Leesfragment: Stille grond

18 augustus 2017 , door Sanneke van Hassel
|

24 augustus verschijnt de nieuwe roman van Sanneke van Hassel, Stille grond. Lees hier alvast een fragment.

Midden in de stad werkt Johannes al jaren met daklozen en verslaafden. Op het terrein van de opvang is hij een tuin begonnen, heimelijk terugverlangend naar de weilanden van zijn jeugd. Vanuit haar appartement aan de overkant kijkt Landa met haar baby op de arm naar het rommelige complex. Ze droomt van een parkje met schommels en wil dat de opvang verdwijnt. Als ze geen gehoor vindt bij haar omgeving smeedt ze een gewaagd plan.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Van Hassels vorige roman, Nest, en bespraken we haar verhalenbundel Ezels. Ook op Athenaeum.nl: het voorwoord van Naar de stad, dat Van Hassel samen met Annelies Verbeke samenstelde.

 

1

Haar wakker maken voor de zon verdwijnt.
Naast het aankleedkussen legt Landa alles klaar: het winterpak, het mutsje, de schapenwollen wantjes. Cato goed inpakken en dan na haar slaapje snel naar buiten, voor het tijd is voor de volgende voeding. Roerloos ligt ze onder het strakgetrokken lakentje, de stoffen uil aan de rand van haar ledikant even groot als haar hoofdje. Telkens bij het slapengaan, zeker vijf keer per dag, trekt Landa aan het touwtje, wijken de vleugels, klinkt het kalmerende getingel.
Voorzichtig tilt ze haar slapende kind op. Geen kreuntje, geen piep, even gaan de ogen open, dan vallen ze weer dicht. Met Cato tegen zich aan loopt ze naar de glazen wand aan de voorkant. In de diepte glijdt tram 7 richting de Goudsesingel, dan verder, richting de Zaagmolenbrug, richting haar moeder, die nauwelijks meer uit haar stoel komt. Over een paar weken zal ze bij haar langsgaan. Als het minder koud is. Als ze handiger is met de kinderwagen. Als Cato minder vaak slaapt.
Landa houdt haar voor het raam. Als een zilveren slang glijdt de tram tussen de auto’s door die voor de stoplichten staan, optrekken en naar het verkeersplein stromen. Nooit verveelt het, dit schouwspel van auto’s en vrachtwagens, van rinkelende trams en zwermen fietsers die elkaar tegenkomen en weer uiteengaan, elk op eigen snelheid.
Cato knijpt haar ogen toe. Wakker worden, meis. Zeven verdiepingen onder ons is de wereld, alles beweegt of komt in beweging, over de weg, over de fietspaden aan weerszijden, over de brede, lege stoepen. De zon schijnt op de torenflats en de hoge bomen aan de overkant, maar de lucht is nog bleek. Misschien is het toch te koud om naar buiten te gaan. IJzige tochtstromen kruipen door de gangen en dringen naar binnen zodra ze de voordeur opendoet.
Hun laatste uitstapje met z’n drieën was naar de ouders van Leon. Eind januari, Cato was krap een maand en het vroor. Zijn ouders vonden zichzelf te oud om in zo’n drukke stad bij hun eerste kleinkind op bezoek te gaan. Wat als je in de file belandde of geen parkeerplek vond? Voor de zekerheid had Landa alles meegenomen: haar speeltjes, extra kleertjes, een spuuglap, een pak luiers, het flesje met bijvoeding. Eenmaal aangekomen in de bungalow in Zoetermeer wilde Cato niet slapen. Terwijl haar schoonmoeder advies op advies stapelde, voelde ze haar borsten zwaar worden. In Leons jongenskamer voedde ze Cato, die nauwelijks dronk, terwijl vanaf de schoolfoto op het prikbord een klas vol montere tienjarigen haar aanstaarde. Naar huis, had Landa alleen maar gedacht, naar huis. Naar de flat waar Leon en zij nu anderhalf jaar wonen: Domus Aurea, gouden huis. Tijdens de bezichtiging had Leon de herkomst van de naam op zijn telefoon opgezocht. De goudgespoten flat bleek te zijn genoemd naar het feestpaleis van keizer Nero. Leon las voor hoe de keizer na de brand van Rome op de geblakerde grond zijn Domus Aurea bouwde, waar hij feestvierde en banketten hield, met uitzicht op een grote binnentuin vol tamme en wilde dieren.
Haar uitzicht: een stroom verkeer en torenflats. Iets naar links steekt een betonnen kantoortoren de lucht in. Rijen vierkante ramen met donker spiegelglas. Meer dan tien jaar geleden heeft Shell het gebouw verlaten, vertelde de makelaar. Er zou van alles mee gaan gebeuren.
Tot op heden staat de toren leeg. Het blubberige veld recht tegenover Domus kreeg wel een bestemming. Een goedkoop bouwsel herbergt daklozenopvang Smallenburg, met ernaast een soort rommelige volkstuin. Toen ze hier net woonden, dacht Landa dat er op het landje een parkje zou komen. In de prospectus van de makelaar was met soepele verfstreken een artist’s impression van de omgeving geschetst. ‘Dit stukje stad is volop in ontwikkeling.’ Op de tekening blonk de Shell-toren in de zon. Onderin was een koffiebar, met ervoor, in waterverfgroen, een plantsoen met bolle struikjes en vakken met grassen. Op het pad dat daar doorheen slingerde liepen een hooggehakte vrouw en een man in pak. Het had Landa aan Londen doen denken. Tussen de hoge gebouwen van de City ontdekte ze daar eens een parkje met rozenstruiken en bomen. Vogels zongen. Bankiers aten een sandwich terwijl nanny’s kinderwagens duwden en een kleuterklasje in de zandbak speelde.
De eerste maanden dat ze in Domus woonden, poepte er af en toe een hond op het veldje, en verder gebeurde er niets. Tot er op een dag een paar trailers met portakabins voorreden. Zonder enige aankondiging was er in korte tijd dit lelijke complex neergezet, waar zich een daklozen- en verslaafdenopvang in vestigde.
Landa recht haar schouders. Haar nek is stijf en haar armspieren branden. Bij de geboorte woog Cato al ruim negen pond en haar optillen is gewichtheffen.
‘Met dit kind hoef ik voorlopig niet naar de sportschool,’ sms’t ze aan haar vriendinnen, die vragen wanneer ze weer komt hardlopen. Op haar telefoon komen hun berichten voorbij: uitnodigingen voor een Ladies Run, de kilometers die ze hebben afgelegd, hun tijden. Zij zitten in een andere fase, lopen drie keer per week hard, dragen strakke broeken, drinken witte wijn en slapen uit, hun kinderen achter een film of de PlayStation.
Aan de overkant staan twee mannen te praten. Van bovenaf zijn het net poppetjes, ze kan ze zo optillen en verplaatsen. Ze pakt de verrekijker van de vensterbank. De linker is Friso Wouters, de directeur van Smallenburg. Met zijn zalvende stem en weeë glimlach smoort hij tijdens de vergaderingen van de beheerscommissie elke discussie in de kiem. Naast hem staat een oudere man, die ook weleens aanwezig is, maar die bijna nooit iets zegt. Bijna elke dag werkt hij in de tuin, met een kliko vol gereedschap die hij over de paden trekt.
Vanavond, als haar brief op de agenda staat, zal Wouters er zeker zijn. Namens Domus stelde ze hem al heel wat vragen. Over de inrichting van het terrein. Over het hangen op de bankjes in de buurt. Over het zwerfvuil – van de zomer was er een lege spuit gevonden – en het tekort aan beveiliging. In de beheerscommissie is de sfeer mat, de laatste tijd. Iedereen vindt het wel lopen. Zelfs Sjors van autoverhuur Easyworld lijkt zijn rommelige uitzicht weinig te kunnen schelen. De leden van de beheerscommissie hebben het opgegeven. Maar zij niet.
Cato smakt, haar lippen hongerige rupsjes. Ze zal haar nog een slokje geven, zodat ze buiten geen honger krijgt. In de kinderkamer gaat ze in de fauteuil zitten. Ze duwt haar jurk opzij en maakt een cup van haar beha open. Cato drinkt traag en ingetogen.
Even sluit ze haar ogen. De diepe moeheid, die maakt dat al haar plannen loos blijven.
Na een tijdje komt ze overeind, geeft Cato een schone luier en wurmt haar in het wollen pak. Ze bedwingt armpjes en beentjes, peutert een handje uit een mouw en legt haar in de kinderwagen.
‘Ik moet even mijn portemonnee pakken,’ zegt ze,terwijl ze Cato diep in de ogen kijkt. Baby’s begrijpen meer dan je denkt. Al in de buik herkennen ze hun moeders stem, horen ze wanneer ze gespannen is, of boos.
Als ze terugkomt, kijkt Cato bedrukt. Zou ze het te warm hebben, heeft ze krampjes, zit ze te strak ingesnoerd? Ze legt haar hand op het kleine voorhoofd en checkt de riempjes. De onophoudelijke twijfel. Misschien omdat ze zoveel alleen is. Of omdat zorgen een onzichtbare activiteit is. De klanten van de interieurzaak zeiden tenminste iets terug. Ze reageerden op haar voorstellen. Een lichtplan, een ontwerp voor een badkamer of een inloopkast, na een tijdje rondde ze het af, hartelijk dank, tijd voor het volgende project. Tot ze in augustus boventallig was verklaard. Nog geen week nadat ze had gezegd dat ze zwanger was.
Het werk dat ze nu doet, kent geen einde. Het bestaat uit ontelbare handelingen die zich volgens een rommelig patroon herhalen. Voeden, spuug wegvegen, verschonen, te slapen leggen, rompers vouwen, speen teruggeven, zorgen dat je zelf wat te drinken krijgt, voeden.
Het verraad van de moeders. Pas nadat Cato geboren was, hoorde ze het van alle vrouwen in haar omgeving. Werken is voor mij nu ontspanning, zei haar vriendin Cleo. Je komt tot niks, fluisterde Annemiek, tot Hidde vijf was had ze geen boek uitgelezen. Volgens haar schoonmoeder moest ze zich aan een strak schema houden, Cato zou er wel aan wennen en voor Landa zou het haar redding zijn.
Haar eigen moeder zweeg. Ze knikte naar haar twee weken oude kleindochter en ging verder met het haken van een pannenlap. Sinds pappa’s dood sprak ze nauwelijks, en toch had Landa gehoopt dat ze iets zou zeggen. Hoe ze het moest aanpakken, of hoe trots ze op haar Jolanda was. ‘Landa’ had haar moeder nooit over haar lippen kunnen krijgen, hoe vaak ze er ook op had gewezen dat ze vond dat deze voornaam beter bij haar paste. De dag dat ze Cato kwam laten zien, dronken ze koffie, aten een sprits en keken televisie. Eén keer ging haar moeders hand naar de reiswieg. Om het blauwe walvisje dat aan de kap hing een zetje te geven.

 

2

Johannes trekt zijn gereedschap over het pad van platgestampte aarde. De zon valt in lange banen op de kale bedden. Begin april is het en koud nog, alleen de spitse blaadjes van de spinazie hebben zich door de klei weten te boren. Achter in de tuin pakt hij een schoffel en maakt de grond los. Zijn gezicht prikt in de wind. ’s Ochtends komen er nooit veel bezoekers naar de tuin. Het is te vroeg, de meesten zijn weinig waard, ze zijn nog niet uit bed of ze zitten in de huiskamer bij de verwarming.
Als hij bijna klaar is met het eerste stuk, hoort hij de deur slaan. Aan het begin van het pad staat een magere man met een cowboyhoed. Het is Fred, hij duwt een rolstoel voor zich uit. Op goeie dagen draagt Fred een rood shawltje en een riem met een buffelkop. Vandaag is zo’n dag, het shawltje bedekt zijn nek tegen de voorjaarswind. Hij wijst naar de zitting van de rolstoel, waarop een doosje zaailingen staat, met iele stengeltjes en donkerrood blad.
‘Moet je kijken, Johannes, kroten. Gisteren bij Gerard gehaald. Balletje gehakt erbij...’ Fred grijnst zijn schaarse tanden bloot.
‘Mooi werk, jongen. Zet ze er maar in. Er is plek zat.’
‘Nee, niet nu. Ik heb het waanzinnig druk vandaag. Ik moet mijn medicijnen halen en dan mag ik niet te laat komen. Vorige keer, toen zei die oliebol: “Nog één keer te laat en je kan een beurt overslaan.”’
Ik kan de tijd wel voor je in de gaten houden, wil Johannes zeggen, maar hij houdt zijn mond. Fred moet het zelf doen.

[...]

 

Copyright © 2017 Sanneke van Hassel

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum