Leesfragment: Via Appia

21 oktober 2017 , door Fik Meijer
| |

Op 24 oktober verschijnt Fik Meijers nieuwe boek, Via Appia. Bij ons kunt u alvast een fragment lezen!

Waarom is er nog geen boek over een van de beroemdste wegen ter wereld? Sinds 191 v.Chr. kunnen reizigers zonder onderbrekingen de bijna 550 kilometer van Rome naar Brindisi afleggen. Eerst deden alleen soldaten dat, later volgden leden van officiële delegaties, en heel veel handelaren, toeristen en pelgrims. Reisverslagen zijn er bijna niet. Er is een uitzondering: een satire van de dichter Horatius.

In 37 v.Chr. reisde hij over de Via Appia voor een diplomatieke missie. Fik Meijer volgt nu zijn spoor. Zijn nieuwste boek gaat over wagens en herbergen, kaarten en mijlstenen en over beroemde schrijvers en schilders die over de Via Appia hebben gelopen. Daarnaast vertelt Meijer over de moord op de radicale volkstribuun Clodius, het levenseinde van Cicero, de slachting van de mannen van slavenleider Spartacus en de gevolgen van de Slag bij Cannae. En over de inspanningen van verschillende keizers om de weg in goede staat te houden.

Door de kaarten en talrijke kleurenfoto’s van de belangrijkste bezienswaardigheden komt de Via Appia ook visueel tot leven.

N.B. Lees ook fragmenten uit eerder werk van Fik Meijer, Petrus, Twee steden en Paulus.

 

De Via Appia en andere Romeinse wegen

De Via Appia en het Romeinse machtsdenken

De Via Appia is verreweg de bekendste van alle Romeinse wegen, maar het is niet de oudste weg van Italië. Lang voordat de Romeinen dachten over de aanleg van grote wegen waren er al paden. De meeste daarvan zijn nooit echte wegen geworden. De paden en ‘wegen’ die de Romeinen vanaf de stichting van de stad hebben aangelegd waren niet echt gemakkelijk begaanbaar, maar wel voldoende geschikt om goederen vanuit en naar naburige stadjes te vervoeren. Sommige zijn snel ‘gemoderniseerd’. Een van de oudste wegen was de Via Salaria, de ‘Zoutweg’, die noordelijk van Rome de westelijke oever van de Tiber volgde. De Sabijnen zouden deze weg hebben aangelegd om zout, dat in de moerassen van Ostia werd gewonnen, naar hun thuisland, de heuvels van Sabina, te brengen. Het grootste deel ervan was bedekt met grind, dat later vervangen werd door grote basaltblokken. Een andere belangrijke weg was de Via Latina, die vanaf de Porta Capena naar het zuiden liep, aanvankelijk naar het heiligdom van Jupiter Latiaris in de Albaanse bergen. Later, twintig jaar voordat de censor Appius Claudius in 312 v.Chr. het sein gaf voor de aanleg van de Via Appia van Rome naar Capua, werd de weg doorgetrokken naar Cales en Fregellae. Zo kon Rome het zuidelijk deel van Latium goed beheersen. Ook andere steden in Latium kregen een directe verbinding met Rome. De Via Tiburtina liep vanuit het noordoosten van Rome naar Tibur, en de Via Praenestina liep naar Praeneste, naar het heiligdom van Fortuna Primigenia.
Het besluit tot de aanleg van de Via Appia was in zekere zin een breuk met het verleden. Commerciële motieven speelden niet echt mee. Het ging de Romeinen er niet om hun handelsbelangen in Campanië veilig te stellen. Die waren, zeker in de vroege republiek, nog gering. Rome was min of meer zelfvoorzienend, en de noodzaak om van staatswege de aanvoer van voedselproducten en bouwmaterialen te ondersteunen ontbrak nog. De aanleg van de weg had vooral te maken met het Romeinse optreden tegen vijandelijke volkeren in het zuiden van Latium en in Campanië. De politiek van de Romeinen was er al geruime tijd op gericht om hun invloed in zuidelijke richting uit te breiden, maar de noodzakelijke aanpassingen waren nog niet verricht. Zolang de gevechtshandelingen zich niet al te ver van Rome hadden afgespeeld had het gemis van een goede verbindingsweg zich niet echt doen voelen, maar de veroveringen in Campanië vroegen om een infrastructuur die het mogelijk maakte om goed uitgeruste troepen snel naar het front te sturen. Appius Claudius kwam aan dit verlangen tegemoet met zijn voorstel om een weg van Rome naar Capua aan te leggen.
Vanuit Romeins standpunt bezien had Appius Claudius het gelijk aan zijn zijde. De Romeinen hadden in de voorgaande eeuwen eerst Latium veroverd en keken reikhalzend uit naar verdere uitbreidingen. Waren ze eerst voorzichtig te werk gegaan en hadden ze vaak een ad-hocbeleid gevoerd, vanaf 350 v.Chr. was er sprake van een weldoordachte strategie om meer stammen in Italië te onderwerpen. In hun officiële verklaringen konden ze natuurlijk niet toegeven dat ze werden gedreven door een verlangen naar veroveringen, buit, eer en roem. In de boeken van Livius, de Romeinse geschiedschrijver uit de eerste eeuw v.Chr., zoeken we tevergeefs naar uitlatingen over een welbewust gevoerde agressieve politiek. De nadruk ligt op de defensieve opstelling van de Romeinen. Hun belangen en die van de bondgenoten waren door vijanden geschaad en vroegen om een ‘correctie’ met wapens.
Natuurlijk waren de Romeinen ervan doordrongen dat hun oorlogsverklaringen niet altijd een eerlijke weergave van de politieke werkelijkheid waren. Openlijk erkenden ze dat echter niet. Hoewel ze met hun oorlogen andere bedoelingen hadden was er een speciaal ritueel in het leven geroepen om de buitenwereld te tonen dat ze preventieve verdedigingsoorlogen voerden tegen agressieve vijanden. Een priester (fetialis) ging met bedekt hoofd naar de grens van het grondgebied van de vijanden. Met stemverheffing vroeg hij genoegdoening voor het onrecht dat de Romeinen was aangedaan. Hij zwoer bij de goden dat zijn verzoek eerlijk en gerechtvaardigd was en sprak vervloekingen over zichzelf uit die in vervulling zouden gaan als mocht blijken dat zijn uitspraken onwaar waren. Na deze woorden wierp hij een speer in het grondgebied van de vijand, trok dieper het land in en herhaalde zijn woorden ten overstaan van de eerste persoon die hij tegenkwam. Hij deed dat nog een keer vlak voor de poorten van een vijandelijke stad. Daarna keerde hij terug naar Rome.
De vijanden kregen dertig dagen om over de eisen na te denken. Soms gaven ze zich uit angst voor de kracht van de Romeinse legioenen onvoorwaardelijk over; soms durfden ze, overtuigd van hun weerbaarheid, de strijd aan te gaan, met alle daaraan verbonden risico’s. De Romeinen beschouwden de uitvoering van het ritueel van de fetiales als een voorwaarde waaraan moest worden voldaan om te kunnen spreken van ‘juiste oorlogen’ (bella iusta). Voor hun tegenstanders was het allemaal heel vernederend, omdat het erop leek dat de Romeinen zich hadden verzekerd van de hulp van de goden, die ook hún goden waren.
De generaals die met succes de strijd met stammen in Campanië aangingen, profiteerden van de overwinningen. Niet alleen verwierven ze buit, ze kregen bij een grote overwinning ook het recht om een triumphus te houden. De grote betekenis daarvan kan niet genoeg benadrukt worden. Iedere triomftocht was een indrukwekkend schouwspel met duizenden toeschouwers langs de route die de triomfator toejuichten. Het hoogtepunt van de ceremonie was het offer van de veldheer in de tempel van Jupiter op het Capitool. Later werd de triumphus op een speciale lijst bijgeschreven, waardoor de militaire prestaties en de statusverhoging van de triomfator waren vastgelegd voor het nageslacht. Zijn heldendaden werden van generatie op generatie doorgegeven, en zijn nazaten droegen bij grote processies wassen beelden van hun succesvolle voorvaderen.
Aanvankelijk toonden de Romeinen nog enige terughoudendheid bij hun expansie. Ze lieten nog niet al te opvallend merken dat ze uit waren op gebiedsuitbreiding, macht en rijkdom, maar hoe verder ze zich van huis begaven, des te opzichtiger werd hun streven. Imperialistische gedachten namen bezit van hen en geleidelijk aan werden ze brutaler. In de eerste oorlog tegen de Samnieten, die woonden in de centrale Apennijnen, een bergachtig gebied dat in het zuiden grensde aan Campanië, Lucanië en Apulië, lieten ze alle schroom varen. Ze deden alsof de Samnieten een gevaar vormden dat ten koste van alles moest worden uitgeschakeld. Ten dele was dat ook zo. De Samnieten hadden, omdat de groei van hun bevolking zodanig toenam dat ze nieuwe woongebieden nodig hadden, de blik naar buiten gericht. Dit tot grote ergernis van de Romeinen, die feitelijk dezelfde intenties hadden. Toen de Samnieten uitbreiding zochten in Campanië, en de bewoners van Capua de Romeinen om hulp vroegen, kwam dat verzoek de Romeinen goed uit. Het verschafte hun een alibi om in te grijpen, zonder dat ze van agressie beschuldigd konden worden. Voor de buitenwereld deden ze het voorkomen dat ze bang waren voor de machtsontplooiing van de Samnieten in Midden-Italië, maar inwendig moeten ze hebben gejuicht bij de gedachte hun kracht in Campanië te kunnen tonen. Het is overigens maar de vraag of de Eerste Samnietische Oorlog, die duurde van 343 tot 341 v.Chr., tot het beoogde resultaat heeft geleid, want kort daarop kwamen de inwoners van Latium in opstand, wat erop duidt dat het eerste optreden in Campanië niet het succes was dat was nagestreefd. De Latijnen, die al geruime tijd onder het gezag van Rome stonden, zagen hun kans schoon om zich te ontdoen van de als onderdrukkend ervaren overheersing. Ze kwamen er echter snel achter dat ze zich vooral illusies hadden gemaakt. Tussen 340 en 338 v.Chr. konden ze weer in het gareel worden gebracht.
De zwaar bevochten zege op de Samnieten doordrong de Romeinen ervan dat er iets ingrijpends moest gebeuren om de uitbreiding van hun invloedssfeer niet te laten stranden in de Apennijnse heuvels. In eerste instantie dachten ze vooral aan militaire hervormingen. De oude falanx-formatie, een vrij statische slaglinie, maakte plaats voor een meer mobiele slagorde, zodat de legioenen zich in een gevecht snel konden verplaatsen. Maar de strategische aanpassingen bleken niet afdoende, toen al snel – in 326 v.Chr. – een nieuwe oorlog met de Samnieten uitbrak. De Romeinen kwamen erachter dat hun soldaten in het bergachtige gebied zeker niet onoverwinnelijk waren. Vijf jaar later moesten ze een van de grootste vernederingen uit hun geschiedenis ondergaan. In de ‘Caudijnse Vorken’, tussen Capua en Benevento, werden ze in een hinderlaag gelokt en verslagen.
De nederlaag noopte de Romeinen tot voorzichtigheid. Een al te impulsief optreden, zo hadden ze nu ervaren, zou tot een nieuwe catastrofe en een aantasting van het Romeinse gezag kunnen leiden, temeer daar de Samnieten steun kregen van Etrusken en Umbriërs in het noorden. Ze lichtten nieuwe legioenen en gaven die een gerichte training.
Appius Claudius ging als censor nog een stap verder. Hij begreep dat de oorlogen tegen de Samnieten en andere vijanden alleen maar gewonnen konden worden als er naast militaire innovaties ook een verbetering van de infrastructuur werd gerealiseerd. Twee grote projecten staan op zijn naam. Zijn eerste onderneming was de aanleg van een groot aquaduct. Rome was toen nog niet de metropool die het in de eerste eeuw v.Chr. was. Het inwoneraantal lag nog beneden de tweehonderdduizend, maar iedereen kon zien dat de stad een voortdurende groei doormaakte. Met de uitbreiding van het Romeinse grondgebied waren er ook veel nieuwe inwoners bij gekomen en een groot aantal van hen trok naar Rome, in de hoop daar een bestaan te kunnen opbouwen. De voorgaande jaren hadden Appius Claudius geleerd dat door de grote instroom van mensen de aanvoer van drinkwater problematisch zou worden en dat er dringend behoefte was aan watertoevoer. Samen met zijn collega-censor Gaius Plautius Venox deed hij een voorstel voor de bouw van een aquaduct. Het viel in goede aarde, en binnen enkele jaren liep er een zestien kilometer lang bouwwerk vanuit een bron in de Albaanse heuvels naar het Forum Boarium (‘Koeienmarkt’) in Rome. Omdat de groei van de stad doorzette, was de capaciteit van dit aquaduct, 73 000 m3 per dag, echter al snel ontoereikend. Maar de trend was gezet. Latere bestuurders van Rome hebben Appius Claudius nagevolgd en opdracht gegeven voor de bouw van nieuwe, veelal grotere aquaducten. Veertig jaar later, in 272 v.Chr., kwam een tweede gereed: de Aqua Anio Vetus, waarlangs dagelijks meer dan 176 000 m3 water naar Rome kon worden geleid. Deze ‘waterweg’ was vierenzestig kilometer lang en liep net als het aquaduct van Appius Claudius bijna geheel ondergronds, vanaf de rivier de Anio naar Rome.
Hoe nuttig dit project ook was, met de aanleg van de naar hem genoemde Via Appia, waarmee hij eveneens in 312 v.Chr. begon, heeft Appius Claudius echt naam gemaakt. De aanleg van de nieuwe weg had onmiddellijk resultaat: legioensoldaten konden nu snel de plaatsen bereiken waar ze het hardst nodig waren. Het leidde tot de definitieve verovering van Campanië. Om te voorkomen dat opstandelingen met succes nieuwe pogingen zouden ondernemen om onder het Romeinse gezag uit te komen werden langs en in de nabije omgeving van de weg Romeinse nederzettingen ingericht, waarvan er één, Forum Appii, de naam kreeg van de initiatiefnemer. Na zijn dood bleef zijn naam rondzingen en nam geleidelijk bijna mythische proporties aan. De Griekstalige auteur Diodorus Siculus vatte in de eerste eeuw v.Chr. kort en bondig samen wat Appius Claudius voor de staat had betekend:

Met grote stevige stenen plaveide hij het grootste deel van de naar hem genoemde Via Appia, die van Rome naar Capua liep, een afstand van ruim duizend stadiën. Omdat hij tunnels groef door hoog oprijzende bergen en ravijnen en valleien met aarde egaliseerde moest hij alle inkomsten van de staat aanwenden, maar hij liet een onsterfelijk monument voor zichzelf na, omdat hij eerzuchtig was geweest in het belang van de staat.

De bewondering van de geschiedschrijver en van talloze andere Romeinen, zowel tijdgenoten van de censor als latere generaties, werd vooral ingegeven door het feit dat hij de Romeinse geldingsdrang die door natuurlijke hindernissen was vertraagd een nieuwe impuls heeft gegeven.
De Via Appia slingerde zich niet door het landschap, ze liep niet van stad naar stad. Grote stukken van het traject waren kaarsrecht aangelegd. Het was niet de bedoeling van Appius Claudius om stadjes in Latium en Campanië met elkaar te verbinden. De inwoners van steden die niet aan de Via Appia lagen, kwamen via kleinere wegen op de hoofdweg. Het ging de initiatiefnemer erom de 196 kilometer lange weg van Rome naar Capua in een zo recht mogelijke lijn te laten lopen, zodat de Samnieten in het geval van nieuwe vijandelijkheden snel konden worden uitgeschakeld. Op sommige plaatsen is nog goed te zien hoe grote stukken weg zonder bochten in het landschap zijn aangelegd.
Misschien wel het meest opzienbarende aan de Via Appia is dat de aanleg zo voorspoedig verliep. Vermoedelijk heeft de invloedrijke Appius Claudius met zijn twee grote bouwprojecten zeer veel mensen, zowel in Rome als daarbuiten, werk verschaft. Het leverde hem grote populariteit op bij de bevolking, die vaak geplaagd werd door gebrek aan werk en daardoor in behoeftige leefomstandigheden verkeerde. Nu kregen mensen die in de nabije omgeving van de nieuwe weg leefden een kans om geruime tijd te werken en iets te verdienen. Hoe de werkzaamheden langs het hele project werden georganiseerd wordt niet meegedeeld, maar als we lezen dat de weg naar Capua in 308 v.Chr., dus nog geen vijf jaar na het eerste begin, was voltooid, kunnen we gerust aannemen dat er op vele plaatsen tegelijk werd gewerkt. Vermoedelijk werd de aanleg uitbesteed aan verschillende lokale aannemers, die werkkrachten aanwierven en zo binnen een van tevoren vastgestelde tijdslimiet een gedeelte van de weg opleverden.

 

Copyright © 2017 Fik Meijer / Athenaeum -Polak & Van Gennep

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum