Leesfragment: Filter: Het vertaaljaar 2009

27 november 2015 , door Ton Naaijkens
| | | | |

 

Voor Filter, tijdschrift over vertalen, is het inmiddels een traditie: terugkijken op het afgelopen jaar, dat voor de gelegenheid steevast wordt omgedoopt tot vertaaljaar. In het nieuwe nummer, dat 31 maart verschijnt, worden de opvallendste vertalingen van 2009 voorgedragen door vooraanstaande lezers. In de inleiding, waaruit hieronder enkele passages staan afgedrukt, passeren de opmerkelijkste ‘vertaalmomenten’ van 2009 de revue.

Het vertaaljaar 2009

‘Met een goede bodembewerking kunnen ze warm weer, waar ze een hekel aan hebben, aan en dit geldt ook voor water geven en mulchen rondom de onderkant van de plant.’ Dat was dus het eerste zinnetje dat ik las in 2009 en waarmee ik meteen op het ongrijpbare en fascinerende fenomeen vertaling stuitte. Het stond in Groente uit eigen tuin van Carol Klein. Ik leerde er een woord bij voor iets dat ik vast wel eens gedaan heb (mulchen), maar struikelde behoorlijk over de hark van de zin. En misschien was het typisch voor 2009, want het was een bedrijvig, zenuwachtig jaar, met tal van initiatieven, veel beweging, enige onrust ook. Iets ervan is terug te voeren op de kwestie die het gehele jaar overschaduwt: de crisis. Veel vertalers zijn zelfstandigen zonder personeel, de groep die er het meest onder te lijden heeft, sommigen moeten zelfs een omzetdaling van dertig procent of meer verbijten. Er vielen aardig wat activiteiten op te merken die van een mondigere sector getuigen: de fraaie boekenleggeractie, de jaarlijkse Vertaalslag, vertaaldagen op meerdere plaatsen, cursussen en workshops belegd door vertalers zelf, een grotere neiging tot het vormen van netwerken (via LinkedIn, Facebook).

[...]

Van durf en gehypnotiseerde gehoorzaamheid

De meest opvallende prijs van 2009 was die voor Anneke Brassinga, die de Constantijn Huygensprijs ontving ‘voor haar gehele oeuvre’. Dat maakt het spannend om te kijken of de jury onder haar oeuvre, waarin eigen werk en vertalingen zo vermengd en verbonden zijn, ook het vertaalwerk verstaat. Maar de prijs was alleen bedoeld voor haar Nederlandse literaire werk, haar originele werk dus. De jury heeft voorts niets over haar vertalingen gemeld, terwijl in het uitgebreide juryrapport van Odile Heynders wel enkele spannende openingen werden geboden: ‘Brassinga’s schrijverscarrière [cursivering van mij] begint in de jaren zeventig met het vertalen van teksten van onder anderen Vladimir Nabokov, Hermann Broch, Herman Melville en Diderot.’ Binnen het proza ging het vervolgens ook minder om de beschouwende essays waaruit zoveel over vertalen te leren valt, al gaat jurylid Odile Heynders er wel vanuit dat ‘vertalingen, poëzie en prozateksten in Brassinga’s oeuvre nauw met elkaar samenhangen’, maar zij trekt daar niet de uiterste consequenties uit die van haar verwacht konden worden. Niet echt een probleem, maar als het waar is dat al haar ‘handelingen’ — ‘van vertalen, citeren, imiteren tot “gewoon” lezen’ — haar Fingerspitzengefühl versterken en haar taalgevoel nog verfijnder maken, moeten de vertalingen van Anneke Brassinga niet gereduceerd worden tot een middel: ze zijn hopelijk evengoed het doel van deze auteur, nog steeds.

De Prix des Phares du Nord 2009 voor de beste Franse vertaling van een belangrijk Nederlandstalig werk is gegaan naar Anita Concas voor haar vertaling van Kader Abdolahs Het huis van de Moskee. Sam Garrett ontving voor de tweede keer de Vondel Translation Prize, nu voor zijn vertaling in het Engels van Frank Westermans Ararat. De winnaar van de nlpvf Vertalersprijs 2009 was de Zweedse Ingrid Wikén Bonde. Karol Lesman en Nelleke van Maaren ontvingen de vertaalprijzen van het Fonds voor de Letteren, de eerste voor zijn inzet en zijn initiatief, de tweede vanwege haar uitzonderlijke verdienste en betrokkenheid, maar allebei voor een eigenschap die de laatste jaren opgang maakt: hun durf. De jury haalt breed uit, zeker — en terecht — in het geval van Nelleke van Maaren, want zonder haar ‘zou het Nederlandse vertaallandschap er heel anders hebben uitgezien. Het zou minder levendig en veelbelovend zijn. De vertalers zouden armer zijn, geïsoleerder’ en als toppunt vervolgens ‘misschien wel zonder nageslacht’.

[...]

Grote prijzen — niet aangestuurd door tijdschriften, fondsen, expertisecentra en wat dies aan belangenorganisaties meer zij — werden in 2009 gewonnen door Ina Rilke, die de grote driejaarlijkse Vlaamse Cultuurprijs voor vertalingen won (en in 2009 in de running was voor Best Translated Book of the Year in de vs voor haar The Darkroom of Damocles); door David Colmer, winnaar van de tweejaarlijkse New South Wales Premier’s Translation Prize en pen Trophy, een prijs voor zijn gehele oeuvre (en in 2009 in de running voor de prestigieuze Oxford-Weidenfeld Translation Prize); en door Myriam de Veth, die de zorgvuldig gerechercheerde en stevig verantwoorde Elly Jaffé Prijs 2009 ontving voor De seizoenen van Maurice Pons (Coppens & Frenks). Het mooie van de laatste prijs is dat de jury minder de al dan niet hoge status van de brontekst mee liet gelden en duidelijk positie kiest door uitgebreid te wijzen op het spel met stijlregisters, de kleurrijke uitdrukkingen en op de manier waarop de vertaalster zich het universum van de auteur eigen had gemaakt: ‘een voorbeeld van een gedreven, expressieve maar ook precieze vertaalster’ uit wier werk ‘een streven naar zowel gedisciplineerde als creatieve tekstbehandeling’ spreekt. Mooi was het ook om te lezen waarom Myriam de Veth van Madame Ham geen mevrouw Jambon maakte en zich als Nijmeegse scholiere vergaapte aan ‘het vertaalfenomeen Pé Hawinkels’ (1942–1977): ‘Wat die man uitstraalde, daar wilde ik bij horen. Hij had een grote zwarte hoed op, en een cape om. Ik hoorde zijn woordenstroom ademloos aan. Mij zag hij niet staan, ik was 15. Maar wel kreeg ik les van Matthieu Kockelkoren, een vriend van Hawinkels. En die gaf Frans, en die vertaalde ook, Paul Léautaud. Vertalen hoort bij literatuur, leerde ik toen.’

De Martinus Nijhoff Prijs, goed voor een subiete vermelding op teletekst, ging naar Marja Wiebes voor haar vertalingen van Russische literatuur in het Nederlands — niet zo gek lang dus na de bekroning van de eveneens uit het Russisch vertalende Arthur Langeveld in 2006 (dat is twee maal Russisch op de drie laatste bekroningen in het Nederlands). Een hevig gestreelde groep, die slavisten, want ze zijn intussen zo’n beetje allemaal gelauwerd, en nu een bekroning die eerlijk gezegd wel twee kwesties opwerpt: Marja Wiebes heeft een groot oeuvre op haar naam, zij verdient de prijs ten volle, maar zij vertaalde vrijwel steeds samen met een partner, proza met Yolanda Bloemen en poëzie met Margriet Berg. Het juryrapport vindt dat ‘beide medevertaalsters het verdienen om met nadruk te worden genoemd, omdat zij elk met hun specifieke competentie hebben bijgedragen aan Wiebes’ omvangrijke vertaaloeuvre,’ en zegt te weten dat Marja Wiebes ‘het grootste aandeel’ in het oeuvre heeft gehad. De enige vertaling die genoemd wordt is die van Tolstoj, diens Oorlog en vrede (Van Oorschot, 2006), inderdaad samen vertaald met Yolanda Bloemen, maar in de beschrijving van de kwaliteiten van ‘haar’ vertaling wordt in enkelvoud gesproken en worden het uitstekende woordgebruik en perfecte stijlgevoel van ‘de vertaalster’ geroemd. Dat wringt toch enigszins, als je dat leest. De tweede neteligheid is de bekroning van de vertaling vanwege het ‘duidelijk tot uitdrukking komen van het adagium “vertalen wat er staat” in de manier waarop Wiebes zelf vertaalt’. We hadden ooit al kunnen lezen dat slavisten vinden dat het pleit in de scholenstrijd tussen Charles Timmer (die ruimschoots ‘met een peperbus vol woordjes strooide’) en de bedenker van de ontnuchterende slogan, Karel van het Reve, beslecht is in het voordeel van de laatste. Maar dat ligt dan niet aan de slogan, die te pas en te onpas gebruikt wordt en geplakt wordt op een grote diversiteit aan vertaalproducten. Door de jury van de Martinus Nijhoff Prijs wordt hij ingezet om een vertaalattitude te bekronen die je dienend en passief kunt noemen en die zij zelf formuleert als ‘nooit zelf op de voorgrond treden’. Het is een duidelijke, behoudende tendens in de bekroningen met deze prijs, die nu al een flinke tijd, zeg een klein decennium, aanhoudt en haaks staat op wat de bovengenoemde fondsjury’s zo toejuichen: de durf.

Van tumultueuze zinnen en filosofen

Sporadisch duikt er nog wel eens zo’n mening op die vroeger standaard was en nu uitzondering zou moeten zijn: Stephan Sanders gaf hoog op van het werk van Thomas Bernhard, maar hij raadde het af hem in vertaling te lezen, ‘want dan verdwijnt het ritme van die rare locomotiefzinnen en -woorden, die Bernhards lectuur zo bedwelmend maken’. De kranten waren soms al even snel in hun oordeel — Ria van Hengels Kleistvertaling (Athenaeum-Polak & Van Gennep) is al heel snel ‘prachtig’ en met een piepklein zinnetje werd in Trouw Wil Hansens vertaling van een nieuwe roman van Marcel Beyer bruusk in de ban gedaan. Gebrek aan evenwicht ook op andere vlakken: veel aandacht voor een hervertaling van Ödön von Horváths Jugend ohne Gott door Bram van Sonderen (voor L.J. Veen) en relatief weinig voor een langverwachte en nodige hervertaling van het belangrijkste boek van Günter Grass uit 1959, dat sinds 2009, vijftig jaar na verschijnen, De blikken trom heet. Jan Gielkens vertaalde het (voor Meulenhoff) op een ‘Grassiaanse’ manier, aldus Anneriek de Jong, die de moeite had genomen de oude vertaling van Koos Schuur uit 1964 ernaast te leggen — Grassiaans is de vertaling doordat zij de ‘tumultueuze verteltrant’ op de voet wil volgen. Hier en daar had zij een paar opmerkingen — het zou wennen aan de nieuwe titel zijn bijvoorbeeld — maar met een snelle ingezonden brief zette de vertaler in ieder geval één opvallende keuze recht. In de Duitse hoek werd voorts opvallend veel hervertaald: behalve Kleist en Grass ook Kafka, van wie een aantal klassieke verhalen nu in de woorden van Willem van Toorn (voor Athenaeum-Polak & Van Gennep) herlezen kunnen worden. Voorts aardig wat Heine, onder meer Duitsland — een wintersprookje voor de Perpetuareeks door Peter Verstegen en Over Duitsland van Henk Mulder en Wilfred Oranje (voor Atlas).

Er werd nogal wat oude en stevige kost vertaald in 2009: Thomas More’s Utopia (uit het Latijn door Paul Silverentand voor Athenaeum-Polak & Van Gennep), Heideggers Der Satz vom Grund (als Het beginsel van grond door Mark Wildschut voor Boom), het derde grote Kritiek-deel Kant (na … van de zuivere rede en … van de praktische rede nu die van het oordeelsvermogen, eveneens bij Boom) door Jabik Veenbaas en Willem Visser, John Stuart Mills Over vrijheid door W.E. Krul, wederom: bij Boom. De Historische Uitgeverij, ook niet angstig voor grote projecten, begon met een reeks vertalingen van het middeleeuwse werk van Hadewijch; haar Liederen verschenen in nieuw Nederlands van Veerle Fraeters en Frank Willaert (en het is des te opwindender dat Jan Kuijper een Hadewijchvertaling voorbereidt voor de Perpetuareeks). In de eveneens opmerkelijke reeks Filosofie & Retorica, met teksten van Longinus, Spinoza, Descartes en Dante, verscheen als het ware uit het niets een vertaling, wederom van W.E. (Wessel) Krul: Gotthold Ephraim Lessings Laocoön. Over de grenzen van schilderkunst en poëzie, vertaald, ingeleid en uitgebreid van aantekeningen voorzien.

Van oplaaiende aandacht en een zwarte prins

In 2009 was er een tentoonstelling te zien rond vertaalster Thérèse Cornips in de Suzanne Biederberg Gallery in Amsterdam, met foto’s van Guido Paulussen van haar leefomgeving in Charneux (Ardennen). Het deed goed om een relatief oude vertaling geprezen te zien: in 2009 werd nog eens Onder het melkwoud opgevoerd in een vertaling van Hugo Claus, die alweer van 1957 stamt en in de kranten nu ‘ongeëvenaard’, ‘zwierig’ en ‘spits’ werd genoemd. Jan Decleir, die het stuk speelde in het Zeeuwse Serooskerke, vond dat zijn vriend een briljante, dichterlijke vertaling heeft gemaakt: ‘Als ik Melkwoud speel, sta ik dicht bij hem. Niet lijfelijk natuurlijk, maar in de geest. (…) De laatste jaren van zijn leven was Hugo veel helderder dan je zou verwachten. We liepen eens langs een boekhandel. In de etalage prijkte zijn vertaling van Onder het Melkwoud. “Slordig”, zei hij. “Dat het bevalt me niet. Waarom niet Onder Melkwoud?”’

Er viel een interessant stuk van Stéphane Alonso te lezen over de Slowaakse vertaler van Nederlandse literatuur Adam Bzoch (Mulisch, Nooteboom, Reve, Anne Frank), die vertalen als een daad van verzet ziet, niet alleen historisch in de tijden van het Oostblok, maar ook nu nog: ‘In de huidige regering zitten nationalisten die heel instrumenteel met cultuur omspringen, als een manier om fondsen los te weken. (…) In dit land heeft elke generatie iets verloren. Mijn ouders verloren na de Praagse Lente in 1968 hun baan. De generatie daarvoor is alles kwijtgeraakt aan de communisten, alles werd genationaliseerd. De gedachte dat er altijd hogere machten zijn en dat je om te overleven altijd partij moet kiezen, zit diep ingebakken. Het maakt mensen bang en opportunistisch.’ Bzoch legde zowel zijn vertaling van Twee vrouwen in 1993 als die van De ontdekking van de hemel in 2006 uit als politieke handelingen: daden van weerstand tegen een omgeving waarin je vrijelijk adem wilt halen. Het is mooi als vertalen die functie krijgt, bij ons is die visie weinig gebruikelijk. Ook een andere buitenlandse vertaler gaf blijk van een on-Nederlandse kijk. In de zomer van 2009 verbleef de Franse dichter en vertaler Henry Deluy (*1931) enige tijd als writer in residence in Nederland, en deze vriend en vertaler van tal van Vijftigers was goed voor een flinke dosis tegendraadse uitspraken. ‘Als ik vertaal probeer ik altijd een equivalent te vinden dat niet rijmt’ bijvoorbeeld, of als reactie op bezwaren van A. Roland Holst tegen vertalingen van zijn gedichten: ‘Ik heb daar nooit iets mee gedaan omdat de verbeteringen gingen over de betekenis van het gedicht. Voor mij was dat helemaal niet relevant. Het is interessanter om in het Frans een equivalent in de taal te vinden dat binnen het gedicht past, dan om de betekenis vast te houden.’ Albert Verbeek, die het interview afnam in en rond het voormalige huis van Adriaan Roland Holst in Bergen, wist blijkbaar hoe Franse vertalers werken — ‘Deluy vertaalt zoals je van een Fransman zou verwachten. Zijn mouwen opgestroopt, druk gebarend, de bril op en af. Er wordt intensief gedacht, overlegd, gegumd, in het woordenboek gebladerd, opnieuw gedacht en geschreven. Dit is werken,’ zegt de ooggetuige, ‘werken met taal. Het is duidelijk wie er de leiding heeft. “Dit heb jij geschreven [dichteres Saskia de Jong], maar ik doe de vertaling, dit blijft zo.” Toch gaat alles in redelijk overleg. De Jong: “Het valt niet mee, maar soms krijg ik gelijk.”’

Er is veel te leren over de verhouding van het alledaagse leven tot de literatuur en het schrijverschap uit de magistrale biografie door Nop Maas van Gerard Reve. Het was al bekend maar nu is het officieel: de eerste grote mannenliefde van Reve was de Amerikaan die in 1949 als uitwisselingsleerkracht naar de Quakerschool Kasteel Eerde te Ommen kwam: James Holmes, vertaler en vertaalwetenschapper, toen al diep verbonden met Hans van Marle, maar in een open relatie. Ze ontmoetten elkaar op een moment dat Reve besloten had alleen nog in het Engels te publiceren, iets waarin hij aanvankelijk bijgestaan werd door vertaler John Vandenbergh. Als je weet hoeveel inspanningen Reve zich getroostte om zich in het Duits vertaald te krijgen — iets waarvoor hij intensief samenwerkte met Jürgen Hillner, voor wie hij zelfs een huis kocht in de buurt van het Friese dorpje waar hij eind jaren zestig verbleef — dan wacht je op een kundige studie over de verwevenheid van taken die zo’n nauwe samenwerking behelst. Met Holmes kwamen daar de seksuele verenigingen (of misschien beter ‘de wederzijdse masturbatie met God’) bij; de brieven die Reve hem in 1951 en 1952 schreef zijn ontroerend, zeker als je leest dat Holmes tevens afstand bewaarde en zich werkelijk wilde richten op de vertaalarbeid. In de mieterse biografie van Nop Maas wordt Holmes de Black Prince genoemd. Reve nodigde Holmes uit voor een excursie naar Betondorp, om daar plekken uit Werther Nieland te bezoeken, en Holmes was ‘quite willing to be depressed by a sunless day and a visit to Nielandsland.’ Maas beschrijft behalve de wording van deze liefde ook hoe het vertalen in zijn werk ging, waar en wanneer het gebeurde, wie er kookte of dat er gegeten werd bij een Chinees in de Koestraat. Maas, die soms Reve wordt, over Holmes: ‘Ongeschoren was diens gelaat mooi, maar in geschoren staat was het een afspiegeling van goddelijke schoonheid.’

Van wilgen en wonderland

Ook in 2009 werden poëzievertalingen snel aangevallen. Volgens Peter Swanborn was de kip in Joris Ivens’ Hotel Slapeloosheid (gedichten van Charles Simic, bij Uitgeverij P.) de ene keer vrouwelijk, de andere keer onzijdig [sic]. Ook de nieuwe Audenvertalingen van Benno Barnard, Huub Beurskens en Wiel Kusters (bij Meulenhoff) stuitten meteen en fors op weerstand. Meer waardering was er voor de vertaling van Lord Byrons Childe Harold, dat door Ike Cialona vertaald werd voor de Gouden Reeks van Athenaeum-Polak & Van Gennep. Het lange, romantische gedicht, dat bij ons De omzwervingen van jonker Harold heet, werd snel en uitgebreid besproken in de grote dagbladen, opmerkelijk voor een boek uit 1812, maar het is dan ook de eerste integrale versie. Luc Devoldere boog diep ‘voor dit leven van adrenaline en pathos, gesublimeerd in dit gedicht — voor de noble carelesness ervan. Ik buig voor de dichter die wilde eindigen als een doener, en toch niet op het slagveld stierf, maar aan een banale infectie’.

De bijzonderste vertaalde poëzie stond ongetwijfeld in De Europese grondwet in verzen: veel dichters, veel vertalers, veel nieuwe wetten inclusief een wetsartikel over stilte. Lof was er overigens ook voor Zeven zuilen van wijsheid, dat Sjaak Commandeur vertaalde voor dezelfde uitgever, eveneens het boek van een reizende avonturier, T.E. Lawrence, die we kennen als Lawrence of Arabia. Misschien staan vertalingen van oudere boeken wel minder aan kritiek bloot dan vertalingen waarin iets uitgeprobeerd wordt, en dat is in de Audenpublicatie zeker het geval. In ieder geval grazen uitgevers steeds verwoeder de Engelstalige literatuurgeschiedenis af op zoek naar vergeten meesterwerken. Cossee bracht Tot ziens, tot morgen van William Maxwell, een bijzonder boek uit 1980, vertaald door Paul van der Lecq. Er werden drie romans van Patrick Hamilton vertaald die samen de trilogie Twenty Thousand Streets Under the Sky heten, uit de jaren 1929 en 1934 stammen en nu door Elles Theulen voor De Arbeiderspers vertaald werden. Van Oorschot bracht Een sterfgeval in de familie, vertaald door Nele Ysebaert, een roman uit 1936; bij de kleine uitgeverij Dulce et Decorum, die boeken van rond de Eerste Wereldoorlog uitgeeft, verscheen De enorme zaal, een autobiografische roman van e.e. cummings uit 1922, vertaald door Harry Oltheten. Iets bijzonders was de nieuwe hervertaling van Alice in Wonderland die Nicolaas Matsier publiceerde in de Gouden Reeks van Athenaeum. Matsier vertaalde tegelijkertijd de Aantekeningen bij Alice van Martin Gardner, en kwam voor het voor hem blijkbaar merkwaardige probleem te staan dat de uitleg die Gardner geeft, niet paste bij zijn eerdere vertaling. In een bijgestelde versie van de begeleidende essays, Alice in Verbazië, werden daartoe een paar kunststukjes uitgehaald, waaruit blijkt dat Matsier soms Caroll en ietsje vaker Gardner tegemoetkwam: ‘Vandaar dat ik de vertaling, waar ik kans zag, op allerlei plaatsen herzien of gewijzigd of bijgesteld heb — om Gardners noten te kunnen aanhouden.’ Matsier had de Annotated Alice, waarvan de eerste editie al in 1960 verscheen, al wel bij de hand bij zijn eerste vertaling in 1989, maar pas het vertalen ervan liet de consequenties zien van zijn aanvankelijke keuzes. Wat het verder laat zien weet ik niet tot in de finesses — de precieze processen zouden bestudeerd moeten worden — maar de voorbeelden demonstreren wel dat een tekst begrijpen nog iets anders is dan hem vormgeven in een andere taal. Waarmee maar weer eens bewezen zou zijn dat het makkelijker is iets over literatuur te beweren dan haar te vertalen: vertaling overtreft daarmee interpretatie. Overigens moet Matsier het zelf maar weten dat hij boeken uitzoekt als Genesis en Alice, want de vertalingen ervan zijn talloos. Er werden voorts meer grote kinderboeken hervertaald: De wind in de wilgen, nu door R. Luif bij Christofoor en bij dezelfde uitgever ook De geheime tuin door E. Veegens-Latorf. Bij de klassieken een luisterboek van de bijzondere Lucretiusvertaling door Piet Schrijvers (Historische Uitgeverij) en de gedichten van Claudius Claudianus door Marietje d’Hane-Scheltema (Athenaeum-Polak & Van Gennep). Jan van der Haar kwam bij Meulenhoff met een hervertaling van De tuin van de familie Finzi-Contini, eerder vertaald door Joke Traats en een boek op de wenslijst van Tineke van Dijk (1953–2004), die daar door haar vroegtijdige dood niet aan toekwam. Mooi dat Van der Haar de vertaling aan haar opdroeg.

[...]

Van koningen en lonesome cowboys

In oktober 2009 hield Ellen van Wolde haar oratie in Nijmegen, waarin ze een verandering voorstelde in de vertaling van de eerste zin van Genesis: ‘In den beginne scheidde God hemel en aarde’ (zo zit die zin in mijn hoofd). Van Wolde baseerde zich op de Hebreeuwse grammatica, met het gevolg dat God de aarde niet uit het niets geschapen heeft. Aan de ruimte die er zo ontstond voor de evolutieleer, werd een nieuwe theologische ruimte toegevoegd, te vullen met nieuwe woorden, die er nog steeds eerder waren dan de schepping zelf. Of vergis ik me? Meer down to earth maar even massaal: vrijdag 30 oktober om één uur ’s nachts startte de verkoop van Het verloren symbool van Dan Brown, op dat moment al een bestseller zonder dat iemand het vertaalde boek gelezen had. Uitgeverij Luitingh had er een heel draaiboek voor aangelegd en een ploeg van achttien mensen maandenlang aan het werk gezet. Een teamproductie bij uitstek, met vertalers, redacteuren en productiemedewerkers, om maar op tijd te zijn en niets van de hype en het binnenstromende geld te missen. De oplage bedroeg 500.000 stuks, verschijningsdatum in de vs 15 september, 160.000 woorden: een spannend verhaal op zich. Hoe overleefden vertalers het, behielden ze hun identiteit, of is dat een al te westerse gedachte over het vertalen? ‘De vier vertalers werkten onder leiding van eindredacteur Anne Löhnberg, die probeerde iedereen gedurende een paar hectische weken op hetzelfde spoor te houden. Er gingen in twee weken (veertigduizend woorden de man) meer dan duizend mailtjes heen en weer. (…) Spannend, maar ook gezellig: de correctoren, die altijd als een poor lonesome cowboy door de tekst dwalen, vinden het ook wel eens prettig in teamverband te werken.’

Bij een andere gebeurtenis in 2009, de bekroning — ten paleize — van Cees Nooteboom met de Prijs der Nederlandse Letteren te Brussel, werd eveneens benadrukt dat de grootheid van een schrijver gedragen wordt door meerdere mensen. Als ergens het belang van vertalers benadrukt werd was het hier, zowel door de Belgische koning als door zijn Vlaamse minister-president. Z.M. Albert ii, op 18 november 2009: ‘Daar de globalisering op onze planeet almaar doorgaat is dit van betekenis want het geeft de burgers de gelegenheid meer kennis op te doen en een beter begrip te verwerven van andere culturen. Zodoende treden ze binnen in de wereld van de andere en kunnen ze zich vrijwaren van het fanatisme van het eigen gelijk.’ Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur Joke Schauvliege was verhinderd, maar wees ten overvloede op het belang van vertalers, de schrijver zelf citerend, die daar als geen ander van doordrongen is. Bij de viering van het tienjarig bestaan van het Vlaamse Fonds voor de Letteren bevestigde zij dit belang andermaal: ‘We moeten dus vertalers herwaarderen, alleen al om de ontsluiting en om de versterking van de internationale antennes die zij bewerkstelligen. Ons huidig vertaalniveau kan een duwtje gebruiken. Als we onze talenkennis willen valoriseren, moeten we meer en beter doen. Daar zijn we zeker toe in staat.’ Als koningen en ministers dit al zeggen, wie ben ik dan om te verzoeken de woorden in daden om te zetten, bijvoorbeeld door de geldbuidels te trekken en vooral de jonge vertalers te verzekeren van een gouden toekomst?


Uitgeverij VanTilt

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum