Leesfragment: Kapitaal

27 november 2015 , door John Lanchester
| |

Athenaeum Haarlem maakte haar eigen selectie zomerboeken (zie de Amsterdamse), waaronder John Lanchesters crisisroman Kapitaal (Capital, vertaald door Roland Fagel en Eline Haks). 'Een spannende roman over een gemeenschap op de rand van crisis met een keur aan onvergetelijke personages,' schrijven ze. Vanavond een uitgebreid fragment.

'Een intelligent en vermakelijk verslag van onze groezelige, onzekere en gefragmenteerde samenleving die bijna religie heeft vervangen door winkelen. Lees dit boek.' - The Guardian

Wat van jou is wordt van ons - die onheilspellende mededeling ploft opeens neer op de deurmat van de huizen aan de Zuid-Londense Pepys Road: bij de op zijn kerstbonus wachtende bankier Roger Yount en zijn koopzieke vrouw Arabella, bij het piepjonge voetbalgenie Freddy Kamo en bij de stokoude weduwe Petunia Howe. Er verschijnen mysterieuze graffiti, auto's worden bekrast, op een website verschijnen dreigende filmpjes. Zullen de huizenprijzen eronder gaan lijden? Zitten de moslims erachter, of de makelaars? Er ontstaat paniek, de bewoners komen in opstand en de autoriteiten staan voor een raadsel.
Kapitaal is het briljante verhaal van een straat aan de vooravond van de bankencrisis, met alle bizarre verwikkelingen van dien. John Lanchester schreef een grootse contemporaine roman over het broze evenwicht in een ogenschijnlijk tevreden straat. Kapitaal kent een verbluffende cast, met stoere Poolse klusjesmannen, onweerstaanbare Hongaarse kindermeisjes en illegale Afrikaanse parkeerwachten. John Lanchester schreef met Kapitaal zijn meest ambitieuze roman tot dusver. Het boek werd in Engeland bij verschijnen al meteen tot boek van het jaar uitgeroepen.

John Lanchester (Hamburg, 1962) is een van de belangrijkste Engelse schrijvers van dit moment. Zijn boeken verschijnen wereldwijd. Familieromance, het opmerkelijke verhaal over zijn eigen moeder (een weggelopen non) en zijn jeugd in Hongkong en Hamburg, was ook in Nederland succesvol. Lanchester woont met zijn vrouw en twee kinderen in Londen.

'Een aangrijpend verhaal over het Londense leven, een pre-crash portret van hebzucht, angst en geld. Lanchester hanteert de verschillende verhaallijnen met enorme vaardigheid. Door de rijke kern van humor een genot om te lezen.' - The Times

1

Op een regenachtige ochtend begin december zat een oude vrouw van tweeëntachtig in haar voorkamer in Pepys Road nummer 42. Door de kanten vitrage keek ze uit op de straat. Ze heette Petunia Howe en wachtte op de bestelauto van Tesco.
Petunia was de oudste bewoonster van Pepys Road, de laatste die in de straat geboren was en er nog steeds woonde. Haar verbondenheid met de straat ging zelfs nog verder terug, want haar grootvader had het huis ‘op papier’ gekocht, nog voordat het zelfs maar gebouwd was. Klerk op een advocatenkantoor was hij geweest en hij had voor een aantal kantoren in Lincoln’s Inn gewerkt. Hij was conservatief, lid van de Conservatieve Partij en zoals gebruikelijk onder klerken gaf hij zijn beroep door aan zijn zoon; daarna, toen zijn zoon alleen dochters kreeg, aan zijn aangetrouwde kleinzoon. Dat was Petunia’s echtgenoot Albert, vijf jaar geleden overleden.
Petunia beschouwde zichzelf niet als iemand die alles wel zo’n beetje had meegemaakt. Saai en bekrompen was haar leven geweest, zo vond ze zelf. Niettemin had ze tweederde van de hele geschiedenis van Pepys Road meegemaakt en ze had heel wat meer gezien en meer opgemerkt dan ze ooit toegaf en ze had zo min mogelijk geoordeeld. Albert had wel genoeg geoordeeld voor hen allebei, zo meende ze. De enige onderbreking waren de twee jaren geweest van haar evacuatie naar een boerderij in Suffolk, tijdens de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog. Dat was een periode waar ze nog steeds liever niet aan terugdacht, niet omdat ze wreed was behandeld – de boer en zijn vrouw waren het toonbeeld van vriendelijkheid, voor zover het zware lichamelijke werk van het boerenleven ruimte bood voor vriendelijkheid – maar gewoon omdat ze haar ouders miste en hun gezellige, vertrouwde leventje, waar de dag draaide om de thuiskomst van haar vader uit zijn werk en de gezamenlijke avondmaaltijd om zes uur.
Het was ironisch dat ze ondanks haar evacuatie juist wel in de straat aanwezig was op die avond in 1944, toen een v2-raket tien deuren verderop insloeg. Dat was gebeurd om vier uur ’s ochtends en Petunia kon zich nog steeds herinneren hoe ze de explosie door haar lichaam voelde trillen en het lawaai niet eens opmerkte – het deed haar opveren uit bed, als een bedgezel die er genoeg van had om met haar te slapen, maar haar wel het beste toewenste. Tien mensen kwamen die nacht om het leven. De uitvaart, gehouden in de Trinity kerk op de Common, was afschuwelijk geweest. Het was beter als begrafenissen plaatsvonden op regenachtige dagen zonder weidse lucht, maar die dag was er een heldere, wolkeloze hemel, het was aangenaam fris geweest. Petunia had de gebeurtenis maandenlang niet uit haar hoofd kunnen zetten.
Buiten kwam een bestelauto de straat in rijden, hij vertraagde en stopte. De dieselmotor maakte zo veel lawaai dat de ramen trilden. Misschien was hij dit al? Nee, de bestelauto schakelde naar een hogere versnelling en reed verder de straat in, op en neer bonkend over de verkeersdrempels. Die waren geïnstalleerd om de verkeersdrukte in de straat te beperken, maar het leek alleen maar nog lawaaiiger te zijn geworden, met meer uitlaatgassen, omdat de auto’s moesten remmen om over de drempels heen te rijden en vervolgens weer gas gaven. Sinds ze waren geplaatst was er geen dag voorbijgegaan dat Albert er niet over geklaagd had: letterlijk geen enkele dag sinds de dag dat de weg weer voor verkeer toegankelijk was geworden, tot aan zijn plotselinge overlijden.
Petunia hoorde de bestelauto verderop in de straat stoppen. Een levering, hoewel niet van boodschappen en niet aan haar. Dat was een van de dingen die haar tegenwoordig het meest opvielen in de straat: de leveringen. Het was iets wat steeds vaker gebeurde naarmate de straat chiquer werd en nu zat Petunia hier op haar eigen levering te wachten. Er was vroeger een uitdrukking voor: ‘de rijtuighandel’. Ze herinnerde zich dat haar moeder het had over de rijtuighandel. Op een of andere manier deed het denken aan mannen met hoge hoeden in rijtuigen. Ik maak deel uit van de rijtuighandel, en dat op mijn leeftijd, dacht Petunia. Ze glimlachte bij het idee. De bestelling waar ze op wachtte waren haar boodschappen. Dat was een experiment van haar dochter Mary, die in Essex woonde. Petunia begon moeite te krijgen met de gang naar de winkels, niet extreem veel moeite, maar wel in die mate dat ze opzag tegen het rondje hoofdstraat en terug met meer dan één boodschappentas. Dus had Mary een basispakket aan boodschappen voor haar samengesteld, met het idee dat ze al haar grotere en zwaardere basisboodschappen eens per week rond dezelfde tijd geleverd kreeg; woensdagochtend tussen tien en twaalf. Petunia had veel liever gehad dat Mary of Mary’s zoon Graham, die in Londen woonde, langs zou komen om samen met haar de boodschappen te doen, en haar een beetje te helpen, maar die optie was haar niet geboden.
Het lawaai van de bestelwagen kwam weer dichterbij, dit keer met nog meer geratel, en de auto verdween weer, maar niet ver; ze hoorde hem iets verderop in de straat parkeren. Door het raam zag ze het logo: Tesco! Ze zag een man haar voortuin binnenlopen; hij droeg een pallet en wipte handig met zijn heup het poortje open. Petunia stond voorzichtig op met behulp van beide armen en nam even een moment om zichzelf in balans te brengen. Ze deed de deur open.
‘Morgen schat. Alles goed? Alles zit erbij. Zal ik het voor je in de keuken neerzetten? Er loopt een parkeerwacht buiten, maar ik zeg tegen hem, waag het niet.’
De vriendelijke Tesco-man liep met haar boodschappen door naar de keuken en zette haar tassen op de keukentafel. Met het ouder worden viel het Petunia steeds vaker op dat jonge mensen gedachteloos lieten zien hoe gezond en sterk ze waren. Hier lag de demonstratie in het gemak waarmee deze jongeman die zware pallet optilde en op tafel liet ploffen, om de tassen er vervolgens met vier tegelijk vanaf te halen. Zijn schouders en armen strekten zich naar opzij terwijl hij de tassen optilde; hij leek enorm, een gewichtheffende ijsbeer.
Petunia was er het type niet naar om zich te generen voor ouderwetse spullen, maar zelfs zij schaamde zich een beetje voor haar keuken. Als linoleum eenmaal begon te slijten zag het er ook gelijk extra sjofel uit, zelfs wanneer het schoon was. Maar het leek de man niet op te vallen. Hij was erg beleefd. Als hij werk had gedaan waar je een fooi voor mocht geven, dan had ze hem wat graag een leuk zakcentje toegestopt, maar bij het regelen van de levering had Mary gezegd – geïrriteerd, alsof ze wel wist wat haar moeder van plan was – dat je supermarktbezorgers geen fooi gaf.

[...]

Uitgeverij Prometheus

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum