaar je het meest omstreden conflict ter wereld als betrokken buitenstaander?

N.B. Kom ook naar de boekpresentatie op 5 oktober, vanaf 17.00!

 

Augustus 2014

Het is bloedheet op het strand. In de branding speelt een stelletje matkot, het Israëlische beachball, en verderop, in de schaduw van een palmboom, tokkelt een jongen zoete liedjes op z’n gitaar. Niets doet vermoeden dat er 65 kilometer hiervandaan een gruwelijke strijd wordt uitgevochten. Hoewel, er zijn wat weinig toeristen voor de tijd van het jaar. Behalve een groepje Italianen naast ons zijn de strandgasten allemaal lokale Israëli’s. We blijven dan ook niet onopgemerkt. Thank you for supporting Israel! had de taxichauffeur die ons hier bracht ons nageroepen. We zijn hier voor een paar dagen om voorbereidingen te treffen voor onze verhuizing van volgende maand, maar ik begrijp dat onze aanwezigheid als een steunbetuiging aan Israël wordt opgevat. ’s Avonds drinken we een biertje op een dakterras bij iemand thuis. Terwijl we zitten te kletsen, wijst de gastheer plotseling naar de lucht – het is de Iron Dome, het Israëlische luchtafweersysteem, die in actie komt. Het is als een vallende ster die met een plof wordt onderbroken. ‘Die moest even een Hamas-raket onderscheppen,’ legt de gastheer uit.
De afgelopen weken heb ik in Nederland het nieuws over de Gazaoorlog op de voet gevolgd. Ik weet dat er op nog geen uur afstand hiervandaan burgers worden gedood. Maar in Tel Aviv lijkt die oorlog nog wel verder weg dan in Nederland. Het is de eerste keer dat ik Israël bezoek en ik weet nog maar weinig van ‘het conflict’ af. Vind ik het bewonderenswaardig dat al deze mensen gewoon doorgaan met hun leven en zich niet van de wijs laten brengen door een oorlog in hun achtertuin? Of verwar ik moed met onverschilligheid? Kan het de inwoners eigenlijk wel schelen wat er in die achtertuin gebeurt?

Een maand later zijn mijn vriend Derk en ik terug in Tel Aviv. Op 15 september zal zijn correspondentschap voor NRC Handelsblad beginnen. Dat geeft ons een aantal dagen om een beetje te acclimatiseren en van alles te regelen. De huizen in Tel Aviv zijn ontzettend duur. Het chique noorden van de stad is onbetaalbaar, dus wij gaan wonen in het zuiden, in de wijk Neve Sha’anan, dicht bij het Levinskypark en het beklagenswaardige Centrale Busstation. De buurt is een mengelmoes van Joodse Israëli’s van Midden-Oosterse komaf, Aziatische gastarbeiders en Afrikaanse vluchtelingen. Bovendien is de buurt de thuisbasis van een groep daklozen die kampen met een harddrugsverslaving.
Maar Tel Aviv is klein, met een oppervlakte van vijftig vierkante kilometer nog kleiner dan de gemeente Nijmegen, dus op tien minuten lopen van ons ruige buurtje ben je al op de mondaine Rothschildboulevard, met mooie restaurants en cafés, moeders wandelend met peuters en lattes, professionele hondenuitlaters en joggende mannen met even strakke buiken als wenkbrauwen.
Het appartement, op de vierde verdieping van een wat verouderd gebouw, is groot en licht, met aan drie kanten uitzicht op de stad. Er hoort ook een kat bij het appartement, een witte van tien kilo. Hij heeft eigenlijk meer weg van een kleine beer dan van een kat. Wanneer hij midden in de nacht trek krijgt, en dat gebeurt met regelmaat, tikt hij beleefd maar dringend met één nageltje op je schouder tot je bent opgestaan. Wat op zich vreemd is, aangezien hij zo sterk is dat-ie zelf de ijskast kan opendoen om zijn – of ons – eten eruit te pakken. Ik zie het hem meerdere keren per dag doen.
Ik mag de kat wel. Zijn voormalige baasjes hebben hem de naam Tapouz gegeven, dat het Hebreeuwse woord is voor ‘sinaasappel’. Ze hadden hem gevonden in Jaffa: een onderdeel van de gemeente Tel Aviv en beroemd om z’n sinaasappelen.
Jaffa kent een beduidend langere geschiedenis dan Tel Aviv. Het Arabische havenstadje is vele millennia oud en werd drieduizend jaar geleden voor het eerst op schrift genoemd. Eind negentiende eeuw begonnen er in toenemende mate Joden te emigreren naar de toenmalige Ottomaanse provincie Palestina, op de vlucht voor pogroms in Europa. Bij Jaffa – Yafo in het Hebreeuws – stichtten zij vanaf 1886 hun eigen buitenwijken, zes in totaal. Twintig jaar later besloot men dat het tijd was voor een eigen ‘Hebreeuwse stad’. Dat werd Tel Aviv (‘Lenteheuvel’), grotendeels gebouwd in de duinen ten noorden van Jaffa.
In de eerste helft van de twintigste eeuw groeide Tel Aviv om Jaffa heen. Het werd snel veel groter dan zijn oudere buurstad. Tijdens de Arabisch-Israëlische Oorlog in 1948 werd Jaffa veroverd door Israël. De Arabische bevolking werd grotendeels verdreven en het stadje werd bij Tel Aviv gevoegd.
Van de inwoners van Tel Aviv-Jaffa is 92 procent Joods en 4 procent Palestijns-Israëlisch. De rest bestaat uit expats en arbeidsmigranten, die laatsten vooral uit Azië. In heel Israël is 75 procent van de bevolking Joods-Israëlisch en 20,5 procent Palestijns- Israëlisch. (Ik gebruik deze aanduiding in plaats van het in Israël gangbare ‘Israëlisch-Arabisch’, omdat de overgrote meerderheid van die groep zichzelf identificeert met hun Palestijnse identiteit. Daarom kies ik ervoor om hen te omschrijven als Palestijns- Israëlisch: Palestijnen die in het bezit zijn van een Israëlisch paspoort.) Ongeveer 2 procent van de Palestijnse Israëli’s is christen, 1,5 procent is druus en dan zijn er nog 4 procent kleinere minderheden, zoals Samaritanen. De overgrote meerderheid is moslim.
Op 5 juli 1950, twee jaar na de oprichting van de staat Israël, nam de Knesset, het Israëlische parlement, een wet aan die aan alle Joden ter wereld het recht gaf om aliyah te maken (naar Israël te emigreren). Twintig jaar later werd de wet nog iets verruimd: voortaan was één Joodse grootouder voldoende om Israëliër te mogen worden. In 1951 waren er al zo’n 688.000 migranten het land binnengekomen. Dit waren voornamelijk Holocaust-overlevenden en Joden uit Arabische en moslimlanden. Deze massa-immigratie betekende meer dan een verdubbeling van het Israëlische inwonertal; in 1948 waren er nog maar 650.000 Israëliërs. Alleen al in 1949 kwamen er 250.000 het land binnen – het grootste jaarlijkse aantal Joodse immigranten aller tijden. In 1953 kwamen de meeste migranten uit Irak, op de voet gevolgd door Roemenië. Vanaf het midden van de jaren vijftig kwamen er voornamelijk Joden uit Noord-Afrika en Polen naar Israël. Nog weer later waren de Ethiopiërs aan de beurt, en na hen volgde er een migratiegolf uit de voormalige Sovjetlanden. Niet al deze nieuwkomers waren Joods; ook christenen met een Joodse opa of oma mochten immers aliyah maken. De migranten met een Sovjetachtergrond vormen met 1 miljoen Israëliërs inmiddels de grootste groep. Daarna volgen de Marokkanen.
Al deze mensen worden in grofweg twee groepen onderverdeeld. Enerzijds de Joden afkomstig uit Noord-Afrika, het Midden- Oosten, Centraal-Azie en de Kaukasus, de mizrahim, en anderzijds de Joden uit Centraal. en Oost-Europa, de ashkenazim.
De mizrahim hebben tot op heden minder aanzien genoten in Israël dan de ashkenazim. David Ben-Gurion, de eerste premier van Israël, beschreef de Joden uit de Arabische landen als wezens ‘zonder spoortje van Joodse of menselijke ontwikkeling’. Nog steeds bekleden mizrahim minder publieke topposities dan ashkenazim en gaan ze minder vaak naar de universiteit. In 2004 was het gemiddelde inkomen van een mizrahi 36 procent lager dan dat van een ashkenazi.

 

Copyright © 2017 Anna Krijger

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum