Leesfragment: Wereld in wanorde

06 oktober 2017 , door Craig Harline
|

15 oktober wordt het nieuwste boek van Craig Harline Wereld in wanorde (A World Ablaze, vertaald door Jeske Nelissen), gepresenteerd in de Lutherse Kerk. Wij publiceren voor.

In Wereld in wanorde maken we kennis met Maarten Luther in de cruciale eerste jaren van diens kruistocht tegen Rome. Craig Harline toont ons Luther als briljant, maar ook grillig en zelfingenomen monnik, eindeloos tobbend over zijn zielenheil en de verderfelijkheden van zijn tijd. We volgen hoe Luthers opvattingen hem in conflict brengen met geleerden, priesters, bisschoppen, vorsten en uiteindelijk de paus. En hoe dit conflict uitmondt in een van de belangrijkste keerpunten in de wereldgeschiedenis: de Reformatie.

Craig Harline beschrijft niet alleen de religieuze discussies, maar ook het politieke gekonkel en de vele bondgenootschappen die zich rondom en tegen Luther vormden. Door uit te gaan van het moment waarop Luther handelde in plaats van de betekenis die zijn daden achteraf bleken te hebben, krijgt Luthers optreden zijn oorspronkelijke gewicht terug. Wereld in wanorde brengt ons zo dicht bij zijn dramatische leven, dat je bijna voelt hoe onzeker de afloop ook voor Luther zelf lange tijd moet zijn geweest.

N.B. Kom ook naar de boekpresentatie zondag 15 oktober om 19.30 uur in de Oude Lutherse Kerk te Amsterdam. Of lees een fragment uit Harlines voor de Libris Geschiedenisprijs genomineerde boek Jacobs vlucht.

 

1 Stellingen, overal stellingen

Wittenberg, het klooster van de heremieten van Sint-Augustinus. Eind augustus 1517, als het zomersemester afloopt.

Twee robuuste torens stonden een meter of vijftig van elkaar als bastions in het zuidoostelijk deel van de meer dan tweehonderd jaar oude stadsmuur van Wittenberg. Nog maar enkele jaren geleden waren ze bovendien opgenomen in een gloednieuw onderkomen voor de augustijner heremieten, evenals de muur ertussen, want zo hoefden de altijd zuinige monniken voor hun nieuwe, rechthoekige onderkomen maar drie nieuwe muren te bouwen, in plaats van vier, en kregen ze twee flinke torens op de koop toe. Weliswaar sloopten ze er eentje vrijwel helemaal, omdat ze alleen het stevige fundament ervan nodig hadden, maar de zuidwestelijke toren lieten ze grotendeels intact – de extra ruimte konden ze goed gebruiken.
Net als de nieuwbouw, waarmee hij door drie smalle gangen was verbonden, had deze toren drie (verbouwde) verdiepingen: beneden een cloaca of secreet, op de eerste verdieping een kleine slaapkamer om heremieten die hier kwamen studeren in onder te brengen en daarboven een kleine studeerkamer – het enige verwarmde vertrek in het hele gebouw, want zelfs een heremiet hield wel van een beetje warmte terwijl hij studeerde, zeker in een stad waar het in juni nog kon vriezen. De heremieten hadden het de ‘studietoren’ of ‘bezoekerstoren’ kunnen noemen, maar ten minste een van hen gaf de voorkeur aan ‘cloacatoren’, alsof de benedenverdieping het voornaamste onderdeel was.
Welbeschouwd waren de ongeveer dertig bewoners geen echte heremieten of kluizenaars, want geen van hen leefde werkelijk alleen. Ze hadden zich niet helemaal uit de wereld teruggetrokken om God te zoeken, maar hadden in hun religieuze leven een andere keus gemaakt: als broeders samenleven in een klooster. Ze kwamen weliswaar zeven keer per dag bijeen om de getijden te zingen, droegen een habijt, schoren boven op hun hoofd een grote, onappetijtelijke cirkel kaal (de tonsuur) en zochten samen naar God, maar ze onderscheidden zich doordat ze zich niet afzonderden maar de wereld ingingen om voor de armen en zieken te zorgen, te prediken en te onderwijzen. Onderwijzen, dat was waar de monnik in de toren zich op voorbereidde. Op het hoogste niveau dat in zijn wereld bestond: de universiteit.
Broeder Martinus Luder in de toren was ook doctor – niet zomaar een monnik in de orde, maar hoogleraar theologie aan de plaatselijke universiteit. Soms leek hij wel een échte heremiet, zoals hij urenlang teruggetrokken in zijn studeerkamer zat, want ook al moesten professoren een deel van hun tijd doorbrengen met studenten, ze hadden ook heel wat uren nodig om in eenzaamheid te kunnen denken en schrijven, en zich voor te bereiden om tegenover al die studenten te staan.
Wat deze dag bijzonder maakte, was dat broeder Martinus ervan overtuigd was dat sommige mensen woedend zouden reageren op wat hij voorbereidde. En al maakte hem dat enigszins nerveus, hij liet zich er niet door weerhouden, want hij had gezworen het ware evangelie te belijden.

Schooljongen

Soms leek het nog altijd een droom om hierboven in de toren te zitten. Het was allemaal Gods werk, daar was hij zeker van. Toen hij opgroeide in het heuvelachtige Mansfeld had hij er niet van durven dromen monnik te worden en theologie te studeren, laat staan hoogleraar te worden.
Het was niet dat hij zich niet had kunnen voorstellen naar school te gaan, of zelfs naar de universiteit, want zijn moeder, Margarethe Lindemann, begreep als geen ander dat dit voor de zoon van een kopersmelter de beste weg was om een paar sporten op de maatschappelijke ladder te klimmen. En de jonge Maarten deed het op school goed genoeg om er te mogen blijven en niet in de smelterij van de familie terecht te komen. Na het basisonderwijs en de Latijnse school in Mansfeld, ging hij op zijn veertiende en vijftiende naar betere Latijnse scholen in Maagdenburg en Eisenach, wat absoluut een aanwijzing was dat nóg iemand vond dat hij als een van de zeer weinigen uit zijn omgeving – nog niet een op de honderd – geschikt was voor de universiteit, waar de lessen werden gegeven in veel verfijnder Latijn dan de beginnersvariant die hij in Mansfeld had geleerd.
Die persoon had gelijk, want de jonge Maarten overleefde de klappen, de vernederingen en de eentonigheid die het onderwijs kenmerkten en vertrok in april 1501 naar de universiteit in Erfurt, negentig kilometer ten zuiden van Mansfeld, de op vier na oudste (1392) en (met vijfhonderd studenten) op twee na grootste universiteit in het Heilige Roomse Rijk.
Maartens vader, Hans Luder, realiseerde zich ook al snel welke mogelijkheden hoger onderwijs bood en betaalde graag voor lessen, boeken, papier, inkt, ganzenveren, een toga, linnengoed, brandhout, kost en inwoning, enzovoort, want wat een zegen zou het voor het familiebedrijf zijn als zijn zoon rechten studeerde! En wat zou het niet betekenen voor het welvaren van de familie als hij voet aan de grond kreeg in de plaatselijke politiek, adviseur werd van de graaf van Mansfeld of zelfs van diens heer, de hertog van Saksen, net als Margarethes neef Johann Lindemann!
En dus doorstond Maarten de traditionele ontgroening van de nieuwe studenten, waaraan vrijwel altijd roet, stront, ‘profetisch water’ (pis) en nepezelsoren te pas leken te komen, allemaal zogenaamd om hem te doordringen van zijn nieuwe status, maar misschien nog wel meer om oudere studenten wat wraak te gunnen voor wat zij in de jaren daarvoor hadden moeten ondergaan. Hij doorstond ook het kloosterachtige regime in zijn studentenhuis Himmelspforte – opstaan om vier uur, les om zes uur, twee maaltijden per dag, geen meisjes in huis toegestaan en elke twee weken alle honderdvijftig psalmen zingen. Maarten bestudeerde vooral de grammatica, retorica en logica, net als alle nieuwe studenten, die nog op dezelfde manier werden gepresenteerd als vier eeuwen daarvoor, bij het ontstaan van de universiteiten: door lezing, herhaling en disputen.
Tot wel drie keer per dag haastte hij zich naar schaarsverlichte collegezalen, waar een docent een gezaghebbende tekst voorlas en becommentarieerde, terwijl de studenten halfslaperig aantekeningen neerkrabbelden. Verder begaf hij zich overdag en ’s avonds naar even schaarsverlichte ruimtes waar hij bestudeerde wat hij in de colleges had gehoord. En elke vrijdag woonde hij een oefendispuut bij, waarin een magister een paar discutabele beweringen presenteerde, enkele gevorderde studenten die verdedigden, andere gevorderde studenten ze aanvielen en jongere studenten, zoals Maarten, met grote ogen toekeken.
Ongetwijfeld woonde hij ook het grootste spektakelstuk van het academisch onderwijs bij, het openbare dispuut, dat alleen bij belangrijke plechtigheden als een promotie of bij heel speciale gebeurtenissen werd gehouden – want hoe kun je iets groots beter vieren dan met een debat van enkele uren op het scherp van de snede ten overstaan van de hele instelling én bezoekers? De disputen waren niet alleen een vermakelijk spel, afgewisseld met lange, saaie stukken. Alle standpunten, overdrijvingen en aanvallen moesten ook iets van helderheid en zelfs waarheid opleveren, maar uiteindelijk ging het toch eerder om winnen dan om waarheid – eigenlijk zoals tijdens een toernooi, met (meestal) symbolische verontwaardiging en slagen, steken en afweermanoeuvres.
Maarten deed het in Erfurt zo goed, dat hij al in september 1502 ging behoren tot een nog kleinere elite: die van drie op de tien studenten die uiteindelijk een baccalaureaat behaalden in de vrije kunsten (de drie basiskunsten: grammatica, retorica en logica). Hoewel hij op een bescheiden dertigste plaats eindigde in een groep van zevenenvijftig, volstond dat voor hem om te willen behalen wat maar een van de tien studenten lukte: een magistergraad in de vrije kunsten. Daarvoor moest hij de vier overige vrije kunsten bestuderen (muziek, rekenkunde, meetkunde en sterrenkunde), plus van Aristoteles de Metafysica, Ethica, Politica en Natuurfilosofie (later natuurwetenschap genoemd) – eigenlijk ongeveer alles dus. Ook moest hij meer debatteren dan ooit tevoren. Maarten hield er niet zo van te worden aangevallen in het dispuut, want als hij werd gekwetst kwam zijn kwade kant fel naar boven, maar hij beschikte over het talent om woorden en gedachten terug te brengen tot een kernachtig, ongetwijfeld aangescherpt en soms gewaagd betoog. Mede daardoor kon hij als tweede eindigen van de zeventien studenten in zijn groep. Na het behalen van zijn graad in januari 1505 was hij bevoegd om onderwijs te geven in alle zeven vrije kunsten, disputen te houden en een magistergraad te halen in een van de drie disciplines voor gevorderden: theologie, recht en geneeskunde.
Hij wilde inderdaad verder studeren – of in elk geval wilde zijn vader dat als het om rechtswetenschap ging. En dus maakte hij de ruim twintig kilometer lange reis van Erfurt naar Gotha, waar hij een grote editie kon kopen van de Corpus Iuris, het standaardwetboek. In mei 1505 startte hij met de studie en begon de wetsartikelen van buiten te leren. Maar op een dag in juli bracht hij zijn studieboeken al terug naar de boekhandel en liet aan iedereen weten dat hij stopte met de rechtenstudie om monnik te worden.

 

© 2017 Oxford University Press
© 2017 Craig Harline, Provo, UT en Uitgeverij Vantilt, Nijmegen
Vertaling Jeske Nelissen, Nijmegen

pro-mbooks1 : athenaeum