Leesfragment: Jacobs vlucht

05 augustus 2017 , door Craig Harline
| | |

Jacobs vlucht van Craig Hairline is genomineerd voor de Libris Geschiedenisprijs 2017. Lees bij ons een fragment.

Jacobs vlucht schildert een intiem en indrukwekkend portret van vier generaties van één familie, op de vlucht vanwege hun geloof. De vader van de oude Jacob Rolandus bekeert zich rond 1560 tot de nieuwe (gereformeerde) godsdienst en moet als gevolg daarvan met zijn vrouw en zoon Jacob vluchten voor Alva. Jacob blijkt een begaafde jongen die, na studies in Antwerpen en Bazel, een vooraanstaand predikant wordt in Amsterdam. Hij maakt naam als vertaler van de Statenbijbel, de eerste officiële Nederlandstalige Bijbel.

Jacobs zoon, Timotheus, treedt in zijn voetsporen. Hij is predikant in Ouderkerk aan de Amstel en Boxtel, maar op beide plaatsen maakt hij zich onmogelijk. Kleinzoon Jacob Rolandus bekeert zich als minderjarige tot het katholieke geloof en vlucht op een nacht naar Antwerpen, achternagezeten door zijn vader. Daar treedt hij in bij de jezuïeten en vertrekt als missionaris naar Brazilië. Een ramp die zijn ouders nooit te boven komen. Craig Harline laat in deze meeslepende familiesaga zien dat het leven in de 'verdraagzame' zestiende- en zeventiende-eeuwse Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden veel minder veilig was dan doorgaans wordt aangenomen.

 

Proloog: het beurtveer naar Leiden

In dit 5591ste jaar sinds de Schepping, het 3936ste sinds de Zondvloed en het 40ste sinds zijn eerste beroeping zal de oude dominee zich ditmaal de kans niet laten ontglippen, al is de persoon of misschien zelfs de duivel die hem tegen probeert te houden zijn eigen vrouw, vlees van zijn vlees.
Meer dan eens heeft hij geprobeerd het met haar bij te leggen, gisteren nog voor de kerkenraad, waar zij beiden waren ontboden, een vernedering, en ondervraagd werden over hun kleine ruzie, die als een privézaak was begonnen maar nu nog net niet op straat lag. Hij en zij en heel die vermaledijde kerkenraad weten immers dat je, als je bent gekozen tot een van de vertalers van de nieuwe Nederlandse Bijbel, niet kunt volstaan met je kennis van het Hebreeuws, Grieks en Latijn, en misschien ook Aramees en Chaldees. Het volstaat niet dat je al die talen kunt omzetten in rechttoe-rechtaan Nederlands dat zelfs een kamermeisje kan begrijpen, en het volstaat zelfs niet rotsvast rechtzinnig te zijn in de christelijk gereformeerde religie.
Je dient ook, en misschien wel vooral, met godzaligheid begaafd te zijn volgens de synode.
En let wel: godzaligheid niet alleen in je eigen persoonlijk leven, maar ook in dat van heel je huishouden, want als een dominee-vertaler dat al niet op orde kan houden en niet kan voorkomen dat zijn eigen ruzies bijna op straat liggen, zoals nu met hem gebeurt, hoe kun je dan ooit verwachten dat hij ook maar enige orde schept in Gods Eigen Woord? En dan gaat het nog niet eens over het geven van een stichtend voorbeeld, zoals mensen dat vandaag de dag van elke dominee verwachten – en zeker van een oude, vertalende dominee.
De oude dominee is dus na al die jaren eindelijk gereed om samen met zijn collega-vertalers in Leiden aan het werk te gaan, aan wat de ultieme bekroning van zijn nu snel tanende leven moet worden. En nu dreigt zijn bloedeigen vrouw alles in duigen te laten vallen, alleen maar door te weigeren met hem mee te gaan.
Ook al weet hij zeker dat hij in hun ruzie gelijk heeft en zij niet, en is ook de kerkenraad gisteren tot die conclusie gekomen, het gaat er toch vooral om dat zijn hele stad er getuige van zal zijn dat hij naar Leidenvertrekt en zijn vrouw in Amsterdam blijft. Een van de vertalers die God in het Nederlands zal doen spreken, een dominee die in de stad op ontelbare drempels heeft gestaan om tegen ruziënde echtparen te zeggen dat ze het goed moesten maken, is nu zelf met zijn vrouw zo’n openlijk ruziënd echtpaar geworden. De indruk die dat zal maken, ook al heeft hij dan gelijk.
Dat iets geen goede indruk maakt, daar houdt de kerkenraad niet van bij een van zijn dominees, en de oude dominee eerlijk gezegd zelf ook niet. Wat als de toezichthouders van de Bijbelvertaling, waar hij zo graag aan wil werken, te horen krijgen dat hij geen goede indruk maakt en plotseling op het idee komen voor een vervanger te zorgen? Zoals ze vervangers hebben gevonden voor de twee vertalers die al gestorven zijn, nog voor de hele vertaalonderneming is begonnen (wat duidelijk maakt hoe lang deze al aansleept)? Wat als de toezichthouders besluiten dat overlijden niet de enige goede reden hoeft te zijn om een vertaler te vervangen, maar dat een echtelijke ruzie die op straat ligt dat ook kan zijn?
Ach, de oude dominee weet dat de dood ook hem komt halen, en spoedig: met zijn 65 jaar is hij de oudst overgebleven vertaler. Maar sterven is het enige dat hem uit Leiden weg kan houden, besluit hij. Zelfs de vrouw die hem op zijn oude dag troost heeft gebracht, kan hem nu niet tegenhouden – niet na al het zwerven en de ballingschap waaronder hij in zijn jonge jaren heeft geleden, niet na alle ellendige nederlagen die hij de afgelopen jaren heeft moeten slikken en niet na al het voorbereidende werk dat hij in alle tussenliggende jaren heeft verzet om te kunnen gaan vertalen.
Steeds wanneer de hele wereld uit elkaar dreigt te vallen, zoals de oude dominee dat zo vaak heeft zien gebeuren, heeft hij kunnen rekenen op zijn oude vrienden om hem erdoorheen te slepen: Latijn, Grieks, Hebreeuws. Als jongen maakte hij er al kennis mee en hij leerde ze zo goed kennen dat hij als jonge dominee zelfs aan een eigen Bijbelvertaling uit die talen was begonnen, gewoon voor zijn plezier, in zijn ledige uren. Recent nog hebben enkele broeder-dominees naam gemaakt door goedverkopende traktaten over de jongste religieuze twisten in elkaar te flansen; en ondertussen was hij in zijn studeerkamer aan het ploeteren, in de snippers tijd die hij kon vrijmaken. Woordenboeken, lexica, bijbels, de kerkvaders, gereformeerde theologen… Allemaal stonden ze toe te kijken vanaf zijn boekenplanken of lagen ze uitgespreid voor hem op de grote houten tafel die hij als zijn schrijftafel gebruikte, waar hij bij kaarslicht ingespannen naar ze tuurde als zijn vele kinderen al naar bed waren.
Het probleem met het vertalen van de Bijbel voor je plezier en in je ledige uren is natuurlijk dat geen enkele dominee, jong of oud, ooit echte vrije uren heeft, vanwege alle andere verplichtingen. Zijn broederdominees hadden hem jaren geleden al gevraagd om van zijn kleinschalige privéproject een officieel vertaalproject te maken voor de hele Nederlandse kerk, maar echt ver was hij daar niet mee gekomen. Wat zijn broeder-dominees immers níet wilden doen, was hem ontheffen van het preken en vermanen, het afleggen van bezoeken en het bijwonen van vergaderingen; bezigheden die hem bijna altijd beletten om goed door te gaan met vertalen. En wat ze niet kónden doen, was uren toevoegen aan de dag. Precies om die reden stond de oude dominee als eerste op toen tijdens de roemruchte Nationale Synode van 1618 de kwestie van de nieuwe Bijbelvertaling weer aan de orde kwam. Hij drong erop aan dat, als het iedereen eindelijk ernst was met het maken van een vertaling, de vertalers moesten worden vrijgesteld van hun dagelijkse verplichtingen en voltijds konden gaan vertalen, samen op één plaats.
En kijk, alle leden van de synode knikten uiteindelijk instemmend en kozen de oude dominee ook meteen als een van de zes voltijdse vertalers. En nu zijn we in 1627, ruim acht jaar na al dat instemmende geknik, en zijn alle vertalers eindelijk bij elkaar in Leiden. Behalve de oude dominee.
Eerst hadden zijn eigen stadsbestuurders hem opgehouden. Zij lieten de zaak aanslepen en hielden hem zelfs midden op straat staande. Waarom moesten ze in ’s hemelsnaam een vervanger betalen tijdens zijn afwezigheid? Hij kon toch elk weekeinde terugkeren naar Amsterdam en zelf preken? Zó ver was het nu ook weer niet, zeiden ze, heen en terug hooguit vijf tot zes uur bij goede wind. Dat klinkt makkelijk, tot je beseft dat de wind ook té goed kan waaien over het onvoorspelbare en zelfs verraderlijke Haarlemmermeer. Dan kon de reis veel langer duren dan die vijf tot zes uur, om nog maar te zwijgen van het grotere gevaar.
En toen de stadsbestuurders het er eindelijk mee eens waren dat hij ging, remde zijn vrouw hem af. Zij ging niet met hem mee, zei ze. Ze zette haar hakken in het zand, even diep als een van de vijftig voet diepe palen die in de grond geheid waren om Amsterdam overeind te houden. De oude dominee smeekte en hij beloofde haar zelfs dat als ze meekwam, ze net als vroeger het huishoudgeld mocht beheren, maar zijn vrouw zei alleen dat ze overal mee naartoe zou gaan waar hij wilde dat ze ging zolang zijn kinderen maar niet meegingen. Als die meekwamen, dan zij niet, daar bleef ze bij. En hij antwoordde dat zij dan maar moest blijven, omdat zijn kinderen met hem meegingen.
En dus waren de oude dominee en zijn vrouw gisteren na de vernederende zitting voor de kerkenraad terug naar hun huis in de smalle Spinhuissteeg gewandeld. Al snel had hij de laatste boeken en kleren ingepakt die hij wilde meenemen, waarbij een zoon of dienstknecht hem ongetwijfeld had geholpen om de dingen op en neer te dragen en ze in de vertrouwde houten koffer te laden.
Daarna liep de oude dominee Jacob Rolandus de vijfhonderd kronkelende meters met hun vele bruggen, grotendeels ten westen van zijn huis, naar de kade bij de Munttoren, waar elke dag de boot naar Leiden vertrekt. Hij hoefde zelfs zijn kleine Enkhuizer Almanak niet te raadplegen om te zien bij welke van de tientallen kades hij moest zijn en wat de bestemmingen en vertrektijden van en naar Amsterdam waren, want hij wist uit het hoofd waar hij naartoe moest. Terwijl zijn koffer werd ingeladen zette hij die ene beslissende stap, die markeerde dat hij Amsterdam en vooral zijn vrouw vastberaden achter zich liet. Hij ging aan boord.
En vond de zitplaats waar hij nu zit.
Terwijl hij daar zit denkt hij er ongetwijfeld aan dat dit allemaal niet zou zijn gebeurd als zijn eerste vrouw Maria nog had geleefd, de moeder van zijn kinderen, of misschien zelfs Frerikje, zijn tweede vrouw. Zeker Maria zou niet elke kans aangrijpen om zijn kinderen weg te sturen, zou zijn geld niet stelen en niet weigeren om met hem mee naar Leiden te gaan. Nee, ze zou aan boord springen naast hem, met hun drie nog jonge kinderen achter haar aan.
Ongetwijfeld overvalt hem daar ook de verleidelijke gedachte: was deze hele vertaalonderneming maar op tijd begonnen! Leefde prins Maurits nog maar, de ware voorvechter van de ware religie, dan werd het land niet opnieuw door Spaanse troepen bedreigd, durfden die duivelse arminianen hun ketterse koppen niet meer te roeren en zou de Kerk die de oude dominee met zo veel moeite had helpen opbouwen nu niet voor zijn ogen vol ongeloof weer uiteenvallen!
Maar hij kan zo niet denken over de prins of Maria of de Kerk, want de Heer geeft en de Heer neemt, gezegend zij de naam van de Heer. Ook de huidige ellende en de wereld die nu weer uiteenvalt, zijn op de een of andere manier Gods wil, daar is hij zeker van. Maar net zo zeker weet hij dat God wil dat hij gaat vertalen. De vertaalonderneming wordt zijn houvast, ondanks al zijn zorgen.
Als zijn dochter Maria en zijn zonen Daniël en Johannes bij hem op de boot zijn, dan verheugt hem dat, niet alleen omdat zij hem onderweg gezelschap zullen houden, maar omdat ze hem zullen afschermen van al die babbelzieke reizigers die blijkbaar op elke reizigerswagen of -boot zitten, overal in het land. Al heeft de oude dominee lang geleden gekozen voor een roeping waardoor hij elke week voor honderden mensen moet preken, van nature is hij geen praatvaar, en hij is er als de dood voor te moeten gaan zitten bij de onvermijdelijke medereiziger die er al vroeg bij is om alsoo goede plaetse te bekomen ende my by goede compagnie te voegen en die soete coutenantien wil, de hele eindeloze reis lang. Of bij de reiziger die het niet kan verdragen dat men zit als een sout-sack of die zich op zijn reis geen grotere belediging kan voorstellen als by sommighe menschen te sitten die niet en doen dan slapen ende preutelen. Zeker vandaag, maar misschien wel elke dag, zou Jacob Rolandus veel liever als een zoutzak zitten en hij zou willen dat er vandaag meer van die zakken aan boord waren dan mensen, zoals dat op passagiersboten soms het geval is.
De schipper duwt de boot af met zijn lange vaarboom van meer dan twintig voet, met aan het uiteinde een klauw om beter grip te hebben in de modderige diepte en aan de top een ronding, zodat hij er zijn schouder in kan leggen terwijl hij zich door het eindeloze web van grachten in en om de stad beweegt. Hij duwt de boot zuidwestwaarts onder de talloze bruggen van de stad door, waarbij de hoge mast door het gedeelte in het midden van elke brug vaart, die precies voor dat doel uit twee delen bestaat, met hengsels waardoor ze kunnen worden opgetrokken. Tot ze de bruggen eindelijk achter zich laten en de schipper zijn vaarboom kan laten rusten, de zeilen hijsen en naar het Haarlemmermeer varen, hopend op een stevige bries. Wat beter is dan helemaal geen of een stormachtige bries.
Zittend op een van de houten scheepsbanken is de oude Jacob Rolandus zonder twijfel gelukkig dat hij onderweg is naar Leiden om te gaan vertalen, maar het valt hem zwaar dat zo te zeggen door al het gepieker dat hem ongetwijfeld evenzeer overvalt wanneer de stad die hij de voorbije 24 jaar zijn thuis noemde, aan de horizon zachtjes wegzinkt.

 

© 2016 Craig Harline, Provo, UT en Uitgeverij Vantilt

pro-mbooks1 : athenaeum