Leesfragment: Maria van Barcelona

01 oktober 2010 , door Bart Koubaa
| | |

De nieuwe roman van Bart Koubaa, Maria van Barcelona, verschijnt op 8 oktober. Vanavond kunt u alvast de eerste pagina's lezen en uw exemplaar van de roman reserveren of bestellen.

België is in de greep van een virus; niets of niemand wordt gespaard. Als gevolg van een infectie kan het gezond verstand worden aangetast; en in het ergste geval leidt het virus tot de dood. Een kleine groep onafhankelijke Vlamingen is van mening dat het virus afkomstig is van Maria van Barcelona, een Catalaanse vrouw die zich in Oostende, de stad van Ensor, heeft teruggetrokken. Inspecteur Boogaerts, belast met het onderzoek en bijgestaan door een tolk, voelt haar aan de tand en komt tot een opzienbarende conclusie.

 

België zit in een zware crisis. Door een onbekend virus wordt het naar de uithoeken van het Europese netwerk verbannen. Aangezien België tot de dichtstbevolkte gebieden van Europa behoort kan het virus er zich razendsnel verspreiden. De gevolgen van de besmetting zijn niet te onderschatten: fabrieken sluiten, treinen ontsporen, gebouwen storten in, schrijvers slaan wartaal uit en de Rode Duivels presteren ondermaats. Het virus is hardnekkig. Aangenomen wordt dat het zich via de luchtwegen verspreidt. Als gevolg van een infectie kan het gezond verstand worden aangetast en in het ergste geval krijgt de besmette patiënt een aanval variërend van een paar minuten tot twee weken gebalk, waarop de dood kan volgen. Ondanks de dagelijkse oproep tot kalmte van de overheid, blijft de bevolking in de ban van het virus en blijft het theorieën regenen; deze morgen konden we in een open brief van een groep ornithologen lezen dat de aalscholver de basis van het probleem vormt. Vermeldenswaard is dat vaak de minister van Financiën als boosdoener in opiniestukken wordt opgevoerd en dat Antwerpse rabbijnen ervan overtuigd zijn dat iemand de naam malach ha-maves, bekend als de Engel des Doods, in de mond heeft genomen en hierdoor kwade krachten heeft wakker gemaakt.
Een kleine onafhankelijke denktank is van oordeel dat alles begonnen is in een Oostends café, waar een Catalaanse vrouw zich had teruggetrokken nadat ze getuige was geweest van een tragisch ongeval. Omdat politie en politici met de handen in het haar zitten wordt ieder spoor nagegaan dat meer duidelijkheid kan brengen in het dossier over de afkomst van het virus en de omstandigheden waaronder het in België is terechtgekomen. Daarom werd Maria van Barcelona, de mogelijke spilfiguur in een internationaal netwerk, aangehouden op verdenking van het binnensmokkelen van het virus. Omdat inspecteur Boogaerts, belast met de zaak, het verhoor van de verdachte in het Brusselse Sint-Jansziekenhuis ezelachtig vond, werd in opdracht van het Parket van Brussel besloten over te gaan tot een reconstructie van de feiten in kamer 103 van het bewuste café Medusa. Tijdens deze reconstructie, die bij uitzondering door bovengenoemde inspecteur Boogaerts geleid zal worden, zullen geen getuigen of deskundigen aanwezig zijn. Merkwaardig is ook dat de politie van Oostende, die onder normale omstandigheden bij een dergelijke actie geacht wordt de orde ter plaatse in goede banen te leiden en de plaats van de misdaad te vrijwaren, uitdrukkelijk gevraagd werd niets te doen. Wat nu volgt is het eerste deel van die reconstructie in het dossier ondergebracht onder de titel De uittrede: naar Oostende in een zwarte Opel Astra. In dit deel zal de verdachte ons tussen 09h00 en 09h33 uitleggen wat er gebeurd is nadat ze de laatste foto had gemaakt van Lukas, de man die zijn dochter heeft verloren tijdens bovengenoemd ongeval.
Afwezig in verband met een gekantelde vrachtwagen die zijn lading heeft verloren zijn: inspecteur Boogaerts van de federale gerechtelijke politie van Brussel en mevrouw Lambotte, beëdigd tolk Catalaans-Nederlands.
Laat u zich niet afschrikken door de rood-blauwe verf op het gezicht van Maria van Barcelona; vanavond speelt fc Barcelona tegen Real Madrid, de klassieker betekent alles voor haar. En het kan u misschien vreemd voorkomen wat ze u vertelt en soms vraagt; ik hoop op uw begrip en engagement: we hebben veel meer gemeen dan u zou denken, samen kunnen we ons door deze crisis heen slaan. Maar wat ik denk en dat ze me de Kapitein noemen, is van geen belang. Laat ons vooral geen tijd verliezen zodat België zijn taak als voorzitter van de Europese Unie vooralsnog kan waarmaken en de enige manier om dat te doen is luisteren naar wat Maria van Barcelona te zeggen heeft; het woord is aan haar...

...Een flits, niet meer dan een flits was het! En toen ik mijn camera liet zakken, was hij weg. Ik boog mijn hoofd en stond op het punt dit te aanvaarden. Ik stond op het punt mij te verzoenen met dit einde; punt, streep eronder, een nieuw hoofdstuk. Maar de machiavellistische zee en wind daagden me uit en ik stapte voorzichtig naar de reling, op mijn hoede voor de doodstrijd die zich mogelijk onder mijn voeten afspeelde. Ik hoorde geen gekerm, ik hoorde niemand stuiptrekken of bidden. Er was alleen mist en jodium en een leeg blikje dat op de wind over de promenade stuiterde: geen spoor van Lukas.
Ik liep langs de schuine helling naar beneden en kwam met een versnelde beweging op het uitgestrekte strand terecht. De pier, rechts van mij, was niet meer dan een krijtstreepje dat overging in de doffe dreun van een misthoorn, een hond die door het mulle zand rende, hijgde als de wind die mijn gezicht bekogelde met snijdende zandkorrels. Ik sluierde mezelf met mijn rood-blauwe sjaal en stapte kromgebogen op een blinkende golfbreker tot in het schuimende water. Ik liep op het water en speurde de horizon af naar de sloep, naar de fontein van de potvis die hem had opgeslokt. Ik weet niet hoe lang ik daar gestaan heb als een vissersvrouw, als een bedoeïen vol ongeloof, als een dronken kapmeeuw, als zeewier.
Ik was hem kwijt en liep rillend terug naar de promenade. Boven de stad, in een vage verte antwoordde het rode bayer op de monotone flitsen van de vuurtoren. Voor ik de trappen op liep, trok ik mijn slipje tot over mijn knieën en hurkte tussen twee strandcabines. De kille wind verleidde mijn zinderende geslacht, ik bakende mijn territorium af. Weer boven ging ik naar de plaats waar ik de foto had gemaakt. Ik hield mijn camera voor mijn oog; zocht tevergeefs.
Ik had de ontspanner ingedrukt op het moment dat Lukas’ hoed van zijn hoofd afwaaide. Ik had hem zien staan in de zoeker, als een boegbeeld, lichtjes voorovergebogen, steunend op de noordenwind, daar ben ik honderd procent zeker van. Hij stond er toen ik afdrukte. En toch is op de foto alleen een zwevende hoed te zien; alsof ik het moment had vastgelegd waarop hij als een konijn in die hoed was verdwenen. Misschien betekende dat beeld zijn einde; een einde dat alleen maar door een goocheltoer verbroken kon worden.

...Ik twijfelde of ik naar de zwarte Opel Astra zou teruglopen of een café zou binnen gaan om Lukas op te wachten. Ik overtuigde mezelf ervan dat hij zou terugkomen, het leek me logisch. Ik nam het zekere voor het onzekere en ging naar de auto. Lukas had in zijn haast en verwarring de deuren niet gesloten. Als de Noordzee hem niet had tegengehouden, waren we nog altijd aan het rijden, maar daarbeneden op de promenade waar de journalisten als dwergen de zon trotseren, op nog geen honderd meter van deze kamer, had Lukas zichzelf met zeesterren, visgraten en mosselschelpen gekroond.
Ik nam zijn jas uit de kofferbak en stapte in; de sleutels zaten nog in het contact. Ik wachtte vier, vijf uur, nam af en toe een slok gin, stapte uit, liep een paar keer rond de auto, stapte weer in, zette de verwarming aan, luisterde naar de radio, viel in slaap. ’s Ochtends werd ik gewekt door meeuwen die vochten om een paar glimmende haringkoppen. Verwarring, tactiek, de aanval, het toeslaan en de vlucht van de winnaar die met zijn trofee het ongeloof van de verliezer versterkt. Ik herkende dat ongeloof en voelde dat de kans dat ik Lukas in levenden lijve zou terugzien één op honderdduizend was.
Aan het licht buiten kon ik onmogelijk opmaken hoe laat het was en het klokje in de auto stond stil. Ik strekte mijn benen, masseerde mijn oogleden en zocht een sigaret; een kleine lichtstraal verblindde me. Ik deed de zonneklep naar beneden en schrok van mezelf, mijn hoofd losdraaiend als de grijze roodstaart van mijn moeder die elke dag op het balkon vanuit zijn Arabische kooi de schouder van zijn kapitein zocht. Hoop en wanhoop vulden mijn ogen. Wanhoop door het besef dat Lukas echt verdwenen was en hoop door de kus die hij me had gegeven net voor we naar Oostende waren gereden. Een kus waar ik al een halfjaar recht op had en waarmee hij afscheid van me had genomen. Waarom heb ik dat toen niet gezien? Ik heb nog altijd niet het gevoel dat ik die dag naast hem in de auto zat. Ik kan nog altijd niet geloven dat ik het was die hem alles heeft laten zien op het kleine scherm van mijn fototoestel voor hij zijn hoed afnam en uitstapte.
Ik draaide het raampje open en streek een lucifer af. Oostende kwam binnengeslopen als een inbreker en ik trok de jas tot onder mijn kin. Ach, als die jas kon vertellen...

...Maar die jas kan niet vertellen en ik wel en het is simpel: als ik Oskar niet ontmoet had, zou ik Lukas nooit ontmoet hebben en ook zijn dochter niet. Als mijn onderzoek was afgekeurd, zou zijn dochter waarschijnlijk nog in leven zijn. Wat heb ik in ’s hemelsnaam uitgericht!
De opzet van mijn onderzoek was nochtans doodeenvoudig én onschuldig. Ik wilde gedachten lezen. Ik wilde voorspellen wat mensen denken, niet door naar hun binnenkant te kijken, niet door hun hersenactiviteit te meten, maar door hun buitenkant te observeren. In mijn geslepen enthousiasme maakte ik mijn financiers zelfs wijs dat ik met mijn onderzoek wilde bijdragen aan de strijd tegen misdaad, tot ik die misdaad recht in de ogen keek en hem misbruikte om mijn theorie te bewijzen. Ik rook succes. Zie je wel, riep ik tegen mezelf, zie je wel, ik heb gelijk! Ik wist wat Oskar van plan was! Moord was het, moord, geen ongeluk. Hij heeft de dochter van zijn vriend met voorbedachten rade van de weg gereden. En ik wist wat er zich tussen Gent en Sint-Martens-Latem ging afspelen en greep niet in. Als een paparazzo liet ik alles voor mijn telelens gebeuren tot ik onwel werd van opwinding omdat ik bewezen had dat ik iemands gedachten had kunnen lezen, en van afkeer door het onmenselijke tafereel dat zich voor mijn ogen had voltrokken. Zestien jaar... zestien jaar en zwanger, de doffe klap, ik zie Oskar uitstappen, ik zie hem haar slagader zoeken, haar tegen zijn borst drukken, haar een kus geven en steeds maar kijken of niemand gezien heeft wat er gebeurd is, speuren naar getuigen, ik zie hem huilen, instappen en wegrijden. Ik zie mezelf naar haar toe stappen, schrikken, ik voel nog steeds haar lauwe lichaam, ik zie mezelf weggaan, ik kon mijn ogen niet geloven. Mijn ogen niet geloven.
Het was dan ook niet verwonderlijk dat in Oostende mijn onderzoek zich tegen mij keerde. Dat laatste shot van Lukas op de promenade gaf het een draai van honderdtachtig graden. Het was alsof ik hem die zondagavond wilde opruimen, zodat ik verder zou kunnen gaan met mijn leven, maar toen de kogel op het punt stond zijn nek binnen te dringen, maakte hij rechtsomkeert.

Pak me dan, moet Lukas gedacht hebben, pak me dan, als je kan.

‘Iedere kogel heeft zijn opschrift,’ zegt men en ik zal het geweten hebben, want nadat ik de wonde in mijn schouder met gin overgoten had om er de kogel uit te halen zag ik in kleine letters mijn naam in het lood gegrift staan. En ik zweer u, zowaar ik hier zit: geen enkel doelwit aanvaardt de kogel. Daarom kon ik niet anders dan onderduiken. Ik werd vanaf dat moment gezocht, niet Lukas. En een pluim op de hoed van inspecteur Boogaerts van de federale gerechtelijke politie van Brussel, hij heeft me per slot van rekening gevonden, maar hij heeft me om totaal, maar dan ook totaal verkeerde redenen in de boeien geslagen. Eén ding is zeker: ik zal het mogen uitleggen.

Als het onderzoek me iets opgeleverd heeft zijn het de dagen in deze kamer in Oostende. Zoals velen heb ik gevonden wat ik niet zocht, maar Oostende was ondanks alles een schot in de roos want ik was eindelijk op een plek beland waar ik niemand begreep. Op een paar toeristen na, had ik er nog geen mens Spaans, laat staan Catalaans, horen spreken en dat was een kleine zegen.
Geloof me, in deze donkere kamer heb ik mezelf ontwikkeld en als ik verder gekeken heb dan mijn neus lang is, is dat omdat ik op de schouders van reuzen heb gestaan. Wat er zich na het vreselijke ongeluk buiten deze kamer heeft afgespeeld is te gek voor woorden, te gek voor woorden, en ik ben er niet in het minst verantwoordelijk voor. Zelfs nu ik hier terug ben kan ik niet zeggen wat ik wil zeggen. En zwijgen kan ik ook niet.

[...]

 

Copyright © 2010 Bart Koubaa

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum