Leesfragment: Paulus

18 februari 2013 , door Fik Meijer
| | | |

Fik Meijer volgt Paulus op zijn reizen van Jeruzalem tot in Rome, waar het Nieuwe Testament abrupt over zijn lot zwijgt. Door de informatie uit Paulus' brieven en de Handelingen van de apostelen te combineren met zijn kennis van de oudheid is Meijer in staat leven en werk van Paulus in de context van de Grieks-Romeinse wereld te presenteren. Deze week is Fik Meijers nieuwe boek verschenen: Paulus. Een leven tussen Jeruzalem en Rome. Lees hier een uitgebreid fragment.

Wie was deze controversiële man, die meer dan vijfentwintig jaar door de mediterrane wereld reisde? Wie was deze man, die wist dat zijn boodschap op verzet zou stuiten, maar dat juist als een stimulans beschouwde om zijn geloof, dat in Israël was ontstaan, te verkonidgen tot in het hart van het Romeinse rijk?

Een essay in zijn vorige boek, De Middellandse Zee, ging al 'In het spoor van Paulus'. Wij publiceerden voor.

 

Gefragmenteerde bronnen

De loop van de geschiedenis wordt soms ruw verstoord door plotselinge, onverwachte gebeurtenissen. Wie vermoedde rond het jaar 33 dat een raadselachtige ommekeer in het leven van een radicale farizeeër zo grote gevolgen zou hebben voor de wereldgeschiedenis? Paulus, die bekend was onder zijn joodse naam Saulus, was onderweg naar Damascus met brieven van de hogepriester in Jeruzalem die hem machtigden om christenen te vervolgen. Vol angst wachtte de christelijke gemeenschap in die stad op zijn komst. Zijn reputatie was hem vooruitgesneld. Maar het liep allemaal anders. Vlak buiten de stad werd alles wat tot dan toe voor hem van waarde was geweest betekenisloos. Hij kreeg een visioen waarin Jezus hem persoonlijk aansprak en hem vroeg toe te treden tot de kleine keurgroep van verkondigers van zijn geloof. De tijdelijk met blindheid geslagen Saulus gaf gehoor aan het verzoek, trad toe tot de jonge geloofsgemeenschap en verkondigde het woord van God aan wie het maar horen wilde.
De verhalen over Paulus’ plotselinge verandering van inzicht en de lange periode van geloofsverbreiding die daarop volgde zijn ons in hoofdlijnen bekend dankzij twee bronnen, die elkaar soms aanvullen en soms tegenspreken: Handelingen van de apostelen en Paulus’ persoonlijke brieven. Ze maken beide deel uit van het grote geheel aan christelijke teksten: het Nieuwe Testament, het jongste van de twee ‘boeken’ van de christelijke Bijbel.
Het andere deel, door de joden Tenach genoemd en door de christenen in de loop des tijds betiteld als het Oude Testament, gaat daaraan vooraf. Dat bevat het doorlopende verhaal van de geschiedenis van het joodse volk tot de tweede eeuw v.Chr., toen de joden een zelfstandige staat hadden gesticht. Het Oude Testament wordt gewoonlijk in drie segmenten onderverdeeld: Tora (Wet), Neviiem (Profeten) en Ketoevim (Geschriften). Het is grotendeels in het Hebreeuws geschreven. In de derde eeuw v.Chr. waren veel diaspora-joden die taal echter niet meer machtig, maar Tenach mocht niet in een heidense taal worden omgezet. Om hen toch bij de erediensten te betrekken werden de teksten voor hen begrijpelijk gemaakt door een soort tolk die in de synagogen naast de voorlezer stond en diens woorden in het Grieks vertaalde of parafraseerde. Hun vertalingen werden op den duur opgeschreven en uiteindelijk kwam het toch tot een complete vertaling van Tenach in het Grieks, die later Septuaginta werd genoemd. Deze vertaling werd de heilige schrift van de diaspora-joden en later van de christenen en had voor hen evenveel gezag als het Hebreeuwse origineel.
De eerste vijf boeken van het Oude Testament, samen de Tora, zijn het meest gezaghebbend geworden, maar ook het meest problematisch. Net als andere volkeren hadden de joden hun vroegste geschiedenis, hun gebruiken en gewoonten van generatie op generatie mondeling doorgegeven. De twaalf volksstammen die volgens de overlevering in Kanaän leefden, zouden een gezamenlijke voorgeschiedenis hebben. De verhalen daarover werden van vader op zoon doorverteld en op den duur tekenden geschiedschrijvers ze op en bewerkten ze verder, zodat er na verloop van tijd een min of meer ‘coherent’ verhaal tot stand kwam.
De geschiedenis grijpt zeer ver terug. Het eerste boek van de Tora, Genesis, vertelt het verhaal van de schepping, de zondvloed en de geschiedenis van de aartsvaders Abraham, Isaak en Jakob. In het tweede boek, Exodus, wordt het leven van Mozes uitgebreid beschreven: zijn geboorte en leven in Egypte onder het bewind van de farao’s, de plagen in Egypte, de uittocht uit dat land en de doortocht door de Schelfzee, de omzwervingen door de woestijn, de verbondssluiting en wetgeving bij de Sinaï en de bouw van een verplaatsbaar heiligdom met de Ark van het Verbond. Het volgende boek, Leviticus, geeft de voorschriften voor de priesters bij alle soorten offers en bepalingen inzake reinheid en onreinheid. Het vierde, Numeri, beschrijft de verdere belevenissen van het joodse volk tijdens de tocht door de woestijn en bevat een gevarieerde verzameling wetsteksten en uitslagen van ‘volkstellingen’. Het laatste boek, Deuteronomium, omvat een herhaling en verdere uitwerking van eerdere wetten en eindigt met het afscheid en de dood van Mozes.
Op de Tora volgt een serie geschriften onder de titel Profeten. Ze beginnen met de nieuwe leider Jozua, de opvolger van Mozes. Traditioneel wordt er een tweedeling in Profeten aangebracht tussen de vroege profeten Jozua, Rechters, Samuël en Koningen en de late profeten Jesaja, Jeremia, Ezechiël en twaalf kleine profeten. Het derde deel van Tenach, de Geschriften, is een bonte verzameling van twaalf geschriften: Psalmen, Spreuken, Job, Hooglied, Ruth, Klaagliederen, Prediker, Esther, Daniël, Ezra, Nehemia, en 1 en 2 Kronieken.
In het leven van Paulus nam vooral de Tora een belangrijke plaats in, niet alleen in zijn pre-christelijke periode, maar ook daarna. Herhaaldelijk verwees hij naar het verbond dat God met Mozes had gesloten. Nu had God in Christus een nieuw verbond met Israël gesloten. Het gold niet alleen voor de joden, ook niet-joden konden tot dat nieuwe Israël toetreden.
Het Nieuwe Testament is qua omvang nog niet een kwart van het Oude Testament. Het beslaat ook een veel kortere periode, in feite nauwelijks veertig jaar. De geschiedenis van die vier decennia kan worden gereconstrueerd dankzij de zevenentwintig documenten van het Nieuwe Testament: de vier evangeliën van Marcus, Matteüs, Lucas en Johannes, Handelingen van de apostelen, de Openbaring van Johannes en eenentwintig brieven. Dertien daarvan zijn geschreven door Paulus of door volgelingen van hem, de overige staan op naam van Petrus, Jakobus, Johannes en Judas. Dankzij deze teksten kunnen we ons een beeld vormen van de vroegste geschiedenis van de christelijke gemeenten, die loopt van het eerste openbare optreden van Jezus in ongeveer 30 n.Chr. tot ongeveer 70, toen de christenen geen splintergroepering meer waren maar een geloofsgemeenschap die de Romeinen serieus moesten nemen.
Het Nieuwe Testament is geschreven in het Grieks en begint met de vier evangeliën. Hoewel het niet de oudste teksten van de verzameling zijn, is die indeling alleszins begrijpelijk, want de evangeliën zijn geheel gewijd aan het leven van Jezus. De auteurs beschrijven niet van begin tot eind minutieus en accuraat de levensloop van hun hoofdpersoon. De historische Jezus is uit deze teksten nauwelijks te reconstrueren. De schrijvers hebben een selectie gemaakt en hier een eigen interpretatie aan gegeven. Zij hebben, ieder op zijn eigen wijze, de boodschap van Jezus willen weergeven. Op onderdelen vertonen hun teksten in grote lijnen veel gelijkenis, maar verschillen zijn eveneens duidelijk herkenbaar. Zo beginnen Matteüs en Lucas bij de geboorte van Jezus, maar voeren Johannes en Marcus Jezus pas ten tonele, wanneer hij in de  openbaarheid treedt. Bij alle evangelisten komen de eerste dertig jaar van Jezus’ leven er in ieder geval bekaaid af. Van de periode die loopt vanaf Jezus’ geboorte, vermoedelijk in 4.v.Chr., tot kort voor het jaar 30, het begin van zijn prediking in Galilea, geven de evangelisten een gefragmenteerd beeld. We lezen dat Jezus werd geboren in Betlehem, als zoon van Jozef en Maria, dat hij het grootste deel van zijn leven in Nazaret heeft gewoond en pas de laatste jaren ervan predikend door Galilea en Judea is getrokken. Nadat hij uit de anonimiteit was getreden, werd hij gedoopt door Johannes de Doper. Vervolgens bracht hij veertig dagen in de woestijn door en werd hij door de duivel op de proef gesteld. De laatste periode van zijn leven trad hij op als een apocalyptische profeet die de spoedige komst van het koninkrijk van God aankondigde, als genezer en als exorcist. Hij was een charismatische rabbi die opviel door zijn creatieve uitleg van de geboden van de Tora, iemand met een open oog voor de zorgen en behoeften van zijn volksgenoten. Na een triomfantelijke intocht in Jeruzalem werd hij door de joodse leiders in een schijnproces de Romeinse procurator Pontius Pilatus in handen gespeeld en door hem als oproerkraaier tot de kruisdood veroordeeld. Het van het kruis afgenomen lichaam van Jezus werd begraven, maar bleek enige dagen later uit het graf te zijn verdwenen. Voor zijn volgelingen, discipelen, was dat het bewijs dat hij uit de dood was opgestaan.
Jezus gaf wijze lessen, sprak in gelijkenissen en verwierf een grote schare van aanhangers, maar hij was niet de grondlegger van een nieuwe beweging, zoals Mohammed dat was van de islam. Jezus ontwikkelde geen blauwdruk voor een nieuwe samenleving. Hij was een aansprekende figuur, maar niet een leider die een organisatie om zich heen bouwde. Het lag dan ook in de lijn der verwachting dat na zijn dood zijn beweging snel zou verdwijnen. Zijn volgelingen dachten daar evenwel anders over en begonnen te spreken over hun ervaringen met hem in Jeruzalem, waar volgens de profetieën het koninkrijk van God zou worden gevestigd. Ze organiseerden gemeenschappelijke maaltijden en leefden indachtig de woorden van Jezus in armoede, zonder privébezit.
Met de groei van de geloofsbeweging van de christenen nam ook de behoefte toe om de mondeling overgeleverde verhalen op schrift vast te leggen. Zo kwamen de evangeliën tot stand, waarbij we ons wel moeten afvragen of de vermeende auteurs ook de werkelijke schrijvers ervan zijn. Vermoedelijk zijn de namen van Marcus, Matteüs, Lucas en Johannes er later, in de loop van de tweede eeuw, aan toegevoegd.
Bij lezing van de tekst van de evangeliën kom je er al snel achter dat het literaire gehalte ervan niet erg hoog is. Ze zijn gesteld in een eenvoudig Grieks. Als de verhalen werden voorgelezen konden ook laagopgeleide mensen het betoog zonder al te veel moeite volgen.
Bijbelgeleerden zijn het er in meerderheid over eens dat het beknopte evangelie van Marcus het oudste is. Het is vermoedelijk rond 70 opgetekend. De tekst van Matteüs zal niet veel later tot stand zijn gekomen: in het begin van het laatste kwart van de eerste eeuw. Lucas en Johannes zullen hun evangeliën een of twee decennia later hebben geschreven, vlak vóór het einde van de eerste eeuw. We mogen het gerust opvallend noemen dat de opzienbarende gebeurtenissen uit de laatste drie jaren van het leven van Jezus pas meer dan veertig jaar na zijn kruisdood zijn geboekstaafd. In de tussentijd is er veel gebeurd dat het beeld van Jezus heeft vertekend. Hij had immers zelf geen geschriften nagelaten, en alles wat over hem via zijn leerlingen en andere getrouwen bekend geworden was, ging in de volgende jaren een eigen leven leiden.
Jezus droeg zijn boodschap uit in de taal van zijn toehoorders, het Aramees. Het Hebreeuws, de taal van het Oude Testament, heeft hij zeker gekend, maar hij heeft vermoedelijk geen Grieks gesproken. Hij hoefde die taal ook niet te beheersen, want wat hij te zeggen had was in eerste instantie niet bedoeld voor de heidenen, maar uitsluitend voor de joden. In het evangelie van Matteüs lijkt Jezus zelfs erg terughoudend om zich onder de heidenen te begeven. Als hij zijn leerlingen erop uitstuurt geeft hij hun de volgende opdracht mee:

Sla niet de weg naar de heidenen in en bezoek geen Samaritaanse stad. Ga liever op zoek naar de verloren schapen van het volk van Israël. Ga op weg en verkondig: ‘Het koninkrijk van de hemel is nabij.’ (Mat. 10:5-7)

In een andere interessante passage lijkt Matteüs wederom te suggereren dat Jezus uitsluitend het heil van de joden op het oog heeft en de andere volkeren ‘verwaarloost’. Op zeker moment was Jezus op de vlucht voor de farizeeën en bevond zich in het oude Foenicië, tussen Tyrus en Sidon, toen een niet-joodse vrouw uit haar huis kwam en hem toeriep medelijden met haar te hebben, omdat haar dochter bezeten was. Jezus gaf haar niet eens antwoord. Zijn leerlingen kwamen naar hem toe en vroegen hem haar weg te sturen, waarop hij goedkeurend antwoordde dat hij alleen maar was gestuurd naar de verloren schapen van Israël. Ook al betoont Jezus zich even later veel milder als de vrouw voor hem op de knieën valt, de strekking van deze tekst (Mat. 15:21-28) lijkt te zijn dat het koninkrijk van de hemel er in eerste instantie is voor het volk van Israël.
Opvallend genoeg laat Mattëus aan het slot van zijn evangelie (Mat. 28:19) een ander geluid horen. De verrezen Christus lijkt zich nu niet meer uitsluitend tot de joden te richten, maar zegt dat álle volkeren onderricht moeten worden. Matteüs construeert daarmee als het ware een verschil tussen Jezus tijdens zijn leven en na zijn opstanding en effent zo de weg voor de verkondiging van het geloof onder de heidenen.
Het is vrijwel ondoenlijk om het waarheidsgehalte van de evangeliën te toetsen aan niet-christelijke contemporaine bronnen. Die zijn er nauwelijks. Er is slechts één niet-christelijke tekst die ons nadere informatie verschaft over de historiciteit van Jezus: het zogeheten Testimonium Flavianum, het getuigenis van de joodse historicus Flavius Josephus (zie blz. 56) over Jezus van Nazareth in De oude geschiedenis van de joden:

In die tijd leefde Jezus, een wijs man, voor zover het geoorloofd is hem een man te noemen. Hij verrichtte namelijk daden die onmogelijk geacht werden, en hij was leermeester van mensen die met vreugde de waarheid tot zich namen. En veel joden alsook velen van de Grieken bracht hij tot zich. Hij was de Christus. Ook nadat Pilatus hem op aanwijzing van de eerste mannen bij ons de straf van het kruis had opgelegd, gaven zij die het eerst in liefde waren gaan leven niet op. Hij was namelijk aan hen verschenen op de derde dag, opnieuw levend. De goddelijke profeten hadden die dingen en ontelbare andere wonderlijke dingen over hem gezegd. Tot op de dag van heden is de naar hem genoemde groep van de christenen niet verdwenen.

In deze tekst twijfelt Josephus er niet aan dat Jezus ook voor de Grieken heeft gepreekt, maar zijn uitlatingen verliezen aan zeggingskracht omdat de ‘echtheid’ van de tekst omstreden is. Sommige geleerden denken dat we hier te maken hebben met een authentiek getuigenis van Josephus over Jezus, anderen houden het er op dat het wel heel merkwaardig is dat een gelovige jood zo’n evident christelijke tekst geschreven heeft. Naar hun mening heeft iemand in de tekst van Josephus ingegrepen en zijn woorden in christelijke zin gewijzigd om op die manier een ogenschijnlijk onverdachte, want joodse, getuigenverklaring inzake Jezus te kunnen aanvoeren in het debat tussen joden en christenen over zijn historiciteit. Vooral de cursief gedrukte woorden zouden latere interpolaties zijn. De ingreep zou hebben plaatsgehad aan het einde van de derde eeuw. Eusebius is in het begin van de vierde eeuw namelijk de eerste auteur die erover schrijft.

Handelingen van de apostelen

Lucas wordt niet alleen genoemd als auteur van een van de evangeliën, aan hem wordt ook een tekst toegeschreven die de ontwikkeling van het christendom in de jaren na Jezus’ dood en verrijzenis beschrijft: Handelingen van de apostelen. Zonder dit geschrift zouden we niet weten hoe het de christenen na Jezus’ dood is vergaan. We zouden in het duister tasten over de verspreiding van het vroege christendom in de Joodse en de Griekshellenistische wereld en onbekend zijn met de groei van de ‘beweging van Christus’ tot een echte religie met vele gemeenschappen in de oostelijke helft van het Romeinse rijk. Het eerste deel van Handelingen speelt zich af in Jeruzalem, het middenstuk in de Grieks-hellenistische wereld en het slot in Rome. Zo kon de schrijver laten zien hoe de ‘joodse sekte’ van Jezus van Nazaret via een lange weg was doorgedrongen tot het centrum van het grote wereldrijk. We mogen dus blij zijn met het bestaan van dit geschrift, en ik zal me er in het vervolg ook veelvuldig op baseren. Maar ook hier doet zich het probleem voor dat speelt bij de evangeliën: we hebben nauwelijks andere bronnen.  Veel van wat er in Handelingen staat, staat nergens anders. Dus veel van wat er over Paulus bekend is, kennen we alleen uit Handelingen van de apostelen, een tekst die ook nog eens vanuit christelijk perspectief geschreven is. Dat moeten we goed in de gaten houden als we het leven van de apostel willen reconstrueren.
Handelingen onderscheidt zich van de evangeliën in die zin dat de schrijver zich niet alleen profileert als historicus maar zich ook bedient van stilistische kunstgrepen die we kennen van de Grieks-hellenistische romans. Soms leest Handelingen ook als een Griekse roman. Visioenen, wonderlijke genezingen, uitdrijvingen, miraculeuze ontsnappingen, woedende menigten die het op Paulus voorzien hebben, en een dramatische zeereis die uiteindelijk goed afloopt, het komt allemaal voor. De literaire vorm was vooral bedoeld om het werk onder de aandacht van een groot publiek te brengen in de Grieks-Romeinse wereld.
De titel Handelingen van de apostelen dateert uit de tweede eeuw en is gegeven aan het laatste van de twee delen Geschiedenis van de christelijke oorsprong. Het andere deel van dit tweeluik was het al genoemde evangelie van Lucas. Vroeg in de tweede eeuw zijn beide boeken van elkaar gescheiden. Het evangelie is samengevoegd met de drie evangeliën van Marcus, Matteus en Johannes om samen het Tetraevangelium (‘het viervoudige evangelie’) te vormen. Dat was niet zo vreemd, omdat het Lucas-evangelie gelijkenis vertoonde met de andere evangelien, terwijl Handelingen ‘anders’ is en als een zelfstandig werk moet worden beschouwd. De scheiding werd vergemakkelijkt omdat beide werken op aparte papyrusrollen waren geschreven.
Uit de tekst van Handelingen blijkt overigens nergens wie het werk heeft geschreven. De inleiding, waarin de schrijver zich richt tot een vertrouweling, suggereert alleen dat hij dezelfde is als de auteur van het Lucas-evangelie:

In mijn eerste boek, Theofilus, heb ik de daden en het onderricht van Jezus beschreven, vanaf het begin tot aan de dag waarop hij in de hemel werd opgenomen, nadat hij de apostelen die hij door de heilige Geest had uitgekozen, had gezegd wat hun opdracht was. (Hand. 1: 1-2)

In de late tweede eeuw worden er voor het eerst rechtstreeks toespelingen op gemaakt dat Lucas, die wordt genoemd als metgezel van Paulus, de schrijver van Handelingen is. In de canon van Muratori, een fragmentarische catalogus van de geschriften van het Nieuwe Testament uit het einde van de tweede eeuw, staat dat hij ‘het derde boek van het evangelie’ schreef terwijl hij Paulus vergezelde, dat hij Jezus niet in levenden lijve had gezien, en dat hij de schrijver van Handelingen van de apostelen was. Rond diezelfde tijd werd de naam Handelingen van de apostelen gebruikt door de christelijke auteurs Irenaeus en Clemens van Alexandrië, en sindsdien is deze naam in gebruik gebleven. De duidelijkste bron die Lucas als de auteur van Handelingen noemt dateert uit de vierde eeuw: Eusebius, bisschop van Caesarea en een persoonlijke vriend van keizer Constantijn. Volgens hem had Lucas, arts en metgezel van Paulus, geïnspireerd door God twee boeken geschreven: het evangelie op basis van de getuigenissen van anderen en Handelingen van de apostelen op grond van eigen waarneming.
Het is niet mogelijk om exact vast te stellen wanneer Lucas Handelingen heeft geschreven. De informatie van de christelijke schrijvers uit de tweede eeuw, dat de auteur herhaaldelijk de ‘wijvorm’ gebruikt om te benadrukken dat hij Paulus’ metgezel was op enkele van zijn reizen, brengt ons niet veel verder. Nog afgezien van het feit dat deze vorm op zichzelf al vragen oproept, zoals nog zal blijken, bevat de betrokkenheid van de schrijver bij het doen en laten van Paulus geen duidelijke aanwijzing voor het tijdstip waarop hij het verhaal heeft opgetekend.
Op grond van het evangelie van Lucas (21:20-24), waarin gezinspeeld wordt op de verwoesting van Jeruzalem in 70 door de Romeinen, wordt aangenomen dat zowel zijn evangelie als Handelingen na dat jaar is opgetekend. Uit vergelijkingen met teksten uit de brieven van Paulus blijkt overigens dat de schrijver van Handelingen de verzameling brieven van Paulus die nu tot onze beschikking staat, niet heeft gebruikt. Je zou verwachten dat Lucas uit zijn geheugen kon putten, omdat hij zich in Paulus’ gezelschap bevond toen deze enkele van zijn brieven schreef, maar uit zijn hele werk blijkt dat hij hem weliswaar goed kende, maar dan vooral als een indringend spreker die anderen op krachtige toon van zijn gelijk trachtte te overtuigen, niet als brievenschrijver. Omdat Paulus’ brieven pas in het begin van de tweede eeuw in een corpus zijn opgenomen, zou dat betekenen dat Handelingen vóór het einde van de eerste eeuw moet zijn geschreven. Een datering tussen 80 en 100 ligt dan voor de hand. Maar het is ook niet geheel uit te sluiten dat Handelingen van een eerdere datum is, nog uit de jaren zestig. De tekst eindigt namelijk vrij abrupt, met Paulus’ twee jaar durende verblijf in Rome, zodat het verhaal kan zijn geschreven toen Paulus nog leefde, in het jaar 62 of 63.
Eigenlijk is de titel Handelingen van de apostelen een onjuiste benaming. De ‘echte’ apostelen komen alleen voor in de eerste hoofdstukken. Er is sprake van een duidelijke caesuur, met de apostel Petrus in het eerste deel als hoofdpersoon en Paulus in het laatste gedeelte. Petrus is lange tijd voortgegaan op de door Jezus ingeslagen weg en heeft zich uitsluitend op de joden gericht. In zijn eerste toespraak (Hand. 2:14), spreekt hij zijn gehoor aan met ‘joden, inwoners van Jeruzalem’. Vervolgens heeft hij het over de Israëlieten (Hand. 2:22) en het volk van Israël (Hand. 2:36). De bekeerlingen in deze fase van het verhaal zijn ook uitsluitend joden. Toch is Petrus degene die als eerste een niet-jood bekeert: de Romeinse centurio Cornelius (Hand. 10-11). De apostel moest zich daarvoor verdedigen en deed dat met verve. Zijn broeders konden uiteindelijk niets anders uitbrengen dan de woorden: ‘Dan geeft God dus ook de heidenen de kans om tot inkeer te komen en het nieuwe leven te ontvangen’ (Hand. 11:18). Het werkterrein van de apostelen wordt hier verbreed. Maar het echte initiatief om het woord van God aan niet-joden te verkondigen komt niet van hen, maar van een buitenstaander: van Paulus. In hoofdstuk 8 verschijnt hij, dan nog Saulus geheten, ten tonele als vervolger van de christenen, en in het volgende hoofdstuk wordt Paulus na zijn roeping de hoofdpersoon. Vanaf hoofdstuk 13 komen de andere apostelen alleen in het stuk voor als hun optreden met hem in verband staat.
Paulus mag dan niet een van de twaalf apostelen zijn, hij wordt gepresenteerd als de ‘apostel van de heidenen’ en zijn reizen vormen het hoofdthema van Handelingen. De eerste twaalf hoofdstukken kunnen zodoende worden gelezen als een inleiding. Ze behandelen het ‘begin van de kerk’, de verspreiding van de boodschap onder de Samaritanen en de heidenen, het begin van de vervolgingen en de bekering van Paulus. De hoofdstukken 13-20 beschrijven de drie zendingsreizen van Paulus en de controverse tussen de diverse stromingen binnen de christelijke gemeenschap over de wenselijkheid van de opname van heidenen in hun midden. In de laatste acht hoofdstukken (21-28) worden Paulus’ laatste reis naar Jeruzalem, zijn arrestatie en de processen, en ten slotte zijn zeereis naar Rome en de eerste fase van zijn verblijf daar beschreven.
Lucas en Paulus moeten een goede relatie hebben gehad, want de auteur van Handelingen toont een meer dan zakelijke interesse in zijn zendingsarbeid. Hij schrijft inlevend over Paulus als persoon en gaat in op zijn drijfveren om eerst de christenen te vervolgen en later hun geloof fanatiek te verkondigen. Paulus op zijn beurt noemt in zijn brieven ook enkele keren de naam van Lucas, zonder overigens nadere details te geven over diens herkomst. Op grond van zijn gedegen kennis van het Grieks mogen we aannemen dat Lucas in ieder geval Griekstalig was opgevoed. Vermoedelijk was hij een van de niet-joden die al in een vroeg stadium werden bekeerd en zich net als Paulus inzetten voor de christelijke zaak.

Brieven van Paulus

Het relaas in Handelingen kan op onderdelen worden aangevuld, gewijzigd of gecorrigeerd door de brieven die Paulus tijdens zijn zendingsreizen heeft geschreven. Ze zijn eveneens gesteld in het Grieks. Omdat Paulus die taal door zijn opvoeding in Tarsus goed beheerste kon hij veel mensen bereiken. Niet alleen geletterden konden zijn tekst lezen, maar ook gelovigen aan wie de boodschap in bijeenkomsten van de christelijke gemeenten werd voorgelezen. De brieven werden vervolgens gekopieerd en doorgestuurd naar andere steden. Ze kwamen zodoende na verloop van tijd ook in het bezit van mensen die de tekst verder becommentarieerden en interpreteerden.
Net als bij de andere geschriften van het Nieuwe Testament is een nauwkeurige datering niet te geven. Sterker nog, van lang niet alle brieven staat vast dat ze door Paulus zijn geschreven. In het Nieuwe Testament zijn dertien brieven van hem opgenomen. Van zeven daarvan kan met zekerheid worden gezegd dat ze van zijn hand zijn: Romeinen, 1 en 2 Korintiërs, Galaten, Filippenzen, 1 Tessalonicenzen en Filemon. Over de zes andere brieven, Efeziërs, Kolossenzen, 2 Tessalonicenzen, 1 en 2 Timoteüs en Titus, wordt verschillend gedacht, maar tegenwoordig wordt toch vooral aangenomen dat ze kortere of langere tijd na zijn dood door volgelingen van hem zijn geschreven. Zij vonden dat zij in de traditie van Paulus handelden door zijn naam onder hun geschriften te zetten. De mogelijkheid dat ze daarbij een interpretatie van zijn gedachtegoed gaven die Paulus zelf niet zou hebben aangesproken namen ze voor lief.
De Romeinenbrief wordt altijd als eerste genoemd, omdat deze met een omvang van 7094 woorden de langste is. De brief aan Filemon is met 328 woorden de kortste. Maar de volgorde waarin de brieven zijn geschreven is anders. De meeste aan Paulus toegeschreven brieven dateren allemaal uit de jaren vijftig, ver voordat de eerste evangeliën op schrift werden gesteld.
De inwoners van Tessalonica waren de eersten die een schrijven van Paulus ontvingen. Hij had in die stad in 49 de basis gelegd voor een christelijke gemeenschap en wilde bijna twee jaar later, toen hij geruime tijd in Korinte preekte, laten blijken hoezeer hij met hen meeleefde. Zijn tweede brief was gericht aan de Galaten. Vermoedelijk schreef hij die in 53 vanuit Efeze, waar hij van 52 tot 54/55 verbleef. Vanuit diezelfde stad richtte hij zich in dat jaar ook tot de Filippenzen en de Korintiërs. In 56 zou hij, nog voordat hij een stap in Rome had gezet, ook de inwoners van de hoofdstad van het rijk een hart onder de riem steken. Zodoende is Paulus de eerste die zich in geschrift over het geloof in Christus heeft uitgelaten, terwijl hij Jezus niet persoonlijk aan het werk had gezien, maar zich een beeld van hem had moeten vormen uit verhalen van de apostelen en van anderen.
Paulus laat er in zijn brieven geen twijfel over bestaan wie hij is en wat zijn bedoelingen zijn. Hij noemt zich een dienstknecht van Jezus Christus, een geroepen apostel, die is uitgekozen om het evangelie van God te verkondigen. Over zijn persoonlijk doen en laten tijdens de reizen zwijgt hij. We moeten soms gissen naar de routes die hij heeft gekozen en kunnen ook moeilijk achterhalen hoe hij te werk ging wanneer hij in een stad met zijn preken enig succes had en de nieuwe christelijke gemeente moest inrichten.
In zijn brieven toont hij wel zijn emoties. Soms is hij meevoelend en deelt hij de zorgen en angsten van de mensen tot wie hij zich richt. Maar hij kan ook heel hard uit de hoek komen en zijn tegenstanders uitmaken voor alles wat lelijk is, zoals in zijn brief aan de Galaten. Als hij het heeft over mensen die problemen veroorzaken, wenst hij hun toe dat ze zichzelf zullen ontmannen (Gal. 5:12). Een dergelijke uitspraak past bij Paulus, bij wie alles in dienst stond van de geloofsverkondiging die hij zichzelf had opgedragen en daarbij ook harde en beledigende woorden niet schuwde.
Paulus verkondigde in zijn brieven geen gesloten theologie, hij bood geen consistent raamwerk waaraan alles kan worden opgehangen. De brieven, de Romeinenbrief misschien uitgezonderd, zijn de neerslag van losse gedachten over problemen waarmee hij tijdens zijn zendingsreizen werd geconfronteerd. Die verschilden van plaats tot plaats. In Korinte speelden andere zaken een rol dan in Tessalonica of Efeze. Voor de christenen in de betreffende steden waren Paulus’ raadgevingen een welkome steun de rug. Na verloop van tijd nam de actualiteitswaarde van zijn woorden natuurlijk af, omdat de samenlevingen in die steden veranderden en de behoefte aan tijdgebonden adviezen verdween. De populariteit van de brieven heeft daar niet onder geleden. Ze werden opgenomen in de canon van het Nieuwe Testament, met het verrassende gevolg dat van huidige christenen verwacht wordt lering te trekken uit aanbevelingen die een rondreizende geloofsverkondiger bijna tweeduizend jaar geleden heeft gedaan aan kleine christelijke gemeenten in een vijandig gezinde heidense wereld.

Apocriefe teksten

In de tweede eeuw was het aantal christenen sterk gegroeid. Men voelde de behoefte om de oorsprong van het geloof nog eens extra onder de aandacht van de gelovigen te brengen. Er kwamen verhalen in omloop waarin de historische werkelijkheid plaats had gemaakt voor een geïdealiseerde voorstelling van zaken, zoals het in het Grieks geschreven Handelingen van Paulus, dat geheel gewijd is aan de geloofsverkondiging en dood van Paulus. Delen daarvan, zoals de Handelingen van Paulus en Thecla en het Martelaarschap van Paulus, zijn ook in aparte manuscripten overgeleverd.
De overeenkomsten met de tekst van Handelingen van de apostelen zijn treffend. De auteur heeft het reispatroon van Paulus voor ogen gehad toen hij zijn visie op de geloofsboodschap van de apostel op papier zette. Hij volgt zijn spoor langs de steden die hij had aangedaan en verhaalt over de weerstand die hij daarbij had ondervonden. Maar de verschillen zijn nog groter. Aan alles is te zien dat de tijden veranderd zijn, dat Paulus’ aanbevelingen voor een deugdzaam leven in de brieven op een heel speciale manier worden geïnterpreteerd.
Een andere Paulus wordt zichtbaar. Hij wordt afgeschilderd als een pleitbezorger van een leven van ascetische kuisheid en onthouding. Zinnen als ‘Gezegend zijn zij die vrouwen bezitten alsof ze ze niet hadden’ en ‘Gezegend zijn zij die het vlees zuiver houden’ zijn een eigen leven gaan leiden en hebben het beeld van de apostel gekleurd.
Latere christelijke schrijvers zijn nog veel verder gegaan en hebben de historische werkelijkheid ondergeschikt gemaakt aan hun pogingen Paulus’ rol in de geloofsverkondiging nog eens extra te accentueren. Heel bijzonder in dat opzicht is de volledig verzonnen briefwisseling tussen Paulus en de Romeinse filosoof Seneca. Aan het einde van de derde of het begin van de vierde eeuw werden de veertien in het Latijn gestelde brieven gepubliceerd. In de middeleeuwen werden ze veel gelezen. Kernpunt is Seneca’s bewondering voor Paulus’ aansporingen om een moreel zuiver leven te leiden. De filosoof toont zich ontvankelijk voor Paulus’ denkbeelden, en deze op zijn beurt zet Seneca er in de laatste brief zelfs toe aan om te gaan schrijven ‘als een nieuwe gezant van Jezus Christus’. Hoewel deze brieven geen enkele historische waarde bezitten, hebben ze wel een wezenlijke bijdrage geleverd aan de doorbraak van het christendom. Als zelfs een groot filosoof als Seneca zich voor het nieuwe geloof openstelde, konden anderen toch niet achterblijven, was de gedachte die door velen werd onderschreven.

© Fik Meijer
© auteursportret Eric van 't Woud

Athenaeum - Polak & Van Gennep

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum