Leesfragment: De Revisor: !

11 december 2010 , door Gustaaf Peek
| | | | |

Op 15 december verschijnt het vernieuwde jaarboek van De Revisor. Vanavond kunt u alvast een gedeelte van het essay van Gustaaf Peek, '!', over de Max Havelaar, lezen en uw exemplaar bestellen bij Athenaeum.

De nieuwe redactie, dichter Erik Lindner, romanciers Jan van Mersbergen en Gustaaf Peek, en recensent Daan Stoffelsen, maakte een selectie van de beste nieuwe verhalen, essays en gedichten. Het resultaat is het Jaarboek 2010 van meer dan 200 pagina’s dik, en bevat de volgende hoogtepunten: een selectie uit de niet eerder gepubliceerde dagboeken van Frans Kellendonk; het eerste korte verhaal van Tomas Lieske sinds jaren; de Turkse brieven van Henk van Woerden; en een bijdrage van de New Yorkse criticus en blogger Michael Orthofer over het kosmopolitische karakter van de Nederlandse literatuur.

 

!

Onlangs las ik Max Havelaar voor het eerst. Het werd een gevecht.
Ik was ook begonnen met een vooropgesteld leesplan, een doodzonde. Ik zocht naar schoonheid en engagement. Mooie zinnen verpakt in een verhaal met het hart op de vragende plaats. Die zinnen, die stijl, die kon ik nog onderscheiden, maar in plaats van vragen ontdekte ik alleen verontwaardiging en pedanterie, overal staken de uitroeptekens als kwaad graan uit de grond.
‘de javaan wordt mishandeld!’ Het staat er echt. Gras is groen, water is nat en de Javaan wordt mishandeld.

*

Bij literair engagement denk ik altijd eerst aan Charles Dickens. Zelfs een kort en opzichtig commercieel werk als A Christmas Carol (1843) laat eenvoudig zien hoe narratieve verleidingskunsten een bittere pil kunnen suikeren en de lezer met een geweten kunnen besmetten. Dickens concentreert zich niet op Cratchit, de doodgoeie en doodsaaie klerk met zijn kleffe gezin. Scrooge is de held van het verhaal. Een malicieuze man, maar aantrekkelijk door zijn geld en de vrijheid van zijn gewetenloosheid. Is de lezer eenmaal in de huid van deze schurk gekropen, dan hoeft Dickens alleen maar steeds harder in zijn hoofdpersoon te knijpen tot het berouw uit hem sijpelt. We zijn toch goed van inborst, wie had dat gedacht. We leven nog, hebben zelfs ons geld nog, het is niet te laat, het is nooit te laat.
Maar vanuit de armenhuizen en de lege bekers van bedelaars blijven Marley’s ketenen klinken.

*

‘Ik gevoel dat de schets die ik van Havelaar trachtte te geven, hoogst onvolkomen is.’ Dit na anderhalve pagina platitudes over een nobele inborst (slank, dromerig, vuur, scherp, vlug van begrip, vol liefde voor waarheid en recht, ridderlijk en moedig, Dichter, stipt en ordelijk, buitengewoon geduldig etc. etc.) vermengd met uiterst vergeeflijke, menselijker eigenschappen (daar zijn geest iets wilds had). Multatuli slaat zijn held plat met ieder ophemelend woord. Het is een raadsel hoe een zo consciëntieuze man als Max Havelaar ooit zijn positie in het door hem zo verfoeide Nederlands-Indische ambtenarenapparaat heeft bereikt. Groot hart, groot gat. Multatuli wil een held, maar literair levert hij niet meer dan een lege huls. De ronkende vertelling over deze Havelaar is niet de grootste parel uit het pak van Sjaalman.

*

Noch is dat de afgeraffelde en melodramatische geschiedenis van star-crossed lovers Saïdjah en Adinda. Ik hoorde eens iemand vertellen over zijn oude leraar Nederlands, die, gezeten op een van de lage kasten in het lokaal, uit zijn hoofd het verhaal van Saïdjah en Adinda vertelde. Bij de climax van het verhaal – Saïdjah vindt zijn vermoorde geliefde, waarna hij zich op de wapenen van de daders stort – kreeg deze leraar een mistige blik en deed hij er zuchtend het zwijgen toe.
Ik zie een klas met jongeren voor me, licht gegeneerd, sommige durven te lachen, te fluisteren, maar ook heimelijk onder de indruk. Ik herinner me deze leraar en zijn vochtige ogen, ik heb er zelf bij verzonnen dat hij op zijn handen zit, dat hij een baard heeft, ‘Ik weet en kan bewijzen dat er veel Adinda’s waren en veel Saïdjah’s, en dat, wat verdichtstel is in ’t byzonder, waarheid wordt in ’t algemeen.’ De lezer is blijkbaar een dove die in het oor dient te worden geschreeuwd.
In mijn versie van Max Havelaar zit een man met een baard te vertellen op een lage kast.

*

Wat die paarden liepen! Op de Weesperstraat, waar ’t altijd zo vuil is, vloog de modder rechts en links huizenhoog, en, alsof weer ’t spel sprak, daar liep die schooierige Sjaalman, in gebogen houding, met gebukt hoofd, en ik zag hoe hij met de mouw van zijn kaal jasje, zijn bleek gelaat trachtte te reinigen van de spatten. Ik ben zelden prettiger uit geweest, en mijn vrouw vond het ook.
Nederland kent geen ridders, geen cowboys. Wie geen tradities kent is ook de ruimte ontnomen om met die tradities te fucken. Om de goede cowboy een zwarte hoed te geven, de vrome ridder de maagd te laten verkrachten. Ambiguïteit leeft in de spannende afstand tussen tegenpolen. Droogstoppel, de zogenaamd dorre Droogstoppel, die zich niet weg kan houden van de armoedige, maar exotische en geile zolderkamer van Sjaalman. Het borrelt in Droogstoppel, hij is de enige meerduidige figuur in de roman, een onbetrouwbare verteller. Hamer maar op die koffie, Droogstoppel, zolang je klaagt over Sjaalman, over de kleding van diens vrouw, weten we dat je kijkt, dat je begeert, dat je vecht tegen je afgunst en je bewondering.
Was Droogstoppel zijn sjabloon niet ontstegen, dan had de wereld nooit door de pagina’s van Sjaalman kunnen struinen. Droogstoppel had ze in het water geworpen, was doorgelopen, had met zijn koffiebonen in vrede verder geleefd. Maar Sjaalman moet beschimpt, bevuild. Droogstoppel heeft zijn kwelgeest gevonden. De roman kan vooruit.

*

Waarom mag de Javaan eigenlijk niet mishandeld worden? Omdat hij als kind zo lief met zijn buffel speelt? Omdat hij trouw in de liefde is? Omdat de Nederlander slecht is? Omdat Havelaar het zegt?
In de intieme novelle Izak(2005) van P. F. Thomése krijgt een Indonesische jongen een stem en, belangrijker, een verbeelding. Japan heeft de kolonie ingenomen en een achtjarige jongen maakt een reis door het plotseling opengevallen land, op zoek naar de zwarte piano van zijn geliefde njonja Alma. Hij is overweldigd door de natuur, is bijzonder gevoelig voor allerhande sensaties: smaak, tast, geur, geluid. Door zijn rijke gevoelsleven is Izak menselijker, kenbaarder dan de karikaturale Saïdjah. Thomése laat de queeste overvloeien in een sprookje, maar hij behoedt zijn hoofdpersonage voor opzichtige symboliek, zijn jongetje wordt geen sleetse stok om de verdorven lezer mee te slaan, geen voodoopop van onrecht of onderdrukking. In tegenstelling tot Saïdjah is het in Izak slecht zwaarden steken.
‘Ik weet het wel, ik weet het wél, dat mijn verhaal eentonig is!’
Literair en emotioneel overklast Thoméses sprookje de poging van Multatuli. Toch zat die leraar daar maar mooi over Adinda te grienen.

*

Sprookje. Genre. Geen ridders of cowboys. Het moet het genre zijn geweest. Het verhaal van Saïdjah en Adinda is een fabel, een sprookje. Hun noodlot is in de loop der tijd zelfs apart uitgegeven, dat is Droogstoppel nooit gelukt. Ook al zijn de diepe kerven in Adinda’s dode lichaam aan de realistische kant, het is de literaire vorm die de tijdloosheid van hun geschiedenis heeft gewaarborgd. De twee geliefden die elkaar nooit krijgen en, o ja, ze worden afgeslacht door de koloniale bezetter.

*

De krant van gisteren ben ik vergeten, maar de verhalen die mijn vader ’s avonds voor het slapengaan vertelde terwijl hij aan het voeteneind zat, die zijn me bijgebleven. Verhalen van niks, een zielloze held altijd in gevecht met zijn sluwe aartsvijand, maar het werkte. Als mijn vader toen slinks een ecologische of andere moralistische boodschap door alle avonturen zou hebben gevlochten, had ik die zonder meer geïnternaliseerd. Maar wacht eens, heette die hoofdpersoon van mijn vaders zelfverzonnen sprookjes niet De Vis?

*

De grootste les van sprookjes? Er is straf in het ondermaanse. En een prinses. En een schat, maar daarover later meer.

*

Engagement via genre. Daar hoor je Thomas Vaessens nou nooit over. A Christmas Carol heeft als ondertitel A Ghost Story of Christmas. Genre als de goochelaar die je naar de verkeerde hand laat staren tot het te laat is en je de munt al uit je neus voelt vallen. Engagement heeft plot nodig om te kunnen verleiden, verheven gedachten hebben boeren en scheten nodig, de lach en de zucht uit de zaal, alles wat maar de aandacht afleidt van het werkelijke doel van de schrijver: het oproepen van empathie.
Hollywood heeft dit principe allang begrepen. Anderhalf uur is te krap om complexe morele traktaten over uit te smeren. Daarom de cowboy of de gangster die met zijn herkenbare context de inleiding kan overslaan om onmiddellijk te geraken tot het hart van de duisternis. Neem Scarface (1932) van Howard Hawks, over de opkomst en ondergang van een meedogenloze misdaadbaas, een van de indringendste verbeeldingen van de crisisjaren. Of de lowbudgetwestern Silver Lode (Allen Dwan, 1954), met de onthullend genaamde schurk McCarty, een boeiende allegorie op de heksenjacht op communisten in de jaren vijftig van de vorige eeuw.
Wie denkt dat de overstap naar literatuur niet is te maken met holsters en hoeven moet The Ox-Bow Incident (1940) lezen, van Walter Van Tilburg Clark. De roman kijkt de dynamiek van geweld in de bek, om de lezer littekens te geven over de begrippen schuld en boete.

*

Geen Mexicanen in de polder, geen stoffige galgen aan de horizon. Gelukkig is er altijd nog de oorlog. De snerende nazi en de stoutmoedige verzetsheld, stock characters om flink mee aan de moraal te rammelen. Maar die wortel hebben weinig Nederlandse schrijvers nagejaagd. De vaderlandse literatuur kent, mirabile dictu, geen geëngageerde romans over de Tweede Wereldoorlog. Duidelijke voorbeelden: De donkere kamer van Damocles (1958) en De aanslag (1982). De eerste is een kolderieke vertelling over een loser die wellicht zijn verstand aan het verliezen is, de preoccupaties van Osewoudt willen het persoonlijke maar niet overstijgen, de oorlog is van bordkarton en bijna vergeten. In De aanslag onthullen personages op gezette momenten hardop de plot, waarmee het boek zich stilistisch schaart in een rijtje met Oorlogswinter (Jan Terlouw, 1972) en Oorlog zonder vrienden (Evert Hartman, 1979). Het is een jongensboek, maar platte jongens waren we, zowel de ‘goeden’ als de ‘slechten’ wisselen nergens van stoel. De oorlog blijft vooralsnog een journalistiek gegeven in de Nederlandse literatuur.

*

Dat is niet waar. Ik vergeet Anne Frank. Zij schreef een brievenroman, een bildungsroman, een huiskamerdrama. Personages die allemaal hun eigen sociale wereld meebrengen. De blik op elkaar, de oren tegen de muren.

*

Casus. Stel, ik wil een geëngageerde roman schrijven, waar zou die over moeten gaan? En welke stijl hanteer ik? Een simpele, doeltreffende stijl om mijn lezerspubliek te vergroten, of een complexe, poëtische, meer literaire stijl om de intelligentsia, die haar voorkeuren nog altijd van de berg naar beneden gooit, voor mijn werk te winnen? Kies ik een onderwerp dat zo dicht mogelijk bij zo veel mogelijk lezers staat, of ga ik voor een onbekend thema dat ik in het licht trek? Zal ik humor of seks gebruiken? Metafoor of allegorie? Alles tegelijk? Moet ik bespotten of bewonderen, verguizen of verhelderen? Dreun of happy end? Kan een schrijver dat wel zomaar beslissen, een geëngageerde roman te schrijven? Mag hij zich dan nog wel een kunstenaar noemen? Is hij dan niet gewoon wanhopig op zoek naar een onderwerp, any onderwerp, dat hem in de picture zal houden, omdat zijn grootste inspiratiebron, zijn eigen leven, na zijn debuut eigenlijk al was opgedroogd? Wat is engagement? Is dat iets over arme mensen? Iets over rijke? Iets over recht en onrecht? Moet ik medelijden hebben of moet ik streng zijn? Moet ik me verschuilen achter mijn boek of ervóór gaan staan? Wil ik vereenzelvigd worden met mijn onderwerp, en waarom ben ik daar bang voor? Durf ik me moralist te noemen? Ben ik dan geen schrijver meer? Niet zuiver meer? Wanneer verlies ik als schrijver mijn geloofwaardigheid? Waarom ben ik geen journalist geworden? Of historicus? Vind ik mensen wel slecht? Vind ik ze goed? Wat wil ik bereiken met mijn geëngageerde roman? Wil ik wel een betere wereld? Geloof ik in de verbetering die komt na bevestiging? Ken ik geslaagde voorbeelden van geëngageerde romans? Volg ik die voorbeelden na? Heeft een schrijver een verantwoordelijkheid tegenover de maatschappij? Of is dat een verouderde definitie? Waarom verouderd? Mag de schrijver een verantwoordelijkheid voelen? Verantwoordelijkheid voor wat? Moet de schrijver zich roeren in het debat? Welk debat? Wie bepaalt engagement? Wie moraal? Hebben die twee wel iets met elkaar te maken? Moet ik stellen of bevragen? Zijn beide mogelijk? Moet ik me verheven wanen? Moet ik me in de modder werpen? Zal engagement bevorderlijk of destructief voor mijn carrière blijken? Moet ik mij daar druk over maken? Waarom heb ik nog geen woord op papier?

[...]

© Gustaaf Peek 2010

De Revisor
Uitgeverij Querido

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum