Leesfragment: Noodweer

06 september 2017 , door Marijke Schermer
|

Marijke Schermers tweede roman Noodweer staat op de longlist voor de ECI Literatuurprijs 2017. Wij brengen de eerste pagina's.

Emilia wordt vanuit een leven dat geheel op orde lijkt door een ogenschijnlijk onbeduidend incident teruggeworpen op een bewust verdrongen episode uit haar nabije verleden. Ze wilde niet dat de sporen die het naliet haar geluk en haar liefde in de weg zouden zitten. Maar tot haar vertwijfeling lukt dat niet: iets in haar leven is onafgewerkt achtergebleven.

Zoals alle leed, komt het niet alleen. Emilia woont met haar gezin buitendijks en de dreiging van het stijgende water wordt steeds nijpender. Schermer laat ons van nabij getuige zijn van het levenspad van een veertigjarige vrouw, dat langzaam glibberig en gevaarlijk wordt. Emilia is statisticus en tracht houvast te vinden in een gemiddeld leven, maar wat zij meemaakte ontsnapt aan de veilige stolp van de normaalverdeling.

Na Mensen in de zon overtuigt Schermer andermaal met een scherp en meedogenloos portret van een vrouw die zich vastdraait in goede bedoelingen en de onwil zich door een trauma in de luren te laten leggen.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Mensen in de zon. Lees het fragment op Athenaeum.nl.

 

1

‘Nemen we jouw auto?’
‘We zijn veel te laat.’
Haar man komt uit de keuken. Hij is lang, mager en zijn gezicht is uitgesproken knap. Hij heeft een zwierig pak aan. De pan in zijn handen en de theedoek over zijn schouder verraden toewijding. Hij zet de pan op tafel, werpt de lap terug in de richting van het aanrecht dat hij net niet haalt. Leo lacht met een hoog en helder stemmetje. Alicia, het buurmeisje dat oppast, knoopt Osip een slabbetje om. Ze is in een paar weken tijd van een androgyn kind in een kermisattractie veranderd. Haar wangen en lippen zijn rood geverfd, ze draagt idiote, veel te blote kleren. Emilia moet zich bedwingen haar niet ook over haar bol te aaien. Ze kussen de kinderen gedag.
‘Jij rijdt. We gaan het halen.’
Ze scheurt de oprijlaan af en draait de weg op. Het eerste deel van de rit voert over de dijk, door de glooiende rivierdelta, over een smalle tweebaansweg tussen de populieren. Er is een zakkend zomers zonnetje met weinig kracht en er staat een flinke wind. In de weilanden rechts van hen staan schapen. Even later, op de snelweg, kan ze echt hard rijden, iets wat ze graag doet. Ze praten niet veel. Door het raam waait een herinnering binnen aan lange tochten naar het zuiden, blote benen uit het raam, zingend. Vlak voor Amsterdam voeren ze een korte discussie over de beste route naar het Leidseplein.
‘Waarschijnlijk heb jij gelijk,’ zegt ze terwijl ze haar eigen idee ten uitvoer brengt. Ze gokt op een vrije plek, gokt goed en parkeert vlak bij het theater. Ze besluiten dat betalen precies de tijd kost die ze niet meer hebben. Ze rennen, steken over, worden rakelings gepasseerd door een fietser. Bruch roept dat ze de volgende keer een hotel moeten nemen; even worden ze gegrepen door de wens te worden opgeslokt door het leven in de stad, in plaats van straks en ongetwijfeld weer met haast, terug te moeten keren naar de stilte.Ze rennen de schouwburg in, de trap op naar de zaal, waar zij als laatsten arriveren voor de deuren rondom sluiten. Hij vouwt hun jassen in elkaar onder zijn stoel en knijpt haar in haar zij.

Na het applaus, bij het verlaten van de zaal, raken ze elkaar kwijt. Emilia zoekt een tijdje. Bruch staat niet bij een deur of boven aan de trap op haar te wachten. Ze dwaalt door de gangen. Ze kijkt op haar telefoon. Geen berichten. Ze veronderstelt dat Bruch Vincent heeft gevonden, regisseur van de voorstelling en vriend van hem van vroeger. Ze bestelt een glas bier in de foyer. De actrice die Blanche speelde had de hele tuttige enscenering goed gemaakt. Ze liet alle zinnen van Tennessee Williams woord voor woord horen. Je leek me zo zacht, zo lief, als een holte in de rots die de wereld is waarin ik me kon verbergen. Ze liet de wanhoop als een niet te breken golf in zich uitbarsten. Emilia had ergens in een kier van de avond de leegte gevoeld die zij met diepe betekenis associeert. Daar is ze melancholisch van geworden.
Ze gaat het Ajaxbalkon op. Het is er leeg en verlaten waardoor ze zich afvraagt of het eigenlijk wel is toegestaan dat zij daar is. Er staan opgestapelde kratten en twee scheef gewaaide parasols. Het heeft geregend. In haar tas zoekt ze naar sigaretten die ze niet kan vinden. Ze gaapt. En dan grijpt iemand haar plotseling van achteren vast. Een stevige greep vat haar schouder. Een grote warme vaag naar komijn ruikende hand vouwt zich over haar gezicht, drukt haar ogen dicht, vingers schuin over haar lippen, vingertoppen waarop haar huid het eelt kan onderscheiden. Haar rug raakt een massief lijf. Achter haar ogen vindt een ontploffing plaats. Een vlam panische angst. Onmiddellijk daarna verdwijnt alle kracht en alle vorm uit haar lichaam en glijdt ze, zonder een spoor van een vluchtof vechtreflex, volkomen slap, uit zijn greep op de grote harde natgeregende cementtegels.
‘Hé, Emilia! wat doe je?’ Vertraagd breekt de stem door de suizende stilte. Het is Frank, vaak genoeg aan hun eettafel gezeten. Lolbroek, zonder meer, met terugwerkende kracht ook inderdaad bezitter van die komijnachtige lichaamsgeur, ze had hem daaraan kunnen herkennen.
‘Maak je nou een grap?’ roept hij van boven. Er verstrijken zeker twintig seconden waarin het vocht uit de tegels in de stof van haar kleren trekt, waarin ze zich afvraagt of ze haar reactie met een opmerking ongedaan zou kunnen maken. Dan pas hervindt Emilia haar spieren en botten en komt ze overeind.
‘Ik wilde je niet laten schrikken.’ Hij stamelt nog meer, dat hij een grapje maakte, dat hij wilde dat ze zou raden wie hij was, dat kent ze toch wel? Zijn piekerige zwarte wenkbrauwen geven hem een verwilderde aanblik. Hij zegt dat het een impuls was, dat hij de ongepastheid ervan pas in de gaten had toen het te laat was. Ze neemt een sigaret van hem aan, neemt vuur in ontvangst, inhaleert. Ze roken en kijken naar het plein beneden, naar het uitgaanspubliek dat tussen de trams door zwalkt. Ze huivert in haar dunne bloes.
‘Het lijkt me doodeng,’ zegt ze, ‘om zulke impulsen te hebben.’
Hij zegt opnieuw dat het hem spijt.
Als je dat nog een keer zegt, denkt Emilia, dan sla ik je.

In de spiegel ziet ze hoe bleek ze is. Ze steunt op de wasbak. In haar strottenhoofd kruipt de herinnering aan een zomeravond omhoog, een herinnering die ze met succes in een uithoek van haar systeem in sluimerstand gebracht en opgeborgen had. De deur achter haar gaat open en kwetterend komen ze binnen, meisjes. Ze gaat een wc in, sluit behoedzaam de deur. Binnen laat ze haar tas vallen, zoekt lucht, streelt haar hals. Legt dan haar handen plat tegen de koude muurtegels. Ze ademt weer, maar te hoog, te snel. Ze denkt dat ze moet overgeven. Ze gaat zitten. Je gaat niet dood, het is de adem zelf die je in deze benauwde staat brengt, het is nu, je bent veilig. Aan de andere kant van de deur buigen de meisjes zich over de vraag wel of niet nog naar een feest te gaan. Hun stemmen zijn helder en melodieus. Terwijl ze naar hen luistert krijgt ze haar adem langzaam onder controle. Ze slaat het bloed terug in haar wangen. Pas als de toiletruimte leeg is verlaat ze de wc. Ze loopt terug door de halfronde gang met acteursportretten, gaat de zacht beklede trap af naar beneden, passeert halverwege Frank, die met iemand staat te praten en met zijn beide handen zijn stropdas vasthoudt, als een lifeline. Hij knipoogt naar haar, alsof ze een geheim delen. In de ronde hal beneden draait iemand plaatjes. Dansmuziek, maar niemand danst. Ze bestelt bier. Bruch komt naast haar staan en legt een hand onder haar blouse tegen haar blote rug.
‘Ben je hier? De hele tijd al? Ik zocht je.’
‘Hier ben ik Bruch. Hier ben ik al de hele tijd.’
‘Laten we gaan, voordat iemand Brando gaat nadoen.’ Hij geeft haar jas, zij drinkt haar glas leeg, ze lopen naar buiten. Het regent weer.
‘Er zijn twee soorten mensen,’ zegt Bruch onder de luifel. ‘Mensen die Marlon Brando kunnen weerstaan als hij Stella roept, en mensen die dat niet kunnen.’ Ze slaan de hoek om. Hij stopt voor de deur van een kroeg. Ze hebben eerder in dat café gezeten. Ze weet nog dat hij een groen overhemd droeg. Ze weet nog dat zij haar haren die dag had geknipt want ze raakte de hele tijd haar hoofd aan om te voelen hoe kort het was. Ze weet nog hoe duidelijk ze kon voelen dat ze van hem hield. Ze weet nog dat ze een glas wijn dronk voor ze de zwangerschapstest waar ze vlak daarvoor overheen had geplast onder het servet vandaan haalde. En dat Bruch moest huilen. Van ontroering. Ze had op het punt gestaan hem alles te vertellen.
Het café is veranderd, al zou ze niet precies kunnen zeggen hoe, maar de wand met hertengeweien en koekoeksklokken, waarop zij toen ook uitzicht had, is er nog steeds. Ze bestellen wijn en gaan naast elkaar op de bank zitten.
‘Wat vond je ervan?’ vraagt ze.
‘Ik vond het vreselijk. En jij?’
‘Het is zo’n ongelooflijk mooi stuk...’
‘Precies! Daarom!’
‘Ik hou gewoon zo ongelofelijk veel van dat stuk.’
‘Ja, dat zei je al.’
‘Mag ik dat maar één keer zeggen?’
‘Nee, maar na één keer weet ik het.’
‘Ja.’
‘Dus het hoeft niet.’
‘Trouwens, de eerste keer zei ik dat het mooi was. En de tweede keer zei ik dat ik ervan hield.’
‘Nuanceverschil.’
‘Wezenlijk anders. Ik hou niet van alles wat mooi is.’
‘Nee maar jij vindt wel alles waarvan je houdt mooi.’
‘Is dat zo?’
‘Is dat niet zo?’
‘Ik weet het niet. Wat is mooi?’ Ze hoopt dat hij niet zegt: jij bent mooi. Hij zegt niets. Ze denkt aan het spel dat ze vroeger speelden in cafés. Bij iedereen een leven fantaseren. Waarom zijn ze daarmee opgehouden?
‘Weet je nog dat we hier zaten? Dat we er hier achter kwamen dat ik zwanger was van Leo?’
‘Dat was niet hier.’
‘Dat was wel hier.’
‘Nee hoor. Dat was niet hier. Dat was absoluut niet hier.’ Hij kijkt achterdochtig, alsof zij deze herinnering stiekem de avond in probeert te smokkelen.
‘Waar was dat dan?’
‘Ik weet het niet.’
‘Hoe weet je dan dat het niet hier was.’
‘Gewoon. Dat kan toch? Hé, kijk nou, Vincent. Vin!’ Bruch steekt zijn arm omhoog.

[...]

 

© Copyright 2016 Marijke Schermer, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum