Leesfragment: De laatste getuigen. Kinderen in de Tweede Wereldoorlog

07 januari 2018 , door Svletlana Alexijevitsj
| |

Op 11 januari verschijnt De laatste getuigen. Kinderen in de Tweede Wereldoorlog van Svetlana Alexijevitsj (vertaald door Jan Robert Braat). Lees hier alvast een fragment!

Een jongen vindt de hond van de buren kermend bij zijn platgebrande huis. Een meisje vliegt een Duitse soldaat om de hals omdat ze dacht dat het haar vader was die terug was van het front. We kennen de oorlog als een verhaal van volwassenen, maar het is ook de geschiedenis van kinderen.

Svetlana Alexijevitsj sprak met de mannen en vrouwen die tijdens de inval van de Duitsers in Wit-Rusland in 1941 nog kinderen waren, en vroeg naar hun herinneringen. Hun schokkende verhalen maken van De laatste getuigen een van de indringendste anti-oorlogsboeken ooit. Opnieuw toont Alexijevitsj dat ze de kunst verstaat om te luisteren, en andermans stemmen onvergetelijk te laten resoneren.

N.B. Eerder publiceerden wij een fragment uit De oorlog heeft geen vrouwengezicht en een recensie van Een uitstervend rood ras.

 

‘M’n eerste en laatste sigaret...’

Gena Joesjkevitsj, 12 jaar. Nu journalist.

De ochtend van de eerste oorlogsdag...
De zon schijnt. Ongewone stilte. Onbegrijpelijk zwijgen. Onze buurvrouw, getrouwd met een militair, kwam in tranen naar buiten. Ze fluisterde iets tegen m’n moeder en beduidde dat ze het voor zichzelf moest houden. Iedereen was bang hardop te zeggen wat er gebeurd was, ook als ze persoonlijk waren ingelicht. Ze waren bang voor provocateurs te worden gehouden, voor paniekzaaiers. Dat gold als erger dan oorlog. Ze waren bang... Dat denk ik nog steeds... En niemand wou het natuurlijk geloven. Stel je voor! Ons leger lag aan de grens, onze leiders zaten in het Kremlin! Ons land werd standvastig verdedigd, de vijand kon er niet in! Dat dacht ik zelf ook... Ik zat bij de pioniers.  
De radio ging aan. We hoopten dat Stalin zou spreken. We wilden zijn stem horen. Maar Stalin zweeg. Later sprak Molotov. Iedereen luisterde. Molotov zei: ‘Het is oorlog.’ Dat wou niemand geloven. Waar was Stalin?
Er naderde een zwerm vliegtuigen boven de stad... Tientallen onbekende vliegtuigen. Met kruisen. Ze verduisterden de hemel en de zon. Vreselijk! Het regende bommen... Je hoorde de ene explosie na de andere. Gedreun. Alles gebeurde als in een droom. Het leek niet echt. Ik was al niet klein meer, ik herinner me die angst, in m’n hele lijf, in alle woorden, alle gedachten. We renden naar buiten, holden over straat ergens heen... De stad leek verdwenen, je zag alleen puinhopen, rook en vuur. Iemand zei dat we naar het kerkhof moesten, want dat werd vast niet gebombardeerd. Waarom zouden ze doden bombarderen? In onze wijk was een grote Joodse begraafplaats, met oude bomen. Iedereen holde erheen, duizenden mensen. Ze omhelsden de zerken, verstopten zich achter de grafstenen.
Daar bleven mama en ik tot de nacht zitten. Niemand had het over ‘oorlog’, iedereen had het over ‘provocatie’. Ze beweerden dat onze troepen elk moment konden terugslaan. Op orders van Stalin. En dat werd geloofd.
Aan de rand van Minsk loeiden de hele nacht fabriekssirenes...
Ik zag de eerste doden...
Eerst een dood paard... toen een dode vrouw... Dat verbaasde me, want ik dacht dat er in de oorlog alleen mannen sneuvelden.
Toen ik de volgende ochtend wakker werd wou ik meteen uit bed springen, maar toen bedacht ik dat het oorlog was. Ik deed m’n ogen weer dicht. Ik wou het niet geloven.
Op straat werd niet meer geschoten. Ineens bleef het stil. Een paar dagen. Daarna kwam alles weer op gang... Ik zag een witbestoven man langslopen, van top tot teen onder het meel. Met een witte zak op zijn rug. Een ander rende met armen en zakken vol blikjes, waarvan hij er onderweg een paar verloor... Mensen liepen met snoep... Met pakjes shag... Iemand droeg een bontmuts vol suiker voor zich uit... Een ander een pan... Niet te beschrijven! Iemand sleepte met een rol stof, anderen hadden zich ingerold in donkerblauwe of rode sits... Een komisch gezicht, maar niemand lachte. Er waren opslagplaatsen door bommen getroffen. Ook een groot winkelmagazijn bij ons in de buurt... De mensen stortten zich op alles wat er nog was. In de suikerfabriek waren een paar mensen in de stroopkuipen verdronken. Gruwelijk! De hele stad kauwde zonnebloempitjes, want ergens was een voorraad aangetroffen. Ik zag voor m’n ogen een vrouw naar een winkel rennen... Ze had niks bij zich, geen tas, geen boodschappennet. Ze trok haar onderjurk en directoire uit, schepte ze allebei vol boekweit en zeulde haar buit weg. Alles ging zwijgend, niemand sprak een woord.
Toen ik mama riep was er alleen nog mosterd, in gele potten. ‘Neem alsjeblieft niks mee,’ smeekte ze. Achteraf gaf ze toe dat ze zoiets gênant vond en niet strokend met hoe ze me had opgevoed. Zelfs toen we later honger leden en daaraan terugdachten hadden we nergens spijt van. Zo was m’n moeder.
Door de straten wandelden Duitse soldaten. Op hun gemak, ze filmden alles. Ze lachten. Voor de oorlog hadden we een favoriet spelletje gehad: Duitsers tekenen, met grote, gemene tanden. En nu liepen ze hier rond... jong en mooi... Met fraaie granaten in de schachten van hun stevige laarzen. Ze speelden mondharmonica en maakten lol met onze mooie meisjes.
Een wat oudere Duitser sleepte met een kist. Een zware. Hij riep me bij zich, wees op de kist en gebaarde: help me. De kist had twee handgrepen, we pakten er allebei één. Toen we op de bestemming waren aangekomen, gaf de Duitser me een klap op m’n schouder en haalde een pakje sigaretten uit z’n zak: hier, je loon.
Ik ging naar huis. Ik kon niet wachten, ging in de keuken zitten en stak er een op. Ik hoorde de deur niet slaan en hoorde mama niet binnenkomen:
‘Zit jij te roken?’
‘Eh...’
‘Wat zijn dat voor sigaretten?’
‘Duitse.’
‘Je rookt, en bovendien van de vijand. Dat is landverraad.’
Dat was m’n eerste en laatste sigaret.
Op een avond kwam m’n moeder naast me zitten en zei:
‘Ik verdraag niet dat ze hier zijn, snap je?’
Ze wilde vechten. Vanaf de eerste dagen. We besloten mensen uit het verzet te zoeken, die moesten beslist ergens zijn. Daar twijfelden we geen moment aan.
‘Je bent het liefste wat ik op de wereld heb,’ zei mama. ‘Begrijp je? Vergeef je me, als er iets met ons gebeurt?’
Ik werd verliefd op m’n moeder, voortaan gehoorzaamde ik haar zonder tegenspraak. M’n hele verdere leven.

 

Copyright © 1985 Svetlana Alexijevitsj
Copyright Nederlandse vertaling © 2017 Jan Robert Braat

pro-mbooks1 : athenaeum