Leesfragment: De rotskruiper

10 november 2015 , door Nell Zink
| |

12 november verschijnt De rotskruiper, de roman van Nell Zink (The Wallcreeper, vertaald door Gerda Baardman). Wij publiceren voor.

De rotskruiper van Nell Zink is een portret van een huwelijk. Tiffany uit Philadelphia trouwt met een wetenschapper in de hoop dat ze nooit meer hoeft te werken. Ze verhuizen naar Europa, waar ze erachter komt dat haar echtgenoot nog doortrapter is dan zijzelf, iets wat ze niet voor mogelijk had gehouden. Het leven wordt ingewikkeld, maar Tiff vecht zich erdoorheen. Op een dag botsen Tiff en haar man Stephen met hun auto tegen een rots. Dit incident zet een keten van gebeurtenissen in gang. Tiff is niet langer zwanger en Stephen vangt zo’n beetje de mooiste vogel die er bestaat, de rotskruiper.

De rotskruiper van Nell Zink is een droogkomische roman over twee mensen die een ingewikkeld leven leiden met affaires en vogelkijken.

De rotskruiper is als geen enkel ander boek dat je hebt gelezen.’ – The New Yorker 

 

Kort daarna ging ik met Elvis in de stad eten. Hij had de vorige dag zijn salaris gekregen. Hij kraamde onzin uit en maakte me aan het lachen. We liepen door de arcade en kwamen bij de stadsmuur. Die keek alleen uit op de binnenstad. Je kon niet naar de overkant van de rivier kijken. Daar was niets. Bern leefde naar binnen gekeerd. Maar het was niet zelfvoorzienend; het was eerder een tumor met bloedvaten die het voorzagen van alles wat het nodig had: kapitaal, expats, immigranten, steen, cement, papier, inkt, klei, verf. Nee, geen tumor. Een bloem met wortels tot aan de horizon die voedsel opzogen, niet één enkele bloem: nee, een heel perk gemengde overblijvende planten. Een bloemenweide waar vlinders hun eitjes kunnen leggen en in vrede sterven in de wetenschap dat hun rupsjes niet door de maaiers tot pulp zullen worden geslagen. Continuïteit van een esthetiek die een esthetiek van continuïteit was geworden. Dat was Bern. Ik leunde tegen de stadsmuur en Elvis kuste me, met zijn ogen dicht om de beren niet te zien. Het was donker en ijskoud.
Vogelen in de winter gaat met veel lange autoritten gepaard. (Ik zag Elvis vaak, dus ik vond het niet erg om in het weekend met Stephen op te trekken.) Op een ochtend smeekte ik Stephen eindelijk meer over zichzelf te vertellen. Hij bleek veel makkelijker te praten als hij achter het stuur zat. De oriëntatiepunten langs de kant van de weg dienden als aanmoedigende reacties die hem aanspoorden door te gaan. De afleidingen vulden de kleine hiaten met iets wat deed denken aan voegwoorden die de bijzinnen met elkaar verbonden. ‘Ach, weet je, zoveel valt er niet te vertellen,’ zei hij. ‘Ik bedoel, ik moet uit dat sound system stappen want ze willen gaan toeren. Ik probeer me te herinneren wanneer ik ben gaan drummen. In groep acht, geloof ik. Mijn ouders zorgden ervoor dat ik les kreeg. Ik had een drumkit in het souterrain. Een rode Tama. Les helpt wel. Er zijn gasten die tien jaar drummen en niet eens een snare roll kunnen spelen als ze nooit les hebben gehad. Mijn eerste band heette Gold Purple Scarlet. We speelden een monumentale Lovecraft-achtige dark epicstijl,’ hij glimlachte, terug in de tijd als een boot die tegen de stroom in vaart, ‘en we zagen eruit als een kruising tussen hobbits en vampiers. Ik had lang haar en was gek op drugs. Pijnstillers op recept. We hadden teksten in de trant van Fear the vengeance of the blood dwarf, the moonlit trumpets ride en dat soort shit. Blanke suprematie onder andere. Ik bedoel, als jochie dat tegen de hiphop en de backbeat ingaat heb je geen idee wie je in de kaart speelt. Wat voor freaks en zo. Mijn ouders vonden het verschrikkelijk. Bovendien was ik verslaafd aan Depronal en soms ook codeïne. Maar het was zó leuk. Alsof er buiten de band niets bestond. We hebben een epee en twee cd’s uitgebracht en toen gingen we uit elkaar omdat de ouders van Lydia, onze leadsinger, haar hadden laten opnemen en toen ze eruit mocht is ze met alles gestopt. Ze is naar Maine verhuisd, zo ver weg als ze maar kon. Ze liep heel raar van al die flufenazine. Toen besloot ik geneeskunde te gaan studeren en psychiater te worden. Maar ik had nogal waardeloze cijfers en heel middelmatige tentamens, dus toen ben ik maar naar dat werk-en-studieprogramma van Temple University gegaan. Ja, apparaten zijn cool en alles, maar toch wou ik dat ik het geduld had gehad om scheikunde te leren. Ik was zo fucking lui. Ik had inmiddels aan kanker en hiv-onderzoek kunnen werken en nu maak ik stents voor alcoholistische rokers. Het is maar goed dat ik nog steeds met muziek bezig ben. En ik heb de leukste vrouw van de wereld. Hardcore was vroeger nooit mijn ding. Ik was eigenlijk vooral bezig met alles waar je zwarte kleren draagt, alles van ebm tot minimal techno. Als kind was ik eenzaam. Mijn moeder was een weirdo, een soort vuurrode ara. Altijd sjaals en wijde wapperbroeken, “vloeiende gewaden”. Had ik al verteld dat ze met Paul van Peter, Paul and Mary naar bed was geweest? Ik was in principe bereid naar alles te luisteren waarbij je in het zwart moet zijn.’ Hij viel even stil omdat hij links af moest slaan. ‘Ik hield ook wel van dub. Lee Perry en Mad Professor en zelfs lijpe shit zoals Judge Dread, en ik was helemaal into Bootsy, en dan nog sludge en death metal, dus dat hele tuttige mod-stoutejongetjesgedoe was niks voor mij. Ik hield van het geestverruimende spul, maar dat kon je nergens krijgen. Ik was een jaar of achttien toen ik naar een kliniek moest om af te kicken. Mijn vader was pislink. Ik dacht dat hij me zou vermoorden. Ik dacht echt dat hij me naar die kliniek bracht omdat hij niet meer voor zichzelf instond en me anders had afgemaakt. Maar meestal waren mijn ouders erg lief voor me. Hoe dan ook, toen ik wat ouder en rustiger werd begon ik die vreselijke vrolijke feestmuziek leuk te vinden. Je kunt nu eenmaal niet aan de tranquillizers zijn en naar dubstep luisteren. Dat is niet te doen.’
‘Maar die vogels, hoe is dat zo gekomen?’
‘Dat kwam vooral door onze groepsleider bij scouting. Hij was ook coach bij hardlopen, dus we zagen elkaar heel vaak. Hij had een huis aan de Chickahominy, vlak bij een moeras. Brak water, het rook totaal anaeroob, maar het stikte er van de krabben. Een paradijs. Hele dagen krabben vangen. ’s Morgens vissen in de kreek, zonnebaars en zeebaars grillen voor de lunch, dan de koppen aan een touwtje rijgen, op je blote voeten in de rivier gaan staan en blauwe krabben ophalen. Vuurtje stoken, grote ketel water erop, kruiden erbij en dan die krabben erin. Vogels interesseerden me niet zo, dat kwam pas toen ik een jaar of... wat zal ik geweest zijn, zestien? Geen kind meer in elk geval. Zo rond de tijd dat de andere jongens mee op jacht gingen, denk ik, en ik besefte dat dat niets voor mij was. Hij was ook mijn wiskundeleraar, dus hij vertelde me over de speciale relativiteitstheorie en al dat soort dingen. Hij was dol op mosselen en wist waar je die kon vinden, maar ik vond mosselen goor. Voor mijn grote project bij scouting ging ik dus de visarenden bestuderen die bij de kreek vraten en zich voortplantten.’
‘Ik dacht dat je toen aan codeïne verslaafd was.’
‘Ja, wat dacht je, ik deed ook aan hardlopen. Een dag heeft heel veel uren als je zo jong bent.’
Dat was inderdaad waar. ‘Het meest ambitieuze wat ik op die leeftijd heb gedaan, is gaatjes in mijn oren laten prik- ken door een paar meisjes,’ antwoordde ik.
‘Ik was tot alles bereid om mijn ouders op de kast te jagen,’ zei Stephen. ‘Scouting was een bewuste concessie om te voorkomen dat mijn vader me vermoordde.’
Ik bedacht dat hij heel anders was dan ik. Ik deed alleen dingen waar ik heel erg gemotiveerd voor was. Als kind had ik altijd het gevoel dat ik geen enkele keus had en ik was altijd verbaasd over de emotionele reacties van mijn ouders op de onvermijdelijke dingen die ik deed. Mijn leven verliep in onbeholpen sprongen. Met Stephen trouwen was in hun ogen de enige verstandige sprong die ik ooit had gedaan. Dat was het enige wat me van mijn zus onderscheidde, want op de keper beschouwd is het beroep van secretaresse niet eens zo heel anders dan dat van bikinibarista. Ik bedoel, ik moest destijds ook heel veel koffie zetten.
‘Heb je in je studententijd ook in een band gezeten?’
‘Nee. Toen ik eenmaal uit huis was, ben ik een stuk rustiger geworden. Ik kon er gewoon niet tegen dat ik op mijn vingers werd gekeken.’
Dat snapte ik wel. Dat kon ook een reden zijn om te trouwen met iemand die te verlegen was om persoonlijke vragen te stellen. Het was ook een manier om te zeggen: Ik was niet aan de drugs toen we elkaar leerden kennen en nu ook niet, maar als je me op mijn vingers kijkt, ga ik weer aan de drugs. ‘Vind je het niet moeilijk om in het weekend zo vroeg op te staan als je de hele week hebt gewerkt?’ vroeg ik. ‘Zelfs ik vind het al moeilijk, en ik werk alleen maar aan een scenario.’ (Ik had laten doorschemeren dat ik schreef en connecties in de filmwereld had, in de hoop dat hij dan niet zou eisen dat ik een baan ging zoeken.)
‘Ik voel me geweldig,’ zei hij. ‘Het is heerlijk om niet naar het lab te hoeven. Ik ben euforisch. Ik heb het gevoel dat ik me uren zou kunnen concentreren. Ik ben echt in de zevende hemel. Dit is zó fijn.’ Hij kneep me liefdevol in mijn been. Hij trilde.
Bij de rivier hielp ik hem zijn schuilhut op te zetten. Die was een beetje klein, dus eerst kroop hij erin, daarna gaf ik hem alles aan wat hij nodig had en ging dan in de auto zitten lezen. Hij spotte een groenpootruiter, kneutjes en een stroper. Hij wees me de man aan. We maakten een foto van hem, maar die mislukte.

Niet lang daarna ontwikkelde ik de gewoonte om, als hij vroeg wat ik aan het doen was, te zeggen: ‘Vreten en me voortplanten.’ De majestueuze eenvoud. Hij moest er altijd om lachen. Maar ik benijdde de vogels niet. Hun leven was niet zo eenvoudig als het mijne. Mijn leven was een vrije val vanaf een punt dat lichtjaren boven de aarde lag.

 

© 2014 Nell Zink
© 2015 Nederlandse vertaling Ambo|Anthos uitgevers, Amsterdam en Gerda Baardman

Ambo|Anthos Uitgevers

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum