Leesfragment: Margje

19 december 2015 , door Jan Siebelink
| |

Eind oktober verscheen Margje, de nieuwe roman van Jan Siebelink. Op Athenaeum.nl een uitgebreid fragment.

'Ruben was er zeker van dat Thomas zou komen. Het was altijd een genot geweest om naar hem te kijken. Een mooie jongen. Nog steeds was die schoonheid zichtbaar, ondanks de lege oogkassen. Een ernstig ongeluk, langer dan een jaar geleden, had Thomas blind gemaakt. Ook zijn spraakvermogen was aangetast.'

Een verhaal over een heel leven, dat van Margje en haar twee zoons. De jongste is haar lieveling, de oudste voert strijd om die plek in te nemen.

Tien jaar geleden verscheen Jan Siebelinks ongekende bestseller Knielen op een bed violen, het imposante verhaal over een gezin dat door de religieuze vader Hans Sievez te gronde wordt gericht.

Ruben Sievez, de zoon uit Knielen op een bed violen, is in Margje een oudere man die gedurende een lange oudejaarsnacht terugkijkt op zijn leven, al dwalend door de leegstaande villa van zijn oom Anton. Daar, in de kelder, vond hij, een jongen nog, op een dag een album met daarin een foto van de oom met een jonge vrouw. In haar herkende Ruben onmiddellijk zijn moeder.

1

Ruben wachtte op zijn broer, keek vanuit de voorkamer de straat af. Deze oudejaarsdag zouden ze samen het graf van hun ouders bezoeken.
Ruben was er zeker van dat Thomas zou komen. Het was altijd een genot geweest om naar hem te kijken. Een mooie jongen. Nog steeds was die schoonheid zichtbaar, ondanks de lege oogkassen. Een ernstig ongeluk, langer dan een jaar geleden, had Thomas blind gemaakt. Ook zijn spraakvermogen was aangetast.
Na lange revalidatie had hij het schilderen weer opgepakt. In het blindeninstituut had hij alle medewerking gekregen. Hij leerde snel en werd behendiger in het op de tast omgaan met verf. Op zijn kamer stond een schildersezel. Het eerste wat hij schilderde na het ongeluk was een veld dahlia’s waarover de vorst was gegaan. De bloemen waren pikzwart, hingen naar beneden, want de stelen waren vlak onder de knop geknakt. Maar één bloem, op een beschutte plek, was niet door de nachtvorst aangetast. Ze was helrood, van dat intense rood als de natuur voor de winter invalt nog één keer uithaalt.
Hij toonde het Ruben. Een glimlach verscheen op zijn gezicht, heel kort. De eerste na het afschuwelijke drama. Hij had hem omhelsd en ze bleven lang in elkaars armen.
Die ene bloem, die de vorst heeft overleefd, die extra schitterde, dat felrode bij alle zwart. Zo kon een dahliaveld er in november uitzien.

2

Opnieuw liep Ruben de voorkamer in, keek de steil aflopende Bergweg af. Uit een grijze lucht dwarrelde wat sneeuw. Tegen de avond was door opvriezing gladheid voorspeld.
Gisteren had Ruben Thomas nog bezocht. Hij was niet op zijn kamer. Er stond ook geen nieuw schilderij op de ezel. Op tafel lag het blauwlinnen zakbijbeltje dat hij aan het eind van de zondagsschool had ontvangen. Ruben bezat zijn eigen exemplaar niet meer. Dat van Thomas lag opengeslagen bij het evangelie van Lucas. Enkele regels waren rood onderstreept. Hij streek er licht met zijn vinger over. ‘Op de eerste dag van de week gingen de vrouwen al vroeg in de morgen naar het graf. Ze vonden de steen afgewenteld.’ Thomas, zolang Ruben hem kende, had niets opgehad met het transcendente.
Hij dwaalde door de lange, glazen gangen van Bartiméus.
Een verpleger sprak hem aan.
‘Zoekt u uw broer?’
Ruben vulde in gedachten aan: Hij is opgestaan.
‘Ik hoopte hem op zijn kamer aan te treffen.’
‘Op dit uur is hij in de stilteruimte te vinden. Zal ik u die wijzen?’
Je kon door een rond raam naar binnen kijken. In het schemerige vertrek onderscheidde Ruben zijn broer, geknield, in gebed verzonken. Ruben zag hem van opzij.
Op de grond lagen kussens. Op een hoektafel brandde een kaars. De muren waren egaal donkergrijs.
De verpleger vertelde dat Thomas hier vele uren doorbracht.
‘Ik lees hem dagelijks voor. Uw broer heeft duidelijke voorkeuren: de Profetieën, de Richteren, de Klaagliederen van Jeremia, maar hij maakt snel vorderingen met het braille. Binnen afzienbare tijd kan hij deze teksten zelf lezen. Maar nu laat ik u.’
Ruben bedankte hem en keek verbaasd naar zijn ingekeerde broer. Van de braillelessen had Tom hem niet op de hoogte gebracht.
Ruben vond dat zijn jongere broer met het vermagerde gezicht nog meer op vader was gaan lijken. Tom, daarnet volkomen roerloos, schudde op gelijke wijze het hoofd. Zijn lippen bewogen.
Met zijn mobiel maakte Ruben een foto. Daarna wachtte hij tot Thomas zijn richting op zou kijken. Hij hadwallen onder zijn ogen,misschien van een haast ononderbroken mediteren. Maar zijn lippen waren glad, mooi van vorm.Ze hadden veel vrouwen gekust.
Ruben moest lang wachten. Toen Thomas zijn kant op keek nam hij een tweede foto. Beide zou hij laten afdrukken. De laatste was bestemd voor het lege, zilveren lijstje op de schoorsteenmantel.
Ruben wachtte bij de uitgang van de stilteruimte. Een buffetbediende trok een loopwagen met versnaperingen door de eindeloze gang, hield in. Ruben gaf te kennen dat hij niets wilde gebruiken en maakte een verontschuldigend gebaar.
Na een uur verliet hij Bartiméus.

3

Nog kon hij er niet toe komen zijn huis te verlaten. Hij was zo zeker geweest van Thomas’ komst. Zijn broer had bij hem kunnen slapen en ze hadden samen het nieuwe jaar kunnen afwachten. Ruben had extra eten in huis gehaald. Hij had hem na middernacht ook terug kunnen brengen. In ieder geval zou zijn avond zijn gevuld.
Door het zijraam keek hij naar de oude tuinderij. De broeikassen, zonder glas, staken als skeletten uit de aarde omhoog.
Niets was afgebroken: de schoorsteen met de tuidraden die hem bij zware storm overeind moesten houden, de stookkelder met de beide verwarmingsketels, de loods voor de rietmatten, potten stopverf en kit, het vrijgezellenhuisje waar Ruben vroeger zijn duiventil had. Ook de oude vruchtbomen had hij laten staan. De Beurré Hardy, de Reine-Claude en de Reine-Victoria droegen nog steeds. Waar tegen de zuidmuur de leiperzik en de amandelboom waren doodgegaan had hij nieuwe gezet. De rij rodebessenstruiken, voor de oorlog geplant, die de composthopen aan het oog moest onttrekken, was in die vruchtbare omgeving omhooggeschoten. Ruben hoefde niets in te zaaien. De aarde was doordrenkt van zaad. In het voorjaar schoten overal planten op. In de zomer was de kwekerij één bloemenzee. Ze was elk jaar verschillend. Wiegden op broze stelen op de oude tabletten met turfmolm het ene jaar de IJslandse papavers met hun helgele tinten, een jaar later trof je ze bij de beukenhaag die de grens vormde met de katholieke begraafplaats. Langs de roeden slingerde zich Oost-Indische kers. De broeikassen, vanuit de verte, waren praalwagens in een bloemencorso. Zelfs de uiterst zeldzame zomerazalea vertoonde zich in een voeg van de schoorsteen. In de herfst, in de neergang, was zijn lusthof op z’n mooist. Als hij niet aan de uitbreiding van zijn collectie boeken werkte, was hij in zijn tuin bezig, in die beheerste chaos, want het oude tracé van de paden liet hij niet overwoekeren.
En driemaal, dagelijks, liep hij de gang van zijn huis in, ging tot de tweede tree van de trap, keerde zich om, zette zijn handen op de platte bovenkanten van de trapstijlen, zijn voeten lieten de tweede trede los. Honderd tellen, hardop aftellend, leunde hij op zijn armen. Zó wilde hij zijn broers komst afdwingen. Die oefening hield zijn biceps, al zijn armspieren, in optimale conditie, al was hij een eind in de zeventig, armspieren die in staat waren geweest tot reuzenzwaaien aan de rekstok.
Hij wierp een blik op de schoorsteenmantel van zwart graniet.
Het was intussen kwart over drie. Aan de pendule, het huwelijkscadeau van oom Anton, was hij gehecht. Aan weerszijden stonden foto’s: vader met de beide jongens, op de zonovergoten kwekerij, de ogen toegeknepen in de verblindende spiegeling van al het glas; een foto van zijn ouders op de rand van het waterbassin – moeder heeft net rabarberstelen geplukt – en wat weggedrukt, een beetje achteraf, het kleine zilveren lijstje waarin de foto van Thomas zou komen.

Copyright © 2015 Jan Siebelink

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum