Leesfragment: Tsjaikovskistraat 40

04 november 2017 , door Pieter Waterdrinker
|

Op 7 november verschijnt Tsjaikovskistraat 40, de nieuwe roman van Pieter Waterdrinker. Lees bij ons alvast een fragment uit het eerste hoofdstuk!

In Waterdrinkers nieuwste, sterk autobiografische roman Tsjaikovskistraat 40 neemt hij de lezer mee op een duizelingwekkende reis door de Russische geschiedenis en door zijn eigen leven. Vertrekpunt is zijn huis in Sint-Petersburg, waar de auteur woont met zijn vrouw en drie poezen, midden in de buurt die honderd jaar geleden het epicentrum was van de Russische revolutie van 1917. Behalve een kroniek over deze periode, die de loop van de Europese geschiedenis van de twintigste eeuw ingrijpend zou bepalen, is de roman een verslag van het onwaarschijnlijk avontuurlijke leven van de auteur, die de afgelopen kwarteeuw in de Sovjet-Unie en Rusland doorbracht. In de handen van meesterverteller Waterdrinker wordt dit een rit op een literaire achtbaan. Een roman van een aangrijpende schoonheid, een ode aan de gespleten ziel van Rusland en de eeuwige interne strijd die dat oplevert. Groots ook in de wijze waarop Waterdrinker zijn eigen worsteling beschrijft met het leven, zijn schrijverschap, de liefde.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Waterdrinkers PoubelleLenins balsem en De dood van Mila Burger.

 

Eerste hoofdstuk

Op een late oktoberochtend in het jaar 1988 vroeg een heerschap uit Leiden mij of ik in staat was een kleine zevenduizend bijbels af leveren in de Sovjet-Unie. Hoe hij mij gevonden heeft weet ik nog steeds niet. In die tijd waren er maar weinigen in Nederland die Russisch spraken, die ooit de ussr hadden bezocht. Ik was er slechts één keer geweest, ruim zeven jaar ervoor. Misschien berustte alles ook wel op zuiver toeval, want dat is wat het leven mij heeft geleerd: deze wereld wordt geregeerd door willekeur.
Ik was zesentwintig; kort ervoor was ik weer bij mijn ouders ingetrokken, nadat ik ruim anderhalf jaar lang op de Canarische Eilanden en in een bergdorpje op het Spaanse vasteland had gewoond. Ik was terug op mijn akelige jongenskamer, twee bij drieënhalve meter.
‘Mag ik even binnenkomen?’
De man had natte zwarte haren, zorgvuldig naar één richting gekamd. De scheiding leek er met een tang in gebrand. Hij droeg een bruine regenjas, met bruine knopen.
‘Mijn ouders zijn niet thuis,’ antwoordde ik. ‘Ze zijn in Haarlem, naar het ziekenhuis.’
Hij kwam niet voor hen, hij kwam voor mij.
‘Siderius,’ zei de vooroorlogse verschijning toen.
Een paar tellen later zat hij op de bank, zich in zijn regenjas breed makend, als een roofvogel op zijn nest; hij stak een sigaret op en blies de rook door zijn haakneus naar buiten.
‘Mijn tijd is beperkt,’ begon Siderius. ‘En de kwestie waarvoor ik ben gekomen is eigenlijk nogal simpel. Kunt u over – laten we zeggen – een week of drie zorg dragen voor de aflevering van een partij Russische bijbels in de haven van Leningrad?’
De vraag was absurd, ongerijmd.
Ik knikte enigszins wezenloos; de sigarettenrook hing als blauwe vitrage tussen mij en de man in.
‘God Onze Vader, de Schepper die Zijn enige zoon naar de aarde heeft gezonden om ons te redden, verkeert in zwaar weer. Het oosten is op drift. Ik neem aan dat u het allemaal volgt. Maar het is net als bij een oorlog: de zege is er pas als de victorie is bereikt. Alles wat ik u nu ga vertellen is geheim, om in de terminologie van onze vijanden van de KGB en de Stasi te spreken: gekwalificeerde informatie! Heeft u misschien een glaasje water? Ik moet mijn pillen innemen… Jicht, kiespijn in de gewrichten, bij een aanval wil ik het liefst dood…’
Toen ik terug was uit de keuken dronk de man het glas met een pijngrimas leeg en begon daarna over een fenomeen waarvan ik nooit eerder had gehoord: het grootscheepse illegale transport van voornamelijk Russische bijbels naar het Oostblok. Op de grens van Finland met de Sovjet-Unie liet men soms ballonnen opstijgen met bijbels eraan, in de hoop dat deze ergens zouden neerdalen in het imperium van de antichrist, in het door Lenin gestichte Rode Rijk. Maar de echte religieuze contrabande vond centraal georganiseerd plaats over de weg, in speciaal omgebouwde luxeauto’s, personenbusjes, een enkele motor met zijspan, waarin activistische gelovigen van voornamelijk protestantse signatuur koers zetten naar landen als de DDR, Hongarije en Roemenië.

Het was tamelijk riskant – arrestatie en gevangenisstraf dreigden. De DDR-grenswachters met hun herdershonden waren het meest gevreesd. Ze stonden klaar om met spiegels onder de auto’s te gluren, met hamertjes het chassis en de rest van de voertuigen af te gaan, op zoek naar dubbele bodems, waartussen opruiende antisocialistische lectuur, porno en bijbels mogelijk waren weggepropt. De perfecte dekmantel was het gezin; het gelukkige, kinderrijke gezin dat op weg was naar de velden, de bossen en de stranden voor een vakantie in de heilstaat. Ook Siderius was dikwijls oostwaarts getrokken; door een ziekte van zijn vrouw had hij het zendingswerk echter gestaakt. Het naderen van de grens was onveranderd voorafgegaan door een gebed in Gods vrije natuur. Nooit was er ook maar één van de achter het keukenwandje en onder de opklapbedden van zijn VW-busje verborgen bijbels gevonden.
‘Dus u doet het?’ Siderius, wiens rechterhand met pioenrode knobbels was overwoekerd, draaide nu zo krachtig aan zijn trouwring dat hij er die van af leek te willen trekken.
‘Wat precies?’
‘Zorg dragen voor de aflevering van die zevenduizend bijbels in Leningrad. U spreekt toch Russisch? U bént daar in de Sovjet-Unie toch weleens eerder geweest?’ Met een hemelse lichtval in zijn felblauwe ogen keek Siderius me bijna smekend aan.

De volgende dag wachtte Siderius me op voor station Rotterdam Centraal. Met een klein autootje waren we door de stortregen naar Pernis gegaan, om kennis te maken met de organisatie. Hij betoogde: ‘De politiek in het oosten is aan het schuiven, als graan aan boord van een schip. Maar weet je in welk gevaar een schip op volle zee verkeert, als de lading in het ruim eenmaal op drift is? Dan kan het zomaar naar de kelder gaan!’
Volgens Siderius was er bij de bijbelsmokkel in de loop der jaren een soort concurrentie tussen de kerken ontstaan. Zelf was hij Nederlands-hervormd, maar diverse geledingen onder de gereformeerden, zelfs de mormonen en de doopsgezinden waren voor zichzelf begonnen.
Er was een competitie-element ingetreden.
‘De kerkenraad ziet de huidige situatie als oorlog: het is nu of nooit. De strijd, de ammunitie aan het front moet worden opgevoerd. De aantallen bijbels in personenbusjes schieten niet snel genoeg op. We moeten onze door Marx geknechte broeders en zusters massaal voorzien van geestelijk voedsel, van hoop, van licht. Wat u zo direct gaat zien is een proefzending: zevenduizend Russische bijbels, keurig verstopt tussen een paar ton Zeeuwse piepers. Als deze missie slaagt, liggen er nog tachtigduizend andere op ons te wachten in een pakhuis in Gouda. Om via Leningrad hun weg te vinden naar Moskou, naar de Oeral, naar dorpen diep in Siberië. De gereformeerden zijn eveneens iets met een schip van plan, maar ze zwijgen als het graf, eeuwig achterbaks!’
In een loods waar aardappelen als bergen steenkool opgeslagen lagen, werd ik voorgesteld aan drie mannen van middelbare leeftijd in lange herenjassen. Zwijgend hadden ze me de hand gedrukt, met wantrouwend-schuwe blikken, waarna ze in een hoekje met elkaar als duiven begonnen te koeren en de middelste van de drie uiteindelijk zei: ‘Goed, Siderius, als jij zegt dat deze broeder deugt, dan vertrouwen we daarop.’
Vervolgens was hij in gebed voorgegaan. Voor het welslagen van mijn missie.
Sinds mijn kinderjaren had ik niet meer gebeden; ik hield mijn ogen een paar tellen gesloten. Met gevouwen handen bestudeerde ik de gelovigen: goede, krachtige, solide Hollandse koppen, als uit steen gehouwen.
Vliegreis, verblijfsvisum alsmede de hotelkosten zouden worden vergoed. Ik ging vanwege het avontuur; voor de rest moest ik vertrouwen op Gods beloning.

[...]

 

Copyright © Pieter Waterdrinker 2017

pro-mbooks1 : athenaeum